ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3738

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711760-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op woning met geweld en bedreiging

Op 6 maart 2010 heeft verdachte samen met twee anderen een gewapende overval gepleegd in de woning van de familie [benadeelde]. Tijdens de overval waren de slachtoffers, waaronder de echtgenoot en twee dochters van de aangever, aanwezig. De overvallers drongen de woning binnen door geweld te gebruiken en bedreigden de aangever met een vuurwapen. De aangever werd gedwongen om geld af te geven, wat resulteerde in een buit van € 5.600,- en 65 pond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door gebruik te maken van geweld en bedreiging, de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de overval. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor deze schade en heeft de vorderingen toegewezen, inclusief wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Utrecht op 13 februari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711760-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein in Utrecht,
raadsman mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 26 juli 2011, 18 oktober 2011, 25 oktober 2011, 22 december 2011 en 30 januari 2012. De laatste inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 30 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 6 maart 2010 in [getuige 1] samen met anderen een gewapende overval in een woning heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van aangever [benadeelde], diens echtgenote en dochters, de resultaten van het telecomonderzoek, een tapgesprek dat door medeverdachte [medeverdachte] is gevoerd op 9 september 2010, de verklaring van getuige [getuige 1] en de resultaten van het DNA-onderzoek dat is verricht aan een spoor afkomstig van de nagels van de rechterhand van slachtoffer [benadeelde].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen. Naar het oordeel van de raadsman is er in het dossier sprake van aannames en vermoedens, maar niet van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie onjuiste conclusies heeft getrokken uit het onderzoek naar de telecomgegevens.
Daarnaast ontbreekt het volgens de raadsman aan belastende getuigenverklaringen. Ook de verklaringen van getuige [getuige 1] zijn niet belastend voor verdachte . Hieruit zou enkel blijken van een gesprek tussen [getuige 1] en verdachte over de duivensport. Het initiatief ging hierbij uit van [getuige 1], die dat meermalen in zijn verklaringen heeft uiteengezet.
Ten slotte heeft de raadsman de resultaten van het forensisch onderzoek besproken. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de interpretatie van de resultaten van het DNA-onderzoek dat is verricht aan het spoor dat afkomstig is van de nagels van de rechterhand van aangever [benadeelde]. Naar het oordeel van de raadsman kunnen de resultaten van dat DNA-onderzoek niet als belastend voor verdachte worden beschouwd, nu het in deze zaak gaat om zogenaamde minimale biologische sporen. Essentiële informatie ontbreekt waardoor de bewijswaarde van het spoor niet is vast te stellen. Aan een statistische onderbouwing van de bewijswaarde kleven in dit soort gevallen grote bezwaren, ondermeer omdat bij het werken met hypothesen wordt gewerkt met onbewezen stellingen.
Dit alles maakt, volgens de raadsman, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te kunnen komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 6 maart 2010 doet [benadeelde] aangifte van een overval in zijn woning. Aangever [benadeelde] heeft hierover verklaard dat die avond tussen 19.30 uur en 19.45 uur meerdere mannen voor de deur van zijn woning aan de [adres] in [getuige 1] stonden. Deze mannen hadden dikke zwarte panty’s over hun hoofden getrokken en probeerden de woning binnen te dringen. Aangever probeerde dit te voorkomen door de deur dicht te drukken. De mannen wisten toch binnen te komen. In de hal van de woning ontstond een gevecht tussen aangever en de drie mannen. Aangever heeft verklaard dat hij hierbij werd geslagen en door één van de mannen bij zijn nek werd vastgehouden. Aangever heeft hierbij een verwonding aan zijn kin opgelopen. Ook werd er door de mannen geschreeuwd. De man die aangever vasthield, heeft een pistool getrokken dat hij vervolgens heeft gericht op het hoofd van aangever. De man zei ‘je geld’ of ‘waar is je geld’. Aangever en de mannen verplaatsen zich naar de woonkamer. Op dat moment heeft aangever gezien dat het om drie mannen gaat. De echtgenote en beide dochters van aangever bevonden zich op dat moment ook in de woonkamer. Zij moeten van de mannen verspreid over de woonkamer en keuken gaan zitten. Aangever heeft de man met het vuurwapen op een zwart geldkistje gewezen. Het geldkistje werd door één van de mannen geopend, waarop die man heeft geroepen ‘er moet meer geld zijn, dit is niet alles’. De man met het vuurwapen is op de oudste dochter van aangever afgelopen, heeft het vuurwapen op haar gericht en gezegd ‘ben jij de liefste dochter’. Aangever heeft daarop een pot met geld, waarin hij de dagopbrengst van die beursdag bewaarde, uit de kast gepakt en aan de mannen gegeven. In de pot zat een bedrag van € 5.600,- en 65 pond. Aangever, zijn echtgenote en beide dochters zijn vervolgens door de mannen in de toiletruimte opgesloten, waarna de mannen de woning hebben verlaten.
