ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9987
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie door extreem tijdsverloop in strafzaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 februari 2012, is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte wegens een extreem tijdsverloop. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrift, met feiten die zich tussen 2002 en 2003 hebben afgespeeld. De rechtbank constateert dat er tussen de aangifte en de aanhouding van de verdachte een periode van 2,5 jaar is verstreken, gevolgd door bijna 2 jaar tot de sepot-beslissing en nog eens 3,5 jaar tot de dagvaarding. Dit resulteert in een totaal van meer dan 8 jaar voordat de zaak inhoudelijk kon worden behandeld.
De rechtbank wijst op de tekortkomingen van de officier van justitie, waaronder fouten bij de betekening en het niet tijdig verstrekken van dossierstukken aan de raadsman. Dit leidde ertoe dat de zaak op de zitting van 11 november 2011 niet kon worden behandeld, en de behandeling werd uitgesteld tot 24 februari 2012. Op deze laatste zitting was het duidelijk dat de raadsman pas kort voor de zitting het volledige dossier had ontvangen, wat hem onvoldoende voorbereidingstijd gaf.
De rechtbank oordeelt dat het extreem lange tijdsverloop en de tekortkomingen van de officier van justitie een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde vormen. De rechtbank concludeert dat de verdediging geen verwijt valt te maken voor het tijdsverloop en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis benadrukt het belang van een voortvarende behandeling van strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte onder artikel 6 lid 1 van het EVRM.