parketnummer: 16/440909-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2012
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter op 29 december 2011 de zaak naar deze kamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 5 november 2009 tot en met 18 november 2009 opzettelijk zijn minderjarige dochter aan het wettig gezag heeft onttrokken;
feit 2: samen met een ander of anderen in de periode van 17 juni 2009 tot en met
18 november 2009 281 hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad, subsidiair dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest;
feit 3: samen met een ander of anderen in de periode van 17 juni 2009 tot en met
18 november 2009 elektriciteit heeft weggenomen, subsidiair dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank constateert dat het onder 1 ten laste gelegde feit in het geheel niet feitelijk is omschreven hetgeen wel op de weg van het openbaar ministerie had gelegen. Echter gezien de behandeling ter terechtzitting en de aldaar door verdachte ten aanzien van onderhavig feit afgelegde verklaring, bestond er bij geen van de ter terechtzitting aanwezige personen onduidelijkheid over de vraag voor welke gedraging verdachte zich moest verantwoorden. Ter terechtzitting is door de verdediging geen beroep gedaan op de mogelijke nietigheid van de dagvaarding en ook overigens is dit geen punt van discussie geweest. Hoewel de dagvaarding niet aan het feitelijkheidsvereiste voldoet, zal de rechtbank hieraan, gezien de bovengenoemde omstandigheden geen gevolgen verbinden. De rechtbank stelt derhalve vast dat de dagvaarding ten aanzien van alle feiten geldig is.
3.2 De overige voorvragen
De rechtbank stelt voorts vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1,
2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 heeft zij gevorderd verdachte vrij te spreken van de periode van 12 tot en met 18 november 2009.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 tot een bewezenverklaring kan komen.
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de woning is binnengetreden zonder schriftelijke machtiging, terwijl die machtiging wel was vereist. De raadsman heeft voorts aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank, dat de woning onrechtmatig is doorzocht. Immers, het was overduidelijk dat verdachte en zijn minderjarige dochter zich niet meer in de woning bevonden. De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 en 3 zijn derhalve onrechtmatig verkregen en dienen van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman. Na uitsluiting van deze bewijsmiddelen resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor bewezenverklaring van deze feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Bespreking van de verweren van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Verweer: De woning is onrechtmatig binnengetreden
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] zijn op 18 november 2009 naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] gegaan om daar Bureau Jeugdzorg bij te staan bij de uithuisplaatsing van een minderjarig meisje, ter uitvoering van een beschikking van de kinderrechter te Utrecht d.d. 17 november 2009. Nadat de voordeur door een sleutelspecialist was opengemaakt, betraden de verbalisanten de woning.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten op grond van artikel 812 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voormelde woning zijn binnengetreden. Blijkens de toelichting bij artikel 813 van dit Wetboek dienen de in de Algemene Wet op het Binnentreden vermelde voorschriften in acht genomen te worden bij het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner. Dit betekent dat conform artikel 2 lid 1 van de Algemene Wet op het Binnentreden een schriftelijke machtiging tot binnentreden was vereist. De rechtbank constateert dat een dergelijke machtiging in het onderhavige geval ontbreekt. Er is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Nu verdachte reeds op 12 november 2009 uit Nederland was vertrokken en op 18 november 2009 derhalve feitelijk niet meer in de voormelde woning woonde, is het te respecteren belang, te weten bescherming van zijn - verdachtes - private huiselijk leven, naar het oordeel van de rechtbank slechts in geringe mate geschonden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat een schriftelijke machtiging tot binnentreden ontbreekt.
Verweer: De woning is onrechtmatig doorzocht
Met betrekking tot de doorzoeking in de woning overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen zagen de verbalisanten na het betreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats] dat deze woning niet meer was bewoond. Op het bureau in de woonkamer lag een briefje met daarop een sleutel. Op het briefje stond geschreven dat deze sleutel van de zolder was. Om vast te stellen dat het uit huis te plaatsen meisje zich werkelijk niet meer in de woning bevond gingen de verbalisanten naar de zolderverdieping. De deur naar de zolderverdieping was afgesloten. Met de in de woonkamer aangetroffen sleutel opende verbalisant [verbalisant] de deur van de zolderverdieping. Op de zolderverdieping werden twee ruimtes met hennepplanten aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de politie rechtmatig de woning heeft doorzocht. Immers, in voornoemd proces-verbaal is expliciet vermeld dat de verbalisanten naar de zolderverdieping zijn gegaan om vast te stellen of het uit huis te plaatsen meisje niet meer in de woning was. Dat de verbalisanten vervolgens op de zolderverdieping de hennepkwekerij aantreffen is slechts een toevallige bijkomstigheid.
