ECLI:NL:RBUTR:2012:BV8192

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FT-RK 12.131 en FT-RK 12.132
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering op grond van onvoldoende controle over schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekers, een echtpaar dat gehuwd is in gemeenschap van goederen. De verzoekers hebben een aanzienlijke schuldenlast van € 81.624,55, verdeeld over vijf schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, omdat verzoekers niet hebben aangetoond dat zij de controle over hun financiële situatie hebben herwonnen. De rechtbank overweegt dat een zogenoemde 'keer ten goede' meer inhoudt dan alleen een verandering van feiten en omstandigheden. Verzoekers hebben weliswaar enkele maatregelen genomen, zoals het opzeggen van loterijen en het doorknippen van creditcards, maar dit volstaat niet om aan te tonen dat zij daadwerkelijk controle hebben over hun uitgaven en schulden.

De rechtbank wijst erop dat uit verklaringen van de schuldhulpverlener blijkt dat verzoekers zijn verwezen naar maatschappelijk werk, maar dat zij geen behoefte hebben aan deze hulp en zich niet actief hebben ingespannen om hun situatie te verbeteren. De rechtbank concludeert dat verzoekers in de afgelopen vijf jaar steeds nieuwe verplichtingen zijn aangegaan, terwijl zij wisten dat zij deze niet konden voldoen. Dit patroon van overbesteding en het niet aflossen van bestaande schulden heeft zich voortgezet, wat leidt tot de conclusie dat verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de schuldenlast van verzoekers in de periode van 1999 tot heden meer dan verdubbeld is, en dat zij gezamenlijk van een groot deel van de geleende bedragen hebben geleefd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn die een toewijzing van het verzoek zouden rechtvaardigen. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is derhalve afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
zaaknummers: FT-RK 12.131 en FT-RK 12.132
uitspraakdatum: 7 maart 2012
uitspraak op grond van artikel 288 van de Faillissementswet
(“afwijzing toepassing schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
[verzoeker],
hierna: verzoeker,
en
[verzoekster],
hierna: verzoekster,
beiden wonende [adres], [woonplaats],
in gezamenlijkheid hierna: verzoekers.
Verzoekers hebben op 23 januari 2012 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De verzoekschriften zijn behandeld ter terechtzitting van 29 februari 2012 in aanwezigheid van de verzoekers, vergezeld van mevrouw H.J. Boers, schuldhulpverlener, en de heer H. Ayubi, eveneens schuldhulpverlener.
Uit de overgelegde gestelde stukken blijkt het volgende. Verzoekers zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De schuldenlast bedraagt € 81.624,55, verdeeld over vijf schuldeisers. De opgegeven schuldenlast is als volgt samengesteld:
1. ING Bank afdeling Incasso, € 2.355,82, ontstaan 24 oktober 2010;
2. De Nederlandsche Voorschotbank, € 70.800,00, ontstaan 31 januari 2011;
3. Wehkamp, € 4.648,69, ontstaan 22 november 2010;
4. ANWB/ International Card Services, € 2.512,15, ontstaan 9 februari 2011;
5. (schuldeiser), € 1.307,89, ontstaansdatum onbekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoekers hebben verklaard dat de schuld aan De Nederlandsche Voorschotbank is ontstaan doordat zij herhaaldelijk oude leningen hebben overgesloten. Bij elke oversluiting zijn de leningen opgehoogd. Bij de laatste oversluiting hebben verzoekers circa € 15.000,00 bijgeleend. Dit heeft volgens verzoekers in 2006 plaatsgevonden, hoewel in de met betrekking tot deze schuld bij het verzoekschrift gevoegde e-mail van incassobureau Beekman & Partners van 12 december 2011 wordt gemeld dat deze kredietovereenkomst is aangegaan in oktober 2008. Ter zitting hebben verzoekers slechts verklaard dat de door het incassobureau genoemde datum niet juist kan zijn. De kredietovereenkomst is niet overgelegd. De schulden aan ANWB/ International Card Services en ING Bank zijn ontstaan doordat verzoekers aankopen hebben gedaan met credit-cards, waarbij zij steeds tot de uiterste grens gebruik hebben gemaakt van de bestedingslimiet. De schuld aan Wehkamp is ontstaan doordat verzoekers aankopen op rekening hebben gedaan, voor het laatst medio september 2010.
Verzoekers zijn - ook in de afgelopen vijf jaar - steeds opnieuw verplichtingen aangegaan, terwijl zij reeds bestaande verplichtingen niet af konden lossen. De nieuwe verplichtingen zijn dientengevolge aangegaan terwijl verzoekers wisten of hadden moeten weten dat deze niet zouden kunnen worden voldaan. Dit patroon heeft zich in ieder geval voortgezet tot aan september 2010, toen zij nog aankopen op afbetaling bij Wehkamp hebben gedaan. De laatste creditcard is eerst doorgeknipt toen de ING rekening in januari 2011 werd geblokkeerd.
Op grond van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet hebben verzoekers daarom onvoldoende aan kunnen tonen dat zij met betrekking tot het aangaan of onbetaald laten van de schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift werd ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. De verzoekers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden onder controle hebben gekregen.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verzoekers hebben aangegeven dat de schulden door verzoeker zijn “aangebracht”. De schulden zouden voornamelijk door verzoeker zijn gemaakt na en naar aanleiding van een verbroken relatie. Ter zitting is echter gebleken dat die eerdere relatie al in 1997 is verbroken en dat verzoekers al in 1999 een relatie hebben gekregen. De schuldenlast is in de periode 1999 tot heden meer dan verdubbeld. Verzoekers hebben dan ook van een groot deel van de geleende bedragen gezamenlijk geleefd.
Een zogenoemde ‘keer ten goede’ dient uit meer te bestaan dan enkel een verandering van feiten en omstandigheden, zoals het (door verzoekers gestelde) opzeggen van loterijen en abonnementen en het in het zicht van de schuldsanering “doorknippen” van de creditcards: het moet gaan om een aantoonbare verkregen controle over het gedrag dat heeft geleid tot de overbesteding. Van die verkregen controle is niet gebleken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaring van de schuldhulpverlener blijkt dat verzoekers zijn verwezen naar maatschappelijk werk. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat zij geen behoefte ervaren aan het aangeboden maatschappelijk werk. In de aangeboden hulp hebben zij zich dan ook niet actief ingespannen. Ook professionele budgethulp vinden verzoekers niet nodig: de begeleiding door verzoeksters [familielid] is voor hen meer dan voldoende, aldus verzoekers.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient derhalve te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank
wijst de verzoeken af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2012.