ECLI:NL:RBUTR:2012:BW1700

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
762099 UC EXPL 11-10255
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg begrip basispremie in individuele arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 maart 2012, staat de uitleg van het begrip 'basispremie' in een individuele arbeidsovereenkomst centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Kersch, vordert dat Lloyds Apotheken B.V. de door de Stichting Pensioenfonds Apothekers (SPOA) vastgestelde pensioenpremie van € 3.800,- dient te voldoen, zonder verrekening met eventuele vorderingen. De gedaagde, Lloyds Apotheken, vertegenwoordigd door mr. R.A. Moonen, betwist deze vordering en stelt dat de basispremie niet volledig door hen gedragen hoeft te worden. De kantonrechter verwijst naar eerdere tussenvonnissen en de comparitie van 10 januari 2012, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De eiser stelt dat de arbeidsovereenkomst uit 2007 bepaalt dat de gehele basispremie voor rekening van de werkgever komt. Lloyds Apotheken betwist dit en stelt dat de basispremie enkel betrekking heeft op de door hen vastgestelde bedragen, en dat de eiser zelf keuzes heeft gemaakt die invloed hebben op de hoogte van de premie. De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van de term 'basispremie' in de arbeidsovereenkomst onduidelijk is en dat de Haviltex-norm moet worden toegepast om te bepalen wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

De kantonrechter concludeert dat de basispremie zoals vastgesteld door de SPOA voor het jaar 2010 € 15.200,- bedraagt, en dat Lloyds Apotheken niet gehouden is om hogere bedragen te vergoeden. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en Lloyds Apotheken wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie wordt de vordering van Lloyds Apotheken eveneens afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de rol van pensioenreglementen in de uitleg van dergelijke afspraken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 762099 UC EXPL 11-10255 4091
vonnis d.d. 28 maart 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in conventie
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. F. Kersch,
tegen:
de besloten vennootschap
Lloyds Apotheken B.V.,
gevestigd te Maarssen,
verder ook te noemen Lloyds Apotheken,
gedaagde partij in conventie
eiser is reconventie,
gemachtigde: mr. R.A. Moonen.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 12 oktober 2011.
Partijen hebben voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 10 januari 2012. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1. De feiten.
1.1. Ingevolge artikel 3 van het Pensioenreglement 2 van de Stichting Pensioenfonds Openbare Apothekers is iedere deelnemer ”jaarlijks per 1 januari aan het fonds een premie verschuldigd als basis voor de opbouw van het pensioen, het aanpassen van de opgebouwde aanspraken en dekking van de risico’s en kosten. Deze premie is gelijk aan de basispremie bedoeld in lid 2 dan wel wordt in voorkomende gevallen afgeleid van de basispremie overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. Deze premie is opeisbaar per 1 juni daaropvolgend.”
1.2. Voor het jaar 2008 is de basispremie vastgesteld op € 11.400,-.
1.3. In 2009 en 2010 en 2011 was de basispremie € 11.400,-.
1.4. De directeur van het pensioenfonds SPOA heeft op 1 oktober 2010 schriftelijk aan [eiser] meegedeeld : ’In antwoord op uw schrijven van september 2010, deel ik u mede -kennisgenomen hebbende van het door u gestelde- dat met ingang van 01 januari 2010 de verplicht gestelde pensioenpremie voor SPOA door SPOA voor de door u gemelde inkomensklasse (tussen 100 en 125 duizend) is gesteld op € 15.200,-. ”(…)
2.
De eis.
In conventie vordert [eiser] te verklaren voor recht, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de door SPOA voor [eiser] jaarlijks vast te stellen pensioenpremie door Lloyds Apotheken dient te worden voldaan, zonder verrekening of compensatie met enige vordering of gepretendeerde vordering op [eiser]. Voorts vordert deze Lloyds Apotheken te veroordelen om aan SPOA te voldoen de somma van € 3.800,- althans € 4.125,02, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening terzake het door Lloyds Apotheken ten onrechte ingehouden bedrag op de voor [eiser] verschuldigde pensioenpremie. Verder vordert [eiser] Lloyds Apotheken te verbieden over te gaan tot doorbelasting aan dan wel verrekening of compensatie met enige (gepretendeerde) vