ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2806

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
772962 UC EXPL 11-14364 LH 4059
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.M. Vanwersch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de redelijkheid van het ontslag van een districtsdirecteur van het CIZ en de herplaatsingsverplichting van de werkgever

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser], een voormalig districtsdirecteur van het CIZ, en zijn werkgever, de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), over de kennelijke onredelijkheid van het ontslag van [eiser]. Het ontslag vond plaats op 1 april 2011, nadat CIZ, om bedrijfseconomische redenen, de functie van districtsdirecteur had laten vervallen. CIZ had een sociaal plan opgesteld waarin een inspanningsverplichting tot interne herplaatsing van werknemers was opgenomen. [eiser] had gesolliciteerd naar de functie van unit manager, maar CIZ weigerde hem deze functie aan te bieden, omdat zij deze niet passend achtte in het licht van het salaris- en functieniveau.

De kantonrechter oordeelt dat CIZ niet voldoende inspanningen heeft geleverd om [eiser] intern te herplaatsen en dat het ontslag kennelijk onredelijk was. De rechter verwijst naar de norm van goed werkgeverschap en de verplichtingen die voortvloeien uit het sociaal plan. CIZ had de herplaatsingsinspanning niet mogen staken, vooral niet gezien de uitspraak van de bezwarencommissie die oordeelde dat de functie van unit manager niet passend was. De kantonrechter oordeelt dat CIZ de arbeidsovereenkomst met [eiser] moet herstellen, maar dat deze verplichting kan vervallen door betaling van een afkoopsom van € 50.000,--.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij ontslagprocedures, vooral in het licht van sociaal beleid en de bescherming van werknemers, en bevestigt dat ontslagen in strijd met goed werkgeverschap niet worden geaccepteerd. CIZ wordt veroordeeld in de proceskosten, en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 772962 UC EXPL 11-14364 LH 4059
vonnis d.d. 8 februari 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.K. Boesveld,
tegen:
de stichting
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
verder ook te noemen CIZ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. I. van Berkel.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 23 november 2011.
Partijen hebben voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 30 januari 2012. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiser], geboren op [1954], is van 1 januari 2004 tot 1 april 2011 in dienst geweest van (een rechtsvoorgangster van) CIZ, laatstelijk in de functie van districtsdirecteur AWBZ tegen een bruto loon van € 8.125,98 per maand (exclusief emolumenten). Dit is het loon volgens salarisschaal 80 van de toepasselijke CAO. [eiser] heeft zijn werkzaamheden voor CIZ immer naar behoren verricht. CIZ is het door de overheid ingestelde indicatieorgaan voor onder meer de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zij voert haar taken uit onder toezicht van het Ministerie van VWS.
1.2. Met ingang van 1 mei 2009 is [eiser], een van de drie districtsdirecteuren van de divisie AWBZ van CIZ, voor de duur van twee jaren als ‘kwartiermaker’ belast met de voorbereiding van de nieuwe divisiestructuur. [eiser] was de beoogd districtsdirecteur voor de districten I en II (Noord en Noord-Oost). De beide andere districtsdirecteuren van de divisie AWBZ waren de heer [A] en mevrouw [X].
1.3. Op 15 en 22 september 2009 heeft CIZ, ter voldoening aan de bezuinigingsopdracht van het Ministerie van VWS (de kosten - en daarmee het personeelsbestand - moesten drastisch worden verminderd), de ondernemingsraad om advies gevraagd over een voorgenomen reorganisatie, die onder meer voorzag in het vervallen van de managementlaag van de districtsdirecteuren. Op 10 november 2009 heeft de ondernemingsraad voorwaardelijk positief geadviseerd. Eén van de gestelde voorwaarden was dat voor de betrokken districtsdirecteuren, onder wie [eiser], het sociaal plan van CIZ zou gelden. CIZ heeft toegezegd het sociaal plan te zullen toepassen en besloten overeenkomstig het voornemen.