Looproute daders
Getuige [getuige 2] ziet op de [adres] vanaf een woning drie jongens rennen die de weg overstaken en de begraafplaats op renden en direct rechts afsloegen. In het verlengde van die looprichting bevindt zich het pand [adres].
De camerabeelden
De woning aan de [adres] te [woonplaats] is zowel aan de voor- als de achterzijde voorzien van een vaste camera. Op de beelden van 6 maart 2010 vanaf ongeveer 19.15 uur, is te zien dat een personenauto van het merk Seat, kleur grijs aan komt rijden en parkeert in een doodlopende steeg. De wielen van de auto zijn niet voorzien van wieldoppen. De velgen zijn zwart. Te zien is dat op de velg rechtsachter een rechthoekige, lichtkleurige sticker zit. Voor in het voertuig zitten twee personen. Achterin zit één persoon. De verlichting van de auto wordt gedoofd en de inzittenden stappen uit. Vervolgens, omstreeks 19.30 uur, rijdt de auto weer weg.
Onderzoek naar de personenauto, merk Seat, type Leon
De grijze Seat Leon die te zien is op de camerabeelden van de woning aan de [adres] te [woonplaats], blijkt eigendom te zijn van de firma [autoverhuurbedrijf] te [getuige 1]. Aan de manager van [autoverhuurbedrijf], de heer [getuige 4], herkende de Seat Leon die hierop te zien is, als één van de twee personenauto’s van dat merk welke eigendom zijn van zijn bedrijf. Deze auto stond op 6 maart 2010 in het filiaal te Wageningen en is toen verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte]. Verbalisant [verbalisant], aanwezig bij [autoverhuurbedrijf], nam waar dat op de zwart gekleurde stalen rechter achtervelg van de Seat Leon, welke aan verdachte was verhuurd op 6 maart 2010, restanten zaten van een witte sticker. Aan de lijmresten was te zien dat op deze velg een rechthoekige witte sticker had gezeten.
[medeverdachte]
In het kader van een onderzoek naar de betrokkenheid van [medeverdachte] bij overvallen wordt diens telefoon afgeluisterd. Op 9 september 2010 wordt ingebeld op het nummer
[telefoonnummer], dat op dat moment bij [medeverdachte] in gebruik is. Tijdens dit telefoongesprek wordt door de beller tegen [medeverdachte] gezegd dat hij heeft gehoord dat [medeverdachte] roofovervallen zou hebben gepleegd. [medeverdachte] heeft hierop geantwoord dat hij in [getuige 1] bij de [adres] is geweest samen met een neef van de beller en met ‘[verdachte]’. De buit betrof bijna € 2.000,- de man.
Nader onderzoek naar publicaties in de media over de overval op de [adres] heeft uitgewezen dat er in die media niets is verschenen met betrekking tot het aantal overvallers en de hoogte van het buitgemaakte bedrag.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte] uit eigen wetenschap over de overval in de woning aan de [adres] en de betrokkenheid van ‘[verdachte]’ daarbij heeft verteld aan de persoon die hem belde op 9 september 2010.
Onderzoek telecom – wie is [verdachte]?
Uit een onderzoek naar telecomgegevens is gebleken dat het nummer [telefoonnummer], dat in gebruik is bij [medeverdachte], op de dag van de overval in de woning aan de [adres] contacten heeft met het nummer [telefoonnummer].
Van nummer [telefoonnummer] wordt in de periode van 6 februari 2010 tot 29 maart 2010 gebruik gemaakt met een toestel dat is voorzien van IMEI-nummer [IMEI-nummer]. Van 30 maart 2010 tot 25 april 2010 werd dit toestel gebruikt met telefoonnummer [telefoonnummer]. Met telefoonnummer [telefoonnummer] wordt contact gemaakt met grotendeels dezelfde telefoonnummers als [telefoonnummer] en beide telefoonnummers stralen aan het begin en aan het eind van de dag de zendmast aan op de [adres] in [getuige 1]. Deze zendmast bevindt zich in de nabijheid van de woning van verdachte.
Tussen het telefoonnummer [telefoonnummer] en de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] zijn eveneens diverse contactmomenten geweest. Beide telefoonnummers worden gebruikt door [getuige 1]. Daarnaar gevraagd heeft [getuige 1] verklaard dat hij telefonisch contact heeft met verdachte over het afnemen van cocaïne.
