ECLI:NL:RBUTR:2012:BV8008

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711990-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan woningoverval met geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een woningoverval. De verdachte werd beschuldigd van het verstrekken van informatie aan medeverdachten over de verblijfplaats van geld van de aangever, wat leidde tot de overval op 30 oktober 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel niet fysiek aanwezig bij de overval, een essentiële rol heeft gespeeld door de medeverdachte te informeren over de situatie van de aangever en het geld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en zijn moeder, die tijdens de overval geweld hebben ondervonden, in overweging genomen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij niet tevreden was over de kwaliteit van vuurwerk dat de aangever hem had geleverd en dat hij de medeverdachte had verteld waar het geld van de aangever zich bevond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte medeplichtig was aan de overval, omdat hij de medeverdachte op het juiste moment heeft geïnformeerd, wat heeft geleid tot de uitvoering van de overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht om mee te werken aan een training en behandeling. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die de aangever en zijn moeder hebben geleden als gevolg van de overval, met een schadevergoeding van in totaal € 946,24 aan de aangever en € 323,72 aan de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711990-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2012. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een overval op een woning heeft gepleegd dan wel dat hij daaraan medeplichtig is.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 Verzoek tot toevoeging aan het dossier
De officier van justitie heeft verzocht de verklaringen die de medeverdachten in hun eigen zaak tijdens het onderzoek ter terechtzitting hebben afgelegd te voegen in het dossier.
De rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie af, nu de wet, bij een gelijktijdige doch niet gevoegde behandeling van de zaken tegen de medeverdachten, hierin niet voorziet.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan de woningoverval) wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden, opdat de op 17 november 2011 door verdachte afgelegde en auditief opgenomen verklaring behoorlijk kan worden uitgewerkt. De in het dossier opgenomen door de politie opgestelde samenvatting van dit verhoor is op meerdere punten onjuist, onvolledig en sturend dan wel suggestief.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit deze samenvatting van het bewijs uit te sluiten.
Voorts is door de verdediging betoogd dat er niet voldoende bewijs is voor het medeplegen dan wel de medeplichtigheid aan de overval zoals die is gepleegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 De vaststelling van de feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Door aangever [benadeelde 1] is verklaard, dat hij op 30 oktober 2011 om 04:49 uur thuiskwam bij zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] en dat op het moment dat hij de voordeur wilde dichtdoen deze met kracht werd opengedaan, waarna hij twee mannen heeft zien binnenkomen. Door [benadeelde 1] is voorts verklaard dat hij klappen tegen zijn hoofd heeft gekregen. Hij is die nacht vanaf 05:05 uur voor verwondingen aan het hoofd op de spoedeisende hulp behandeld.
Door [benadeelde 2] is verklaard dat zij in de nacht van 30 oktober 2011 een harde klap en gekreun van haar zoon, aangever [benadeelde 1], hoorde. Op het moment dat zij vanaf de eerste verdieping van haar woning aan de [adres] te [woonplaats] naar beneden keek, zag zij beneden haar zoon op de grond liggen. Tegelijkertijd kwam een man met een bivakmuts de trap op lopen. Door [benadeelde 2] is verklaard dat deze man haar bij de pols heeft gepakt en zij hem heeft horen zeggen “liggen, liggen”. [benadeelde 2] heeft ook verklaard dat de man een mes op haar richtte en haar heeft gevraagd waar de kamer van [benadeelde 1] was. Vanaf de benedenverdieping heeft zij een andere man horen roepen. De stem van deze man klonk zwaarder dan die van de eerste dader.
Door de medeverdachte [medeverdachte] is met betrekking tot de overval in voornoemde woning verklaard, dat hij van verdachte de tip had gekregen dat ‘er geld zou liggen’. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd: “Ik ga met hem uit, ik fiets met hem naar huis ennuh moet jij hem thuis opwachten.” Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij de woning is binnengegaan, naar boven is gerend, aan de moeder van [benadeelde 1] heeft gevraagd waar de kamer van [benadeelde 1] was en uit een in die kamer zich bevindende bank het geld heeft weggenomen.
Verdachte heeft, in aanwezigheid van zijn raadsvrouwe, bij de politie als volgt verklaard:
“[Verbalisant, rechtbank:] [verdachte], jij hebt verklaard, dat [medeverdachte] de overval op [benadeelde 1] heeft gepleegd. Jij hebt verklaard, dat jij [medeverdachte] inlichtingen hebt verschaft over de verblijfplaats van het geld van [benadeelde 1]. Jij wist, dat er iets zou gaan gebeuren en hebt de positie van [benadeelde 1] via sms aan [medeverdachte] doorgegeven. Jij zou van [medeverdachte] een “kado” krijgen voor jouw hulp. Klopt dat? Verdachte: Dat is zoals ik het me herinner.”
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard, dat hij met de medeverdachte [medeverdachte] heeft gesproken over het feit dat hij niet tevreden was over de door [benadeelde 1] geleverde kwaliteit vuurwerk en voorts dat hij hem heeft verteld waar [benadeelde 1]’ geld lag. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] hem heeft gezegd dat hij [benadeelde 1] wel een keer een tik kon geven.