1.4. Het Sociaal Plan CIZ van april 2010, door CIZ afgesloten met de betrokken vakbonden, bepaalt in artikel 4 lid 2: ‘Het bestuur van het CIZ onderneemt alles wat in redelijkheid verwacht mag worden om de werkgelegenheid voor haar werknemers te behouden en gedwongen ontslagen te voorkomen. Het CIZ heeft de inspanningsverplichting om voor de werknemers een andere passende functie te vinden. (-).’ Artikel 2 lid 6 van het sociaal plan luidt: ‘De werknemer voor wie de oude functie vervalt, behoudt het salarisperspectief indien een passsende functie wordt toegekend met een lagere salarisschaal.’ In artikel 9 lid 3 van het sociaal plan is de duur van de herplaatsingtermijn gesteld op zes maanden, te rekenen vanaf de boventalligheidverklaring. Artikel 5 van het sociaal plan, waarin het begrip ‘passende functie’ is gedefinieerd, bepaalt onder meer: ‘Een passende functie is doorgaans van hetzelfde functieniveau als de oude functie, maar kan ook maximaal een functieniveau hoger of een functieniveau lager zijn dan de oude functie. Bij de beoordeling of er sprake is van een passende functie zal - vanwege hun positie op de arbeidsmarkt - in het bijzonder rekening worden gehouden met de categorie oudere werknemers.’ In artikel 7 lid 5 van het sociaal plan is de werknemer de mogelijkheid geboden om een geschil over de toepassing van het plan voor te leggen aan een bezwarencommissie. Artikel 15 lid 8 van het sociaal plan bepaalt dat de uitspraak van de bezwarencommissie het karakter heeft van ‘een zwaarwegend advies’, waarvan de werkgever alleen kan afwijken als hij daarvoor ‘zwaarwegende argumenten’ heeft. Het sociaal plan kent in artikel 8 een hardheidsclausule.
1.5. De toepasselijke CAO bevat een wachtgeldregeling, die bij een dienstverband met een duur als dat van [eiser] voorziet in een ten laste van CIZ komende aanvulling op de werkloosheidsuitkering tot 100% van het laatstgenoten salaris gedurende de eerste zes maanden, tot 80% gedurende de daaropvolgende drie maanden en tot 75% gedurende de volgende 15 maanden.
1.6. Bij brief van 27 november 2009 heeft CIZ [eiser], net als beide andere districtsdirecteuren, met ingang van 1 januari 2010 boventallig verklaard. Per 1 november 2009 is [eiser] van zijn taken ontheven. Sindsdien heeft hij voor CIZ geen werkzaamheden meer verricht. Het loon c.a. is hem onverminderd doorbetaald. CIZ heeft de kosten van coaching en outplacement voor haar rekening genomen. [eiser] heeft CIZ vanaf eind 2009 herhaaldelijk te kennen gegeven bij voorkeur intern te worden herplaatst. CIZ heeft [eiser] daarom verwezen naar haar mobiliteitscentrum.
1.7. De ondernemingsraad heeft op 11 februari 2010 positief geadviseerd over de voorgenomen wijziging van de organisatie van de divisie AWBZ. Dit voornemen voorzag onder meer in de instelling van de functie van unit manager. Deze functie werd ingeschaald op maximaal salarisschaal 70, afhankelijk van opleiding en ervaring. In april/mei 2010 heeft [eiser] aan CIZ verzocht hem in een van de unit manager-functies te herplaatsen. CIZ heeft de functie van unit manager, gelet op het salaris- en functieniveau (dat twee niveaus lager is dan die van districtdirecteur), niet passend geacht en [eiser] niet toegelaten tot de sollicitatieprocedure. Op 28 juni 2010 heeft [eiser] bij de bezwarencommissie, als bedoeld in artikel 15 van het sociaal plan, bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop het sociaal plan werd uitgevoerd.
