ECLI:NL:RBUTR:2012:BW1055

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/204065-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling met betrekking tot artikel 14fa Sr

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 5 april 2012 een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging behandeld, ingediend door de officier van justitie op 3 april 2012. De vordering was gericht tegen een veroordeelde die op 28 oktober 2011 een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken had gekregen, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de algemene voorwaarde van artikel 14c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij op 2 april 2012 te Utrecht de koplamp van een fiets zou hebben gestolen of vernield.

De rechter-commissaris heeft ambtshalve de vraag opgeworpen of de regeling van artikel 14fa Sr buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het legaliteitsbeginsel, gezien het feit dat de veroordeling vóór 1 april 2012 had plaatsgevonden. Hij concludeerde dat de regeling geen verandering in de zwaarte of aard van de straf met zich meebracht, maar enkel de versnelling van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde sanctie.

De rechter-commissaris oordeelde dat de veroordeelde niet in een andere, meer of minder gunstige positie was gekomen en dat het legaliteitsbeginsel niet in het geding was. Daarom was er geen beletsel om de regeling van artikel 14fa Sr toe te passen. De rechter-commissaris heeft de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf bevolen, waarbij hij het standpunt van de officier van justitie steunde dat deze ontvankelijk was in haar vordering.

De beslissing van de rechter-commissaris werd genomen na het horen van de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw, waarbij de raadsvrouw betoogde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten zijn. De rechter-commissaris oordeelde echter dat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat de veroordeelde de voorwaarden niet had nageleefd, en dat het nieuwe feit voldoende ernstig was om de vordering te rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Utrecht
rechter-commissaris in strafzaken
BEVEL
(voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling)
Parketnummer: 16/204065-11
RC-nummer: 12/2726
De rechter-commissaris heeft kennisgenomen van de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie in Utrecht van 3 april 2012 in de strafzaak tegen:
[veroordeelde]
Geboortedatum : [1969] te [geboorteplaats]
OVERWEGINGEN
De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van 28 oktober 2011 onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar, welke proeftijd nog niet is geëindigd. De officier van justitie heeft op 3 april 2012 de hiervoor genoemde vordering ingediend omdat de officier van justitie meent dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde zoals omschreven in artikel 14c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Naast de vordering heeft de officier van justitie een proces-verbaal van de politie ingediend waaruit een en ander zou blijken. Hij zou op 2 april 2012 te Utrecht de koplamp van een fiets hebben gestolen dan wel vernield.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw gehoord.
De rechter-commissaris stelt, gelet op het ontbreken van een overgangsregeling, ambtshalve de vraag of de regeling van artikel 14fa Sr al dan niet buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het legaliteitsbeginsel, zoals onder meer neergelegd in artikel 1 Sr en/of artikel 7 EVRM, bij een voorwaardelijke veroordeling van vóór 1 april 2012. De rechter-commissaris neemt in overweging dat, gezien het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878), voor regels die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft te gelden dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt en dat de regel buiten toepassing blijft indien het tegendeel het geval is.
Voor de beantwoording van de hiervoor gestelde vraag is gezien het hiervoor overwogene, van belang om vast te stellen wat het karakter van de onderhavige regeling is. De regeling brengt naar het oordeel van de rechter-commissaris geen verandering in de zwaarte of aard van de straf of de strafoplegging in andere zin met zich, maar ziet louter op versnelling van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde sanctie.
De rechter-commissaris is van oordeel dat de veroordeelde daar waar het strafoplegging betreft niet in een andere, meer of minder gunstige, positie is gekomen, dat het legaliteitsbeginsel daarom niet in het geding is en dat er ook verder geen beletsel is om de regeling van artikel 14fa Sr in de voorliggende zaak toe te passen.
De raadvrouw van veroordeelde heeft primair aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is omdat de veroordeelde niet op grond van artikel 14fa Sr is aangehouden, maar alleen voor het nieuwe feit. Volgens de raadsvrouw mag gelet op art. 14fa, lid 2, Sr de officier van justitie alsdan geen vordering indienen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bij aanhouding voor een nieuw strafbaar feit het niet nodig is dat de verdachte afzonderlijk in verband met art. 14fa Sr moet worden aangehouden en dat zij dus gerechtigd was de vordering in te dienen. De rechter-commissaris deelt het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vordering.
De rechter-commissaris is van oordeel dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde om geen strafbare feiten te plegen niet heeft nageleefd. Anders dan de raadsvrouw, is de rechter-commissaris van oordeel dat het nieuwe feit waar de veroordeelde van wordt verdacht voldoende ernstig is om toewijzing van de vordering te rechtvaardigen
BESLISSING
De rechter-commissaris beveelt de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf.
Utrecht, donderdag 5 april 2012.
De rechter-commissaris,
P.K. van Riemsdijk