Uit telecomonderzoek blijkt dat in de avond en nacht voorafgaand aan de overval opvallend meer SMS verkeer tussen de telefoon van verdachte en de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] is geweest, dan in de periode daaraan voorafgaand. Tussen 30 oktober 2011 te 00.00 uur en het moment van de overval zijn er 180 contacten geregisteerd tussen het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte] en het telefoonnummer van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij meerdere sms-jes aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gestuurd die nacht om hem te vertellen waar ze waren. Het laatste sms-je van die nacht is van 2 minuten voordat ze bij het huis van [benadeelde 1] zijn en luidt: “We zijn er over 2 minuten”. Uit het dossier blijkt niet dat er nadien die nacht nog sms-contact is geweest tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
5.3.2 De waardering van het bewijsmateriaal
Verklaring d.d. 17 november 2011
De verdediging heeft om uitwerking verzocht van de door verdachte op 17 november 2011 afgelegde verklaring, in verband waarmee de behandeling van de zaak zou dienen te worden aangehouden.
De rechtbank heeft de door verdachte op 17 november 2011 afgelegde verklaring niet voor het bewijs gebruikt. Het verzoek tot uitwerking van deze verklaring en daarmee ook het verzoek tot aanhouding worden derhalve afgewezen.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of het handelen van verdachte is te kwalificeren als medeplegen of medeplichtigheid.
Medeplegen is een vorm van daderschap waarbij het delict samen en in vereniging met een of meer anderen wordt gepleegd. Is daarvan sprake, dan staat de medepleger gelijk aan de feitelijke dader als het gaat om de vraag of hij strafbaar heeft gehandeld.
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de vraag of gesproken kan worden van medeplegen is de vraag of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Wat betreft het vereiste van het leveren van een wezenlijke bijdrage merkt de rechtbank op dat dit niet hoeft te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Van medeplichtigheid kan sprake zijn indien men behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft. De rechtbank overweegt dat de scheidslijn tussen medeplegen en medeplichtigheid dun kan zijn, zoals ook in dit geval. Zij komt tot het volgende.
Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] verteld dat hij ontevreden was over de kwaliteit van het vuurwerk dat aangever [benadeelde 1] hem had geleverd en heeft in het gesprek dat hij daarover had met zijn neef en medeverdachte [medeverdachte], verteld dat [benadeelde 1] over geld beschikte en dat hij dit geld bewaarde in de bank in zijn kamer. Verdachte is tijdens de nacht waarin de overval plaatsvond na het uitgaan met aangever [benadeelde 1] naar huis gefietst. Tijdens deze fietstocht heeft hij veelvuldig contact gehouden met [medeverdachte] en hem nauwkeurig op de hoogte gehouden van het tijdstip waarop hij kon verwachten dat [benadeelde 1] thuis zou komen. Het laatste contact dateerde van 2 minuten voor de overval. Vervolgens wordt de overval gepleegd zodra verdachte wegfietst bij de woning van aangever [benadeelde 1]. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte bij de feitelijke beroving enige uitvoeringshandeling heeft verricht. De volgende dag is verdachte door [medeverdachte] uitgenodigd om een cadeautje in ontvangst te komen nemen.
Onder die omstandigheden kan het, naar het oordeel van de rechtbank, niet anders zijn dan dat medeverdachte [medeverdachte], door toedoen van verdachte, op het juiste moment bij de woning van aangever [benadeelde 1] klaarstond om de woning binnen te kunnen op het moment dat aangever [benadeelde 1] zijn woning binnengaat. Het bovenstaande laat, naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat verdachte wist dat [medeverdachte] [benadeelde 1] in of bij zijn huis zou overvallen. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] tot het gebruik van geweld zou overgaan, zeker nu deze hem had gezegd dat hij [benadeelde 1] wel eens ‘een tik kon geven’. Het moet voor verdachte duidelijk zijn geweest dat het binnentreden in de woning met enig geweld gepaard zou gaan en dat ook het wegnemen van het geld uit de bank in de kamer van [benadeelde 1] tot geweldshandelingen zou kunnen leiden.
De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage die verdachte heeft geleverd aan het delict gezien kan worden als medeplichtigheid. Enige betrokkenheid van verdachte bij de planning van de wijze waarop de overval door [medeverdachte] en de (onbekend gebleven) medeverdachte vorm gegeven zou worden, is niet komen vast te staan. Nu verdachte ook geen betrokkenheid heeft gehad bij de feitelijke uitvoering van de overval is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten dan van medeplegen gesproken kan worden.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[medeverdachte] op 30 oktober 2011 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid geld toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat
hij, verdachte en/of zijn mededader
- de deur van de woning van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben/heeft opengedaan (met kracht) op het moment dat die [benadeelde 1] die deur wilde sluiten en
- die [benadeelde 1] in diens gezicht hebben/heeft geslagen en die [benadeelde 1] naar een kamer van die woning hebben/heeft getrokken en die [benadeelde 1] daar (vervolgens) hebben/heeft gedwongen op de grond te gaan en blijven liggen en
- die [benadeelde 2] bij haar pols hebben/heeft vastgepakt en een mes, dreigend hebben/heeft
gehouden in de richting van die [benadeelde 2] en die [benadeelde 2] heeft gezegd: “liggen, liggen, waar is [benadeelde 1] zijn kamer.”