1.8. Op 11 juni 2010 heeft CIZ het UWV Werkbedrijf te Hengelo verzocht om een ontslagvergunning. [eiser] heeft zich daartegen verweerd. Op 18 augustus 2010 heeft UWV Werkbedrijf het verzoek afgewezen, - kort gezegd - omdat CIZ de mogelijkheden tot interne herplaatsing van [eiser] onvoldoende had onderzocht.
1.9. Op 25 augustus 2010 heeft de mondelinge behandeling van het bezwaar van [eiser] bij de bezwarencommissie plaatsgevonden. De bezwarencommissie heeft de verdere behandeling van het bezwaar aangehouden, teneinde [eiser] de gelegenheid te geven de sollicitatieprocedure voor (onder meer) de functie van unit manager te doorlopen en de uitkomst hiervan af te wachten. Eind oktober 2010 heeft [eiser] een assessment gedaan. Hoewel daaruit volgde dat er ‘serieuze aandachtspunten’ waren, heeft CIZ bij brief van 2 december 2010 [eiser], gezien zijn positie van herplaatsingkandidaat, een voorwaardelijk aanbod gedaan tot aanstelling in de functie van unit manager te Rotterdam met ingang van januari 2011. In de brief benadrukte CIZ dat het haars inziens gelet op het salarisniveau niet ging om een passende functie in de zin van het sociaal plan, zodat [eiser] geen aanspraak zou kunnen maken op het in artikel 2 lid 6 van het sociaal plan genoemde behoud van het salarisperspectief. CIZ gaf [eiser] tot uiterlijk 9 december 2010 de gelegenheid om het aanbod te aanvaarden, bij gebreke waarvan het aanbod niet langer zou gelden.
1.10. Bij brief van 8 december 2010 deelde de toenmalige gemachtigde van [eiser] aan CIZ mee: ‘De heer [eiser] heeft kennis genomen van het feit dat u voornemens bent hem per 1 januari 2011 te benoemen als Unitmanager te Rotterdam. Vanzelfsprekend is hij ook bereid zo spoedig mogelijk in deze functie aan de slag te gaan. Dit echter met dien verstande dat de voorwaarden waaronder u voornemens bent mijn cliënt te plaatsen dusdanig ongunstig zijn dat hij zich genoodzaakt voelt daartegen bezwaar te maken. Dit klemt te meer nu de onderbouwing van deze voorwaarden gestoeld is op de stelling dat het verschil in functieniveau mijn cliënt afhoudt van alle rechtspositionele waarborgen die zijn opgenomen in het Sociaal Plan. Mijn cliënt kan zich daarin niet vinden (-).’
1.11. Bij brief van 13 december 2010 liet CIZ aan de gemachtigde van [eiser] weten dat zij het proces tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou continueren, nu [eiser] het gedane aanbod niet integraal had aanvaard. CIZ kondigde aan de bezwarencommissie te zullen vragen de op 25 augustus 2010 geschorste bezwaarprocedure voort te zetten.
1.12. Bij brief van 23 december 2010 reageerde hierop de gemachtigde van [eiser]: ‘Ik vermoed dat u mijn brief helemaal verkeerd begrepen hebt. De heer [eiser] is zeer wel bereid de functie van Unitmanager Rotterdam te vervullen en het is dan ook in zijn voornemen om op 3 januari 2011 in Rotterdam aan de slag te gaan. Uw twijfels over zijn motivatie weerspreekt mijn cliënt met klem. De voorwaarden die zijn verbonden aan deze benoeming zijn evenwel van dien aard dat de heer [eiser] die graag wenst voor te leggen aan de bezwarencommissie. Het Sociaal Plan (-) schept daartoe ook de uitdrukkelijke mogelijkheid, zie artikel 15. Naar ik begrijp hebt u het voornemen tot benoeming nu ingetrokken om het enkele feit dat mijn cliënt het onafhankelijk advies van deze commissie wenst in te winnen. Dat gaat volgens mijn cliënt te ver (-). Graag zie ik bevestigd dat mijn cliënt conform uw voorstel op 3 januari 2011 een aanvang kan maken als Unitmanager Rotterdam, en voorts verzoek ik u de bezwaren van mijn cliënt tegen de voorwaarden van de benoeming in de functie Unitmanager (-) voor te leggen aan de commissie (-).’ CIZ heeft haar standpunt niet gewijzigd en heeft de vacature voor unit manager Rotterdam extern opengesteld. De procedure bij de bezwarencommissie is voortgezet. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de functie van unit manager als passend in de zin van het sociaal plan was aan te merken en - daarmee - of [eiser] aanspraak kon maken op (onder meer) het behoud van salarisperspectief als bedoeld in artikel 2 lid 6 van het plan.
