ECLI:NL:RBUTR:2012:BV7353

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600855-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Krol
  • M.S. Koppert
  • Y.A.T. Kruijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag, veroordeling voor mishandeling met mes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 29 februari 2012, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en mishandeling van een slachtoffer op 9 oktober 2011 in Utrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer met een mes in de rug had gesneden, wat leidde tot verwondingen. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van een poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de gedragingen van de verdachte als aanvallend werden beschouwd en niet als verdedigend. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte, die als first-offender werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige beoordeling van de feiten en omstandigheden in strafzaken, vooral bij het beroep op noodweer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600855-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair op 9 oktober 2011 te Utrecht heeft geprobeerd een persoon van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair op 9 oktober 2011 te Utrecht een persoon heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Daarbij heeft de officier van justitie betoogd dat naar haar mening bewezen kan worden verklaard dat verdachte een steek in de rug van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gegeven en dat, gelet op de vele vitale organen in de omgeving van de steekwond, sprake is van een poging tot doodslag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 9 oktober 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een incident, waarbij aangever in de vroege ochtend van 9 oktober 2011 te Utrecht tijdens een vechtpartij, waar aangever ook actief aan deelnam, steekwonden heeft opgelopen in zijn borst, zij en rug. Aangever is na de vechtpartij met een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis werden op de afdeling Eerste Hulp de volgende verwondingen geconstateerd :
Thorax: boven linker tepel snijverwonding 5cm, wijkend imponeert oppervlakkig; linker flank: kleine snijverwonding 1cm nauwelijks wijkend; rug: laag thoracaal in de midline snijverwonding 3cm; Conclusie: oppervlakkige snijverwondingen linker thoraxhelft.
Door verdachte is verklaard dat hij aangever éénmaal met een soort klapmes over zijn rug heeft gesneden. Op 13 oktober 2011 is onder meer de verwonding aan de rugzijde van aangever gefotografeerd en gemeten.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs voor het steken of snijden door verdachte in de borst en de zijde van aangever. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verantwoordelijk is voor de verwonding aan de rug van aangever. Gelet op de medische verklaring dat sprake is van een oppervlakkige snijverwonding en gezien de foto van deze verwonding, is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat de verwonding van dien aard is dat de kans op beschadiging van vitale organen door de snijbeweging met het mes gering was. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot doodslag.
Het subsidiair ten laste gelegde, te weten de mishandeling, acht de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 09 oktober 2011 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gesneden, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, en dat verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij een beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer gaat het om de ‘verdediging’ van bepaalde rechtsgoederen tegen een ogenblikkelijke (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op deze strafuitsluitingsgrond niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie of deelneming aan een gevecht (vgl. HR 10 februari 1987, NJ 1987, 950 en HR 16 november 2004, LJN: AR2443).
Verdachte stelt, zo begrijpt de rechtbank, getuige [getuige] te hebben willen helpen in zijn gevecht met aangever, en heeft daartoe met een mes een snijbeweging over de rug van aangever gemaakt. Getuige [getuige] heeft ter terechtzitting van 15 februari 2012 evenwel verklaard dat sprake was van een evenwichtige vechtpartij tussen hem en aangever. Mede gelet op het feit dat bij de –naar de rechtbank aanneemt evenwichtige- vechtpartij tussen [getuige] en aangever door aangever enkel met de handen/vuisten werd gevochten en hij niet in het bezit was van een mes, acht de rechtbank het snijden met het mes door verdachte niet aan te merken als verdedigend.
Naar het oordeel van de rechtbank was in het onderhavige geval naar de kern bezien sprake van een aanvalshandeling van de zijde van de verdachte, zodat gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak het beroep op noodweer dan wel noodweerexces faalt.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Zoals hierboven reeds werd overwogen is de rechtbank van oordeel dat was in het onderhavige geval naar de kern bezien sprake van een aanvalshandeling van de zijde van de verdachte, zodat gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak het beroep op noodweerexces faalt.
De verdediging heeft betoogd dat ten aanzien van verdachte het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast, gezien de ontwikkeling en de persoon van de verdachte.
Op verzoek van de verdediging heeft drs. A. Schouten, forensisch psycholoog, op 2 februari 2012 een rapport uitgebracht over verdachte. In genoemd rapport heeft voornoemde psycholoog geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een vermoeden van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Hoewel verdachte nog weinig zelfstandig is, is het de vraag in hoeverre hij hierin afwijkt van andere negentienjarigen.
De gedragskundige concludeert niet dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis of achterstand in de ontwikkeling ten opzichte van leeftijdgenoten.
De rechtbank is op grond van voornoemd rapport en haar eigen waarneming ter terechtzitting d.d. 15 februari 2012 van oordeel dat het verzoek tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht dient te worden afgewezen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat indien de rechtbank tot verwerping van de ingediende verweren zou besluiten, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend wordt geacht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van een mes. Het gebruik van dit instrument rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, aangezien dat instrument tot veel erger letsel had kunnen leiden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende advies van Reclassering Nederland d.d. 7 februari 2012 waarin is geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 januari 2012 waaruit blijkt dat verdachte een zogenoemde first-offender is.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Nu de rechtbank slechts het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 3 maanden voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.S. Koppert en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 februari 2012.
Mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.