4.3.2 Redengevende feiten en omstandigheden
Vaststaande feiten
[dochter], geboren op [1999], is de dochter van verdachte en zijn ex-vrouw [moeder] , verder te noemen de moeder. Het ouderlijk gezag over [dochter] komt toe aan de beide ouders.
[dochter] staat sinds 13 oktober 2009 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg.
Op 30 november 2009 heeft de moeder aangifte gedaan van onttrekking van [dochter] aan het ouderlijk gezag door verdachte.
Door Bureau Jeugdzorg Utrecht is op 16 juni 2010 ook aangifte gedaan.
Verdachte is op 12 november 2009 met [dochter] Nieuw-Zeeland ingereisd.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat degene die mede het wettelijk gezag over een minderjarig kind uitoefent dit kind aan het wettelijk gezag van een ander kan onttrekken in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
In haar aangifte van 30 november 2009 heeft de moeder verklaard dat verdachte reeds langer de omgangsregeling frustreerde door haar [dochter] niet mee te willen geven.
Zelfs de uitkomst van een Kort Geding in juli 2009, waarbij bepaald werd dat verdachte de omgangsregeling diende na te komen, werd door verdachte genegeerd.
Door vervolgens zonder toestemming met [dochter] naar Nieuw-Zeeland te reizen heeft verdachte het de moeder, die immers mede met het wettelijk gezag over [dochter] was belast, geheel onmogelijk gemaakt dit gezag over haar dochter uit te oefenen en [dochter] aldus onttrokken aan het wettelijk gezag van de moeder. Door te handelen als hiervoor omschreven heeft verdachte er voorts voor gezorgd dat de gezinsvoogd, die door Bureau Jeugdzorg was belast met de uitvoering van de onder toezichtstelling geen toegang meer kreeg tot [dochter]. Aan de ondertoezichtstelling kon hierdoor geen invulling worden gegeven.
Periode
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe dat het handelen van verdachte zijn uitwerking heeft gehad in Nederland, te weten de aantasting van het ouderlijk gezag dat mede aan de moeder toekomt en bovendien van het onmogelijk maken toezicht uit te oefenen door Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Het feit is daarom mede in Nederland gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 18 november 2009 is op de zolderverdieping van de woning aan de [adres] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, verdeeld over twee ruimtes. Hierbij werden in totaal 281 planten geteld. Testen van monsters van de aangetroffen hennepplanten wezen uit dat het om hennepplanten van het soort cannabis ging, zoals vermeld op lijst II, onderdeel b, van de Opiumwet. De in de hennepkwekerijen aanwezige hennepplanten waren ongeveer twee weken oud.
Na het aantreffen van de hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft [medewerker Stedin], in dienst van Stedin BV, de elektriciteitsvoorziening in de woning gecontroleerd. Bij controle van de netcomponenten van Stedin en de elektrische installatie in de meterkast van het pand zag [medewerker Stedin] dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Tevens waren de hoofdzekeringen verzwaard. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen waren vier elektriciteitsdraden bijgeplaatst en aangesloten. Deze zaten aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze draden werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. De elektriciteitsdraden kwamen uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerijen onbemeten van elektriciteit werd voorzien.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar en enig bewoner was van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangetroffen hennepkwekerij niet van hem was, dat hij gedwongen was en dat hij wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen in combinatie met het aantreffen in de woning van het briefje met de sleutel van de deur van de zolderverdieping, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank impliceert dat verdachte met iemand een afspraak heeft gemaakt over het verzorgen van de hennepplanten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
Wat betreft de onder de feiten 2 primair en 3 primair tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank dat rapporteur [medewerker Stedin] blijkens de door hem opgemaakte rapportage voor de berekening van de periode waarin verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal van elektriciteit ervan is uitgegaan dat veroordeelde twee keer eerder heeft geoogst. [medewerker Stedin] komt tot die conclusie op basis van de stoflaag op de kappen van de assimilatielampen, de mate van vervuiling van de koolstoffilters, de dikke kalkaanslag op de vloer en de afvalbladeren en resten van hennepplanten op de vloer die kennelijk afkomstig waren van een eerdere oogst. Deze door [medewerker Stedin] genoemde omstandigheden duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte in ieder geval één keer heeft geoogst. De rechtbank leidt dit voornamelijk af uit de aangetroffen afvalbladeren en resten van hennepplanten. Deze resten kunnen niet afkomstig zijn geweest van de aangetroffen hennepplanten. [medewerker Stedin] heeft slechts in tamelijk algemene termen en bewoordingen aangegeven waarom hij tot de conclusie is gekomen dat verdachte twee keer eerder zou hebben geoogst. De conclusie van [medewerker Stedin] is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank daarmee onvoldoende onderbouwd.