1.13. Op 29 december 2010 heeft CIZ zich hernieuwd tot het UWV Werkbedrijf gewend met het verzoek voor [eiser] een ontslagvergunning te verlenen. Nadat [eiser] opnieuw verweer had gevoerd, heeft UWV Werkbedrijf op 9 februari 2011 aan CIZ toestemming verleend de arbeidsverhouding met [eiser] te beëindigen. Geoordeeld werd dat er voor CIZ geen mogelijkheid was om [eiser] intern te herplaatsen.
1.14. Intussen had de bezwarencommissie op 3 februari 2011 uitspraak gedaan. De commissie oordeelde dat de functie van unit manager niet passend is in de zin van het sociaal plan en dat CIZ in redelijkheid die functie aan [eiser] heeft kunnen aanbieden volgens de voor die functie geldende arbeidsvoorwaarden. ‘Voor alle duidelijkheid’ heeft de bezwarencommissie opgemerkt ‘dat bezwaarde bij acceptatie van het integrale aanbod van CIZ kan worden herplaatst in de functie unitmanager Rotterdam. Uit het door CIZ ingenomen standpunt mag dus niet worden afgeleid dat het aanbod thans niet meer geldt. Bezwaarde dient de mogelijkheid te hebben een uitspraak van de commissie af te wachten om vervolgens te laten weten of hij de functie met de daaraan gestelde arbeidsvoorwaarden ongeclausuleerd aanvaardt. Uiteraard dient hieraan een redelijke termijn te worden verbonden.’ De commissie adviseerde daarop ‘het bezwaar tegen de onjuiste toepassing van het Sociaal Plan, inhoudende het hanteren van onredelijke arbeidsvoorwaarden bij een herplaatsing in de functie unitmanager Rotterdam en het continueren van de ontslagaanvraag UWV ongegrond te verklaren’ en ‘bezwaarde in de gelegenheid te stellen om binnen 7 dagen na bekendmaking van het advies het aanbod van CIZ ongeclausuleerd te aanvaarden.’
1.15. Bij brief van 3 februari 2011 heeft CIZ aan de bezwarencommissie meegedeeld het tweede onderdeel van het advies niet te zullen volgen. Gezien de voorgeschiedenis en haar twijfel aan de motivatie van [eiser], was CIZ niet bereid hem de functie van unit manager te Rotterdam opnieuw aan te bieden. Bij brief van 11 februari 2011 heeft zij de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 april 2011. In de loop van april 2011 heeft CIZ de vacatures voor de functie van unit manager te Rotterdam en Amsterdam extern vervuld.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eiser] vordert dat voor recht wordt verklaard dat CIZ de arbeidsovereenkomst met hem kennelijk onredelijk heeft opgezegd. Primair vordert [eiser] voorts dat CIZ wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de dienstbetrekking te herstellen en hem toe te laten tot het verrichten van de werkzaamheden als unit manager te Rotterdam, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag dat CIZ niet aan deze veroordeling voldoet. Subsidiair vordert [eiser] de veroordeling van CIZ om aan hem, in aanvulling op de wachtgeldregeling, een vergoeding van € 480.000,-- te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2011 tot de voldoening. Ten slotte vordert [eiser] dat CIZ wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat CIZ de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De opzegging is geschied wegens een valse of voorgewende reden, omdat [eiser] intern kon worden herplaatst. De functie van unit manager te Rotterdam was geschikt en [eiser] heeft het betreffende aanbod van CIZ tijdig aanvaard. Door haar aanbod niet gestand te doen, heeft CIZ niet als goed werkgeefster gehandeld. Dat [eiser] de kwestie van de arbeidsvoorwaarden en de salarisgarantie van het sociaal plan door de bezwarencommissie wilde doen beslissen, maakt dit niet anders. [eiser] beroept zich voorts, in het bijzonder vanwege zijn precaire arbeidsmarktpositie, op het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b BW.