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 30 oktober 2011 te Nieuwegein inlichtingen heeft verschaft door opzettelijk die [medeverdachte] te tippen en te vertellen waar het (handels)geld van die [benadeelde 1] lag en die [medeverdachte] te berichten waar hij, verdachte, zich in gezelschap van die [benadeelde 1] bevond.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun, het meewerken aan de training ‘slachtoffer in beeld’ en een eventuele behandeling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank aan het opleggen van een straf toekomt, de straf die de officier van justitie heeft gevorderd aanzienlijk dient te worden gematigd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Dit laatste zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het over hem opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 februari 2012, het rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht d.d. 15 februari 2012 en het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 25 januari 2012.
Verdachte is medeplichtig geweest aan een overval op een woning gepleegd door meerdere personen. De rechtbank vindt dit een buitengewoon ernstig feit. De medeverdachte [medeverdachte] heeft, samen met zijn mededader, de aangever en zijn moeder onder bedreiging van een mes overvallen in hun woning. De aangever is daarbij mishandeld, waarbij hij letsel heeft opgelopen. Zonder de rol die verdachte heeft gespeeld had [medeverdachte] met zijn mededader deze overval niet kunnen plegen. Verdachte heeft [medeverdachte] geïnformeerd over het geld en waar dit werd bewaard en hem die nacht nauwkeurig op de hoogte gehouden wanneer [benadeelde 1] thuis zou komen. De gevolgen van de woningoverval zijn voor de aangever en zijn moeder buitengewoon ernstig geweest, zo blijkt uit hun schriftelijke slachtofferverklaring. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dat aangevers zich volgens hun verklaringen niet langer veilig voelen in hun woning, rekent de rechtbank verdachte en zijn medeverdachten zwaar aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat woningovervallen ernstige en langdurige psychische schade aan kunnen richten bij de slachtoffers.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 februari 2012, opgemaakt door H. Petersen, volgt dat, gezien de ernst van het delict en de aandachtspunten die uit het onderzoek voortkomen een jeugdreclasseringsmaatregel passend is. Verdachte heeft sinds eind december 2011 in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis begeleiding van de jeugdreclassering in de vorm van ITBplus. Ter terechtzitting heeft mevrouw Petersen aangegeven dat de controle iets kan worden afgebouwd, gelet op de rol en inzet van de ouders van verdachte die daarin ook moeten worden gewaardeerd. Ook uit het rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht van 15 februari 2012, opgemaakt door S. Hafsi, volgt dat verdachte en zijn ouders zich zeer begeleidbaar opstellen en dat als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel de maatregel Hulp en Steun wordt geadviseerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, ondanks dat verdachte van het hem primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, oplegging van een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist passend en geboden is. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat verdachte weliswaar niet bij de overval zelf aanwezig is geweest, maar dat hij wel een essentiële rol heeft gespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij de hoogte van de op te leggen jeugddetentie houdt de rechtbank rekening met het feit dat het van groot belang voor verdachte is dat hij, nu hij op dit moment weinig gemotiveerd is voor school en van opleiding wil wisselen, in elk geval vanaf het komend schooljaar zijn schoolopleiding kan voortzetten. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank verder rekening met het feit dat verdachte zich tijdens zijn schorsing begeleidbaar heeft opgesteld. Voorts weegt de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf mee dat aan medeverdachte [medeverdachte] een gevangenisstraf van aanzienlijk duur wordt opgelegd.
Tenslotte weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft getoond voor zijn aandeel aan de overval en de gevolgen die deze voor de slachtoffers heeft gehad.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van acht maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Jeugdreclassering Nederland in het kader van de maatregel Hulp en Steun, en daarnaast meewerkt aan de training ‘Slachtoffer in Beeld’ en een eventuele door de jeugdreclassering geïndiceerde behandeling.
Nu aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan de tijd die hij tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.
8 De benadeelde partij
8.1 De vordering van [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.987,13.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 946,24 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 46,24 ter zake van materiële schade (telefoonkosten, reiskosten en kosten voor reparatie winterjas) en € 900,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.2 De vordering van [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 323,72.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot dit bedrag een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 23,72 ter zake van materiële schade (telefoonkosten en reiskosten) en € 300,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 Beslag
9.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 48, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek van de officier van justitie tot toevoeging aan het dossier van de verhoren die de medeverdachten in hun eigen zaak hebben afgelegd;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 6.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 8 (acht) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering;
* dat verdachte zal meewerken aan de training Slachtoffer in Beeld;
* dat verdachte zal meewerken aan een behandeling, indien Bureau Jeugdzorg dit geïndiceerd acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 946,24, waarvan € 46,24 ter zake van materiële schade en € 900,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 946,24 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 19 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel maatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 323,72, waarvan € 23,72 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 323,72 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel maatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het onder hem in beslag genomen geldbedrag, groot € 340,00;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 maart 2012.