Tussen de telefoonnummers van [getuige 1] en telefoonnummer [telefoonnummer] is ook contact geweest op 6 maart 2010, de dag waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden. Volgens [getuige 1] heeft hij verdachte die avond gebeld. De echtgenote van getuige [getuige 1], getuige [getuige 3], heeft eveneens verklaard dat er op 6 maart 2010 telefonisch contact is geweest tussen [getuige 1] en verdachte.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten stelt de rechtbank vast dat het nummer [telefoonnummer] toebehoort aan verdachte en ook op 6 maart 2010 in gebruik was bij verdachte. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het onderzoek naar de telecomgegevens kan worden afgeleid dat verdachte een contact is van [medeverdachte].
Overige resultaten uit het onderzoek telecom
De 18 contacten op 6 maart 2010 tussen de telefoonnummers die in gebruik zijn bij [medeverdachte] en verdachte vinden plaats voorafgaand en na afloop van de overval. Ten tijde van de overval is er geen sprake van contacten tussen beide telefoonnummers.
Rond het tijdstip van de overval stralen deze telefoonnummers de zendmast op de [adres] in [getuige 1] aan. Deze zendmast is gelegen in de nabijheid van de plaats van de overval.
Ook op andere momenten gedurende de dag van overval, zowel eraan voorafgaand als daarna stralen deze telefoonnummers dezelfde zendmasten aan. Zo stralen de nummers allebei om 14.53 uur de zendmast aan de [adres] in [woonplaats] aan. De zendmast aan de [adres] in [woonplaats] is gelegen in de nabijheid van de woning van [medeverdachte].
Vervolgens stralen de nummers tussen 15.45 en 16.02 uur en omstreeks 16.56 uur de mast aan de [adres] in [getuige 1] aan. Om 17.43 uur, om 17.48 uur en om 19.54 en 19.58 uur stralen beide nummers eveneens de mast aan het [adres] in [getuige 1] aan. Tussen 22.15 uur en 22.19 uur stralen de beide nummers verschillende masten in [getuige 1] aan, maar op die momenten zijn er onderlinge contacten tussen beide nummers. Vervolgens stralen beide nummers om 22.48 uur en om 22.51 uur de zendmast aan de Hoflaan in Leersum aan.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onderzoek telecom
Verdachte heeft op de dag van de overval veelvuldig telefonisch contact met [medeverdachte]. Deze [medeverdachte] heeft in een telefoongesprek van 9 september 2010 betrokkenheid bij de overval erkend. Uit de hierboven weergegeven analyse volgt bovendien dat de telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte] op 6 maart 2010 vaak dezelfde zendmast aanstralen en dat verdachte en [medeverdachte] op de dag van de overval, op meerdere tijdstippen en zowel voor als na het tijdstip van de overval, in elkaars nabijheid zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de resultaten van het onderzoek telecom de verklaring van [medeverdachte] in het tapgesprek van 9 september 2010 dat hij de overval met ‘[verdachte]’ heeft gepleegd. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte] in zijn telefoongesprek van 9 september 2010 verdachte heeft bedoeld. Dat verdachte woont in de buurt van de zendmast aan de [adres] in [getuige 1] doet niet af aan voorgaande overige bevindingen.
DNA-onderzoek
Van de nagels van aangever [benadeelde] zijn twee sporen afgenomen. Deze twee sporen zijn gekenmerkt met de nummers AABY3773NL en AABY3774NL.
De sporen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonstering AABY3774NL#01 van de nagels van de rechterhand van aangever [benadeelde] is een DNA-mengprofiel verkregen. Uit het mengprofiel is een hoofdprofiel afgeleid dat overeenkomt met het DNA-profiel van aangever [benadeelde].
De (reproduceerbare) DNA-nevenkenmerken matchen met de DNA-kenmerken in het DNA-profiel van verdachte. Hoewel een aantal DNA-kenmerken van verdachte ontbreken in het DNA-mengprofiel kan verdachte niet worden uitgesloten als mogelijke donor van een geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering van de nagels van de rechterhand van het slachtoffer.
Deskundige T.P.J. de Blaeij heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de rechter-commissaris verklaard: “Er zijn 15 nevenkenmerken aangetroffen in het consensusprofiel. Dat zijn afgeleide kenmerken. Op 11 loci zijn in totaal 15 kenmerken gevonden. Alle DNA nevenkenmerken die vastgesteld zijn in het consensusprofiel matchen met het DNA profiel van de verdachte. Er zijn geen DNA nevenkenmerken die niet matchen met het profiel van de verdachte”.