3. CIZ betwist de vordering. De arbeidsovereenkomst met [eiser] is niet kennelijk onredelijk opgezegd. Van een valse of voorgewende reden was geen sprake en CIZ heeft niet gehandeld in strijd met het goed werkgeverschap, omdat zij het sociaal plan volledig en juist heeft toegepast en alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht mocht worden om te trachten [eiser] te herplaatsen. De mogelijkheden daartoe waren uiterst beperkt. Uitsluitend bij de functie van unit manager ging het om een niet-tijdelijke arbeidsplaats. Hoewel die functie - gelet op het verschil in salaris- en functieniveau met dat van districtsdirecteur - niet passend was, heeft CIZ [eiser], met toepassing van de hardheidsclausule in het sociaal plan, toegelaten tot de selectieprocedure voor de functie van unit manager te Rotterdam en is hem, toen bij assessment geen contra-indicatie was gebleken, op 2 december 2010 die functie aangeboden tegen de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden (hij zou volgens salarisschaal 70 betaald worden). [eiser] heeft dat aanbod niet tijdig aanvaard. Hij wilde weliswaar de functie accepteren, maar niet de bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Eerst op 18 mei 2011 heeft hij te kennen gegeven de functie ook tegen de geboden arbeidsvoorwaarden te willen vervullen, maar toen was de functie al vergeven. Ook het beroep op het gevolgencriterium faalt, omdat gedurende 15 maanden aan [eiser] het directeursalaris is doorbetaald zonder dat hij daarvoor heeft hoeven werken, CIZ de kosten van coaching en outplacement heeft gedragen, en omdat aan [eiser] gedurende 24 maanden een riante wachtgelduitkering toekomt. Aan een herstel van de arbeidsovereenkomst staat in de weg dat CIZ een ‘krimporganisatie’ is en geen geschikte vacatures heeft, maar tevens dat het benodigde vertrouwen in [eiser] door diens opstelling is komen te ontbreken. Voor het geval het gevorderde herstel van de arbeidsovereenkomst zou worden toegewezen, verzoekt CIZ te bepalen dat de verplichting tot herstel vervalt door betaling van een afkoopsom, gelijk aan de (wachtgeld-)betalingen die aan [eiser] zijn gedaan of waarop hij bij voortdurende werkloosheid recht heeft.
De beoordeling van het geschil
4.1. Partijen twisten over de vraag of CIZ de arbeidsovereenkomst met [eiser] kennelijk onredelijk, als bedoeld in artikel 7:681 BW, heeft opgezegd. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan, tezamen en in hun onderling verband bezien. Bij de beoordeling van de (kennelijke on-) redelijkheid van de opzegging komt het aan op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap (vgl. HR 27 november 2009
JAR 2009, 305). In het arrest van 14 november 2008 (JAR 2008, 318) heeft de Hoge Raad overwogen dat de kennelijk onredelijke opzegging een in de wet geregelde bijzondere vorm van een tekortkoming van de werkgever (of werknemer) is in zijn verplichting om zich - ook bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst - als een goed werkgever (of werknemer) te gedragen, en dat de op grond daarvan gevorderde schadevergoeding daarom is te beschouwen als een bijzondere vorm van schadevergoeding wegens wanprestatie.