Voor één volledige hennepoogst wordt uitgegaan van een periode van tien weken. Rekening houdend met de aangetroffen hennepplanten van twee weken oud acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich voor een periode van twaalf weken heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, te weten in de periode van 26 augustus 2009 tot en met 18 november 2009.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 05 november 2009 tot en met 18 november 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [dochter], geboren op [1999] te [geboorteplaats], heeft onttrokken aan het wettelijk over haar gestelde gezag;
in de periode van 26 augustus 2009 tot en met 18 november 2009 te [woonplaats], gemeente Soest, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres] nr. 129 aldaar 281 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
op tijdstippen in de periode van 26 augustus 2009 tot en met 18 november 2009 te [woonplaats], gemeente Soest, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin B.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking van het deksel van de hoofdaansluitkast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
feit 2 primair:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij is de officier van justitie ten aanzien van feit 2 en 3 uitgegaan van drie oogsten à 281 planten, dus in totaal 843 hennepplanten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging ter zake van feit 1 deze geheel voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter [dochter] onttrokken aan het wettelijk gezag en het bevoegd toezicht. Niet alleen wist de moeder gedurende enige tijd niet waar en in welke situatie haar minderjarige dochter zich bevond, maar ook Bureau Jeugdzorg dat met de ondertoezichtstelling was belast werd door verdachte in het ongewisse gelaten. Het feit dat [dochter] jonger was dan twaalf jaar levert een strafverzwarende omstandigheid op. Daarnaast laat de rechtbank meewegen dat verdachte opzettelijk een uitspraak van de kinderrechter, waarbij de ondertoezichtstelling is uitgesproken, heeft genegeerd. De naleving van rechterlijke uitspraken is van groot maatschappelijk belang en derhalve is het handelen van verdachte dan ook als uiterst laakbaar aan te merken. De rechtbank rekent het verdachte daarbij aan dat hij ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in het laakbare van zijn handelen.
Verdachte heeft voorts samen met een ander of anderen hennepplanten geteeld en zich daarbij tevens samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het wegnemen van elektriciteit. Het spreekt voor zich dat het kweken van hennep een strafbaar feit is dat kan leiden tot schade voor personen en goederen en veel overlast veroorzaakt. Softdrugs zijn stoffen die verslavend zijn en bij langdurig gebruik kunnen leiden tot maatschappelijk disfunctioneren en schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij, waarbij ook op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, brandgevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij was opgezet in een rijtjeswoning. Verdachte heeft zich kennelijk om de mogelijke gevolgen van de onveilig aangelegde installatie niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Uit het strafblad van verdachte gedateerd 18 november 2011 blijkt dat hij op 7 april 2011 is veroordeeld ter zake van andersoortige feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf, overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de hiervoor genoemde veroordeling nu hij schuldig wordt verklaard aan misdrijven die hij vóór genoemde vonnisdatum heeft gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de normen zoals opgenomen in de rechterlijke oriëntatiepunten ten aanzien van hennepteelt.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien weken passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V. vordert een schadevergoeding van € 6.139,95 ter zake van materiële schade als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Nu de rechtbank uitgaat van één eerdere oogst en een bewezen verklaarde periode van
26 augustus 2009 tot en met 18 november 2009, zijnde 84 dagen, zal de rechtbank bij de berekening van het niet-geregistreerd elektriciteitsverbruik ten aanzien van de hennepkwekerij in ruimte I uitgaan van 11.542 kWh (84 dagen x 137,40 kWh). Ten aanzien van de hennepkwekerij in ruimte II zal de rechtbank het niet-geregistreerd elektriciteitsverbruik vaststellen op 16.692 kWh (84 dagen x 198,72 kWh). De rechtbank stelt het totaal niet-geregistreerd elektriciteitsverbruik derhalve vast op 28.234 kWh. De elektriciteitsprijs per kWh bedraagt volgens de bijlage bij het voegingsformulier € 0,09340.
Het totale bedrag voor het niet-geregistreerd elektriciteitsverbruik bedraagt derhalve
€ 2.637,06. Bij dit bedrag dient een bedrag van € 798,07 te worden opgeteld ter zake van kosten ontoelaatbaar handelen en een bedrag van € 125,00 ter zake van het herstellen transport elektra en gas.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 3.560,13 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Nu het gevorderde tot dat bedrag voldoende aannemelijk is gemaakt met nader onderbouwende stukken en de hoogte van het gevorderde als zodanig niet door de verdediging is betwist, zal de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank zal derhalve de vordering tot een bedrag van € 3.560,13 toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 63, 279 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 (veertien) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V. van
€ 3.560,13 ter zake van materiële schade;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Stedin Netbeheer B.V., € 3.560,13 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 45 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2012.