De deskundige heeft in datzelfde verhoor ook verklaard: “Alle kenmerken die in het consensusprofiel zijn opgenomen zijn enerzijds te verklaren met het profiel van de verdachte en anderzijds met het profiel van het slachtoffer. Ik heb op geen enkel locus meer dan 4 DNA-kenmerken geteld. Ik weet dat het mengprofiel als geheel geen aanleiding geeft om te denken dat het gaat om 3 personen.
Door te werken met twee hypothesen heeft de deskundige De Blaeij de wetenschappelijke bewijswaarde van de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek geformuleerd in verbale termen van bewijsbaarheid op bronniveau.
De deskundige heeft hiertoe met onderstaande hypothesen gewerkt:
1) de donoren van het DNA-mengprofiel zijn het slachtoffer [benadeelde] en de verdachte.
2) de donoren van het DNA-mengprofiel zijn het slachtoffer [benadeelde] en een onbekende man die niet verwant is aan de verdachte.
De deskundige is bij haar bevindingen over deze hypotheses uitgegaan van de volgende aannames met toelichting:
- Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering matcht volledig het DNA-profiel van het slachtoffer [benadeelde]. Daarbij komt dat het gaat om een bemonstering van de nagels van het slachtoffer en hij daarom zelf de donor is van het prominent aanwezige celmateriaal in deze bemonstering.
- De daarnaast gevonden nevenkenmerken zijn van één persoon. Redengevend voor deze aanname is dat in het mengprofiel per locus maximaal vier DNA-kenmerken zijn gevonden. Hoewel de DNA kenmerken van verschillende personen kunnen overlappen, is op basis van de relatieve piekhoogten van de verschillende DNA-kenmerken per locus het resultaat onwaarschijnlijk als dit DNA-mengprofiel DNA van meer dan twee personen omvat. Ter zitting van 30 januari 2012 heeft de deskundige toegelicht dat als de nevenkenmerken in het mengprofiel aan meer dan twee personen behoren en de kenmerken op een locus overeenkomen de verwachting is dat de piek op die locus dan hoger zou zijn dan nu is gevonden.
- De DNA-nevenkenmerken die reproduceerbaar zijn, zijn drie keer vermenigvuldigd en alle pieken uit de aldus verkregen drie afzonderlijke DNA-profielen die op minimaal twee van de drie afzonderlijke DNA-profielen voorkomen zijn opgenomen in een consensusprofiel. Het consensusprofiel is opgesteld voordat het DNA-profiel van een verdachte bij de vergelijking wordt betrokken. Er zijn enkele pieken in de afzonderlijke replicaties van de DNA-profielen zichtbaar die niet reproduceerbaar zijn en waarvan niet eenduidig kan worden vastgesteld of dit DNA-kenmerken of of technische artefacten zijn. Deze pieken maken geen deel uit van het consensus DNA-profiel en worden daarom niet betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
De deskundige heeft onder deze aannames uitgerekend wat het onderscheidend vermogen is van de gereproduceerde DNA-nevenkenmerken in het consensus DNA-profiel die alle matchen met de DNA-kenmerken in het DNA-profiel van verdachte. Deze combinatie van gereproduceerde DNA-nevenkenmerken komt voor bij ongeveer 1 op 40 miljoen willekeurig, niet verwant aan de verdachte gekozen personen.
Over de wetenschappelijke bewijswaarde van het vergelijkend DNA-onderzoek stelt de deskundige in haar rapport het volgende. Op grond van de onderzoeksresultaten zijn de bevindingen van het DNA-onderzoek waarschijnlijk als hypothese 1 waar is omdat alle gereproduceerde DNA-nevenkenmerken matchen met de DNA-kenmerken in het DNA-profiel van verdachte en er geen aanwijzigen zijn voor DNA van een derde persoon. Daarentegen zijn de bevindingen onwaarschijnlijk als hypothese 2 waar is en de gereproduceerde nevenkenmerken niet van verdachte afkomstig zijn maar afkomstig zijn van een onbekende, niet aan de verdachte verwante persoon en op grond van toeval matchen met de DNA-kenmerken van de verdachte.
De kans op de verkregen resultaten van het vergelijkend en DNA-onderzoek voor de bemonstering is op grond van de bovenstaande overwegingen waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is. Dit betekent dat de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek waarschijnlijker zijn als deze bemonstering celmateriaal bevat van verdachte (hypothese 1) dan dat deze bemonstering celmateriaal geen celmateriaal bevat van de verdachte, maar celmateriaal van (minimaal) één onbekende (niet aan verdachte verwante) man (hypothese 2).