4.2. In dit geding is niet in geschil dat CIZ op grond van bedrijfseconomische redenen genoodzaakt was de functie van districtsdirecteur, die [eiser] tot 1 november 2009 heeft vervuld, te doen vervallen. De kern van het geschil betreft de vraag of CIZ, gelet op alle omstandigheden van het geval, heeft gedaan wat van haar verlangd mocht worden om [eiser] voor haar onderneming te behouden. In het onderhavige geval is de in dit verband aan te leggen norm van het goed werkgeverschap nader ingevuld door hetgeen het toepasselijke sociaal plan bepaalde omtrent de inspanningen die CIZ zich had te getroosten, teneinde te trachten [eiser] in haar onderneming te herplaatsen. Ingevolge artikel 4 lid 2 van het sociaal plan was CIZ gehouden ‘alles (te ondernemen) wat in redelijkheid verwacht mag worden om gedwongen ontslagen te voorkomen’ en had zij ‘de inspanningsverplichting om voor de werknemers een andere passende functie te vinden.’ Gezien de definitie van het begrip ‘passende functie’ in artikel 5 van het sociaal plan was deze inspanningsverplichting in die zin beperkt dat CIZ, behoudens ingeval van onbillijke hardheid (artikel 8 van het sociaal plan), verplicht was te zoeken naar een functie op hetzelfde functieniveau of een functie van ‘maximaal’ een niveau hoger of lager dan de vervallen functie. Bij de beoordeling van de passendheid van een beschikbare andere functie diende CIZ ‘in het bijzonder’ rekening te houden met de categorie oudere werknemers.
4.3. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het, zoals CIZ heeft gesteld, bij alle door hem tussen 1 november 2009 en 1 april 2011 geaspireerde functies, behoudens die van unit manager, ging om tijdelijke werkzaamheden of projecten (voor de functie van divisiedirecteur AWBZ is [eiser] niet in aanmerking gekomen, omdat hij daarvoor niet geschikt is bevonden). Nu niet is gesteld of gebleken dat deze tijdelijke werkzaamheden of projecten zich ook tot na 1 april 2011 (de datum van beëindiging van het dienstverband) zouden hebben uitgestrekt, blijven deze functies bij de verdere beoordeling van het geschil buiten beschouwing. Of het CIZ vrij stond die tijdelijke functies in de tussentijd aan een andere werknemer te gunnen, wordt daarom daargelaten.
4.4. Op grond van de uitspraak van de bezwarencommissie van 3 februari 2011 staat tussen partijen vast dat de functie van unit manager door CIZ niet als een passende functie in de zin van artikel 5 van het sociaal plan behoefde te worden aangemerkt. Dat CIZ zwaarwegende argumenten zou moeten hebben gehad om van dit (onderdeel van het) oordeel van de bezwarencommissie af te wijken, heeft [eiser] niet voldoende gemotiveerd gesteld. De kantonrechter laat dan ook in het midden of de functie van unit manager, ondanks het verschil in salaris- en functieniveau met dat van districtsdirecteur, enkel op grond van de leeftijd van [eiser] (hij was op 1 januari 2010, toen hij boventallig werd, 55 jaar) niettemin als passend in de zin van het sociaal plan had moeten worden beschouwd.
4.5. Bij de beoordeling van de (kennelijke on-)redelijkheid van het ontslag is op grond van het voorgaande van doorslaggevend belang of CIZ gehouden was [eiser] - ook na 9 december 2010 nog - aan te stellen als unit manager te Rotterdam en hem met ingang van 3 januari 2011 in de gelegenheid te stellen de betreffende werkzaamheden, tegen de voor die functie geldende arbeidsvoorwaarden, te doen verrichten. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat CIZ, toen het UWV Werkbedrijf de eerste ontslagvergunningsaanvraag had afgewezen, [eiser] met toepassing van artikel 8 van het sociaal plan had toegelaten tot de selectieprocedure voor (onder meer) de functie van unit manager en dat zij, nadat de bezwarencommissie op 25 augustus 2010 de bezwaarprocedure had aangehouden, kennelijk eveneens op basis van die hardheidsclausule had besloten hem op 2 december 2010 de functie van unit manager te Rotterdam voorwaardelijk aan te bieden. Voor een dergelijke toepassing van artikel 8 van het sociaal plan bestond op dat moment inderdaad goede reden, omdat het van onbillijke hardheid zou hebben getuigd hem niet voor die functie, tegen de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden, in aanmerking te laten komen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] bezwaar had tegen de functie-inhoudelijke voorwaarden die CIZ bij brief van 2 december 2010 stelde. Bij de verdere verwikkelingen aangaande het aanbod van 2 december 2010 ging het nog uitsluitend om de (financiële) kwestie van de arbeidsvoorwaarden waarop [eiser] in de functie aanspraak kon maken.
