ECLI:NL:RBUTR:2012:BV8195
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsanering op basis van niet-goede trouw bij zakelijke schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 5 februari 2012. Verzoeker, die een onderneming heeft gedreven van 15 maart 2004 tot 1 december 2012, heeft een totale schuldenlast van € 243.560,70, voornamelijk bestaande uit zakelijke schulden. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen indien de verzoeker in de vijf jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden. De rechtbank concludeert dat verzoeker onaanvaardbare risico's heeft genomen, wat heeft geleid tot een onterecht hoge schuldenlast.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank gekeken naar een adviesrapport dat is opgesteld naar aanleiding van een aanvraag voor een Bbz-lening. Dit rapport concludeert dat er geen mogelijkheden zijn voor schuldsanering, gezien de financiële situatie van de onderneming en de hoge huisvestingslasten. Ondanks dit advies heeft verzoeker zijn onderneming voortgezet, wat heeft geleid tot een verdere verhoging van de schuldenlast. De rechtbank stelt vast dat verzoeker, door zijn onderneming tegen beter weten in voort te zetten, onverantwoorde risico's heeft genomen die voor zijn rekening dienen te blijven.
De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat er onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn die een toewijzing van het verzoek rechtvaardigen. De schuldenlast van verzoeker kan niet als te goeder trouw worden aangemerkt, en de rechtbank concludeert dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde schuldsanering.