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het DNA-onderzoek
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij in gevecht is geweest met de overvallers zodat onderzoek van het onder zijn nagel aangetroffen celmateriaal direct verband houdt met de overval. In het DNA-mengprofiel zijn DNA- nevenkenmerken aangetroffen die alle overeenkomen met de DNA-kenmerken van verdachte. Gelet op de onderbouwing van de gebruikte onderzoeksmethode heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies ondanks dat het hier gaat om onderzoek van minimale DNA-sporen uit een DNA-mengprofiel. De rechtbank merkt hierbij nog specifiek op dat de deskundige heeft onderbouwd waarom het onwaarschijnlijk is dat sprake is van een mengprofiel met DNA-materiaal dat afkomstig is van meer dan twee personen. De rechtbank acht voor de belastende bewijswaarde, behalve de conclusie ten aanzien van de hypotheses van belang, dat het onderscheidend vermogen van de gevonden DNA-nevenkenmerken is berekend op de kans van 1 op de 40 miljoen dat een toevallige onbekende niet aan verdachte verwante persoon op dezelfde wijze als verdachte matcht met de aangetroffen kenmerken. De rechtbank is van oordeel dat het onderzochte DNA-mengprofiel substantiële belastende bewijswaarde heeft.
Bovenstaande vaststellingen, in onderlinge samenhang en verband beschouwd met de overige gegevens uit het onderzoek, te weten de resultaten van het telecomonderzoek en het voor verdachte belastende telefoongesprek van [medeverdachte], leiden tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte samen met twee anderen de overval op de woning van de familie [benadeelde] op 6 maart 2010 heeft gepleegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 maart 2010 te [getuige 1], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld dhr. [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (5600 euro en 65 pond), geheel toebehorende aan [benadeelde], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- met (zwarte) panty's over het hoofd, althans met enige gezichtsbedekking, de woning van de familie [benadeelde] zijn binnengedrongen en
- [benadeelde] hebben geslagen en gestompt en vastgepakt en
- daarbij hebben geschreeuwd en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [benadeelde] hebben gericht, en
- hebben gezegd "je geld" en/of "waar is je geld" en/of "er moet meer geld zijn", althans woorden van gelijke strekking, en
- de dochters van die [benadeelde] te weten [benadeelde] en [benadeelde] hebben gedwongen om te gaan zitten op de grond en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gericht op de dochter van [benadeelde] te weten [benadeelde] en daarbij gezegd: "ben jij de liefste dochter", althans woorden van gelijke strekking,
en
- meerdere leden van de familie [benadeelde] in de toiletruimte hebben gezet en de deur van die ruimte hebben gebarricadeerd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft afgezien van het maken van opmerkingen ten aanzien van de strafoplegging in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met twee anderen een gewapende overval in een woning gepleegd. In die woning was op dat moment de familie [benadeelde] aanwezig. Verdachte en zijn mededaders zijn door gebruik te maken van geweld de woning binnengedrongen. Eenmaal in de woning hebben verdachte en zijn mededaders de heer [benadeelde] gedwongen om een hoeveelheid geld af te geven door hem en daarna één van zijn dochters onder schot te houden.
Het behoeft geen betoog dat een overval als deze voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. De slachtofferverklaringen van de leden van de familie [benadeelde] spreken in dit verband voor zich. Zij ondervinden nog altijd hinder van de gevolgen van de overval. Beide kinderen durfden niet langer in hun ouderlijk huis te blijven wonen, zodat zij thans op grote afstand van hun ouders wonen.
Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor anderen, maar heeft zijn eigen persoonlijke gewin laten prevaleren boven de gevolgen van zijn handelen voor de familie [benadeelde]. De rechtbank rekent verdachte die handelwijze zeer zwaar aan.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 november 2011 blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder voor het plegen van vermogensdelicten is veroordeeld.
Een delict als het onderhavige rechtvaardigt het opleggen van een jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf van 5 jaren dan ook een geboden en voldoende passende reactie op het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
7 De benadeelde partij
De vordering van benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.000,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal toewijzen alsmede de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1.670,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal toewijzen alsmede de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1.670,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal toewijzen alsmede de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.000,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank de vordering – bij wijze van voorschot – tot dat bedrag hoofdelijk zal toewijzen alsmede de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 2.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 1.670,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.670,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 2.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- benadeelde partij [benadeelde]: € 2.000,-, 30 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde]: € 1.670,-, 26 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde]: € 1.670,-, 26 dagen hechtenis;
- benadeelde partij [benadeelde]: € 2.000,-, 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2012.