4.6. De kantonrechter oordeelt dat CIZ zich in dat stadium van het herplaatsingtraject, in december 2010, redelijkerwijs niet op het standpunt mocht stellen dat [eiser] het aanbod van 2 december 2010 niet tijdig had aanvaard. In de reactie van de gemachtigde van [eiser] van 8 december 2010 heeft CIZ als goed werkgeefster geen reden mogen zien om het aanbod niet langer gestand te doen. Zij heeft die - tijdige - reactie redelijkerwijs aldus kunnen - en moeten - verstaan dat [eiser] instemde met de aangeboden benoeming tot unit manager te Rotterdam. Dat hij geen afstand wilde doen van het hem op grond van het sociaal plan toekomende recht om de bezwarencommissie in de lopende (en sinds 25 augustus 2010 geschorste) bezwaarprocedure te laten toetsen of hij op grond van artikel 4 lid 6 van het sociaal plan niet toch recht had op behoud van het salaris(perspectief) dat hij als districtsdirecteur had, mocht in redelijkheid voor CIZ geen reden vormen om de herplaatsinginspanningen te beëindigen. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de bezwarencommissie tot dan toe - de uitspraak dateert van 3 februari 2011 - nog geen advies had gegeven over de vraag naar de passendheid van de functie van unit manager. Dat de bezwarencommissie daarover mogelijk ter zitting van 25 augustus 2010 reeds een voorlopig oordeel had gegeven, maakt dit niet anders. In elk geval bestond over de stellingname van [eiser] na de brief van diens gemachtigde van 23 december 2010 geen enkel misverstand meer, zodat van CIZ gevergd mocht worden op haar besluit, verwoord bij brief van 13 december 2010, terug te komen, nu de betreffende vacature toen nog niet vervuld was. CIZ had [eiser] derhalve met ingang van 3 januari 2011 behoren toe te laten tot de werkzaamheden van unit manager te Rotterdam, zulks in afwachting van de uitspraak van de bezwarencommissie.
4.7. Ook de uitspraak van de bezwarencommissie van 3 februari 2011 had voor CIZ reden behoren te zijn om [eiser] nogmaals, zoals de commissie adviseerde, de functie van unit manager te Rotterdam aan te bieden tegen de voor die functie geldende arbeidsvoorwaarden. Dat CIZ inmiddels doende was externe kandidaten voor die functie te selecteren, doet hieraan niet af (de functie is pas in april 2011 vervuld). Evenmin dat CIZ, zoals zij bij brief van 3 februari 2011 aan de commissie schreef, dan nog altijd niet de zekerheid had dat [eiser] de lagere arbeidsvoorwaarden accepteerde, omdat daarvoor nu juist het hernieuwde overleg met hem bedoeld, en diens (onvoorwaardelijke) instemming nodig was. Aan de voorgeschiedenis of haar twijfel aan de motivatie van [eiser] kon CIZ, mede in het licht van haar verzwaarde inspanningsverplichting ten aanzien van oudere werknemers, redelijkerwijs geen zwaarwegende argumenten ontlenen voor afwijking van het advies van de bezwarencommissie om [eiser] in de gelegenheid te stellen het aanbod van CIZ ‘ongeclausuleerd’ te aanvaarden. Zij had zich daarbij de belangen van [eiser], met name om op zijn leeftijd in een tijd van economische neergang niet werkloos te worden, meer moeten aantrekken.
4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat CIZ de arbeidsovereenkomst met [eiser] kennelijk onredelijk, want in strijd met het goed werkgeverschap, heeft opgezegd. De gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen. Aan de vraag of de opzegging ook op grond van het gevolgencriterium kennelijk onredelijk is, komt de kantonrechter daarom niet toe. Zelfs indien dit anders zou zijn geweest, zou dat [eiser] niet hebben gebaat, omdat hij niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat, mede in aanmerking genomen de voorzieningen die CIZ voor hem heeft getroffen, de gevolgen van de opzegging, gezien de voor hem bestaande mogelijkheden om elders ander passend werk te vinden, in vergelijking met het belang van CIZ bij de opzegging te ernstig zijn. Aan [eiser] is gedurende een geruime periode van non-activiteit het loon c.a. doorbetaald, hij is in staat gesteld een coaching- en outplacement-traject te volgen en hij heeft, in aanvulling op de WW-uitkering, aanspraak op een ruimhartige wachtgelduitkering.
4.9. Het daarenboven - primair - gevorderde herstel van de arbeidsovereenkomst is toewijsbaar, zoals hierna omschreven. Daaraan staat niet in de weg dat CIZ inmiddels een ander tot unit manager te Rotterdam heeft benoemd. De gevolgen daarvan - volgens CIZ zijn nog slechts arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan - komen, gelet op hetgeen hierboven is overwogen voor haar rekening en risico. Ook de door CIZ gestelde vertrouwensbreuk wordt niet als zodanig ernstig aangemerkt dat de herstelvordering daarop zou moeten afstuiten. De versterking met een dwangsom wordt afgewezen, omdat - zoals hierna, onder 4.10. - wordt beslist dat het herstel zich oplost in de verplichting tot betaling van een afkoopsom. Om diezelfde reden wordt ervan afgezien om voorzieningen te treffen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking, als bedoeld in artikel 7:682 lid 2 BW.
4.10. CIZ heeft verzocht om, mocht zij tot herstel van de arbeidsovereenkomst worden veroordeeld, te bepalen dat de verplichting tot herstel vervalt door betaling van een in het vonnis vastgestelde afkoopsom. De wetgever heeft herstel van de arbeidsovereenkomst niet wenselijk geacht in het geval de werkgever dit te bezwaarlijk vindt en heeft daarom bepaald dat de verplichting tot herstel steeds kan worden afgekocht. Deze verplichting tot herstel lost zich dan op in een verplichting tot betaling van een afkoopsom. De kantonrechter stelt de afkoopsom vast op € 50.000,--. Hierbij wordt in aanmerking genomen, enerzijds dat CIZ in december 2010 en februari 2011 aan [eiser] de kans heeft ontnomen om, zij het tegen minder gunstige arbeidsvoorwaarden dan voordien voor hem hebben gegolden, in de onderneming van CIZ aan het werk te blijven, en anderzijds dat CIZ voor [eiser] ruimhartige financiële voorzieningen heeft getroffen ter verlichting van de gevolgen die het ontslag voor hem heeft. Benadrukt wordt dat de afkoopsom, die moet worden aangemerkt als een vorm van bestraffing vanwege het handelen van CIZ in strijd met het goed werkgeverschap, niet in mindering komt op hetgeen CIZ in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst uit anderen hoofde, zoals het sociaal plan en de wachtgeldregeling, aan [eiser] verschuldigd is.
4.11. CIZ wordt, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat CIZ de arbeidsovereenkomst met [eiser] kennelijk onredelijk heeft opgezegd;
veroordeelt CIZ om de arbeidsovereenkomst met [eiser] uiterlijk op 1 april 2012 te herstellen;
bepaalt dat de verplichting tot herstel van de arbeidsovereenkomst vervalt doordat CIZ aan [eiser] uiterlijk op 1 april 2012 een afkoopsom van € 50.000,-- betaalt;
veroordeelt CIZ tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.365,38, waarin begrepen € 1.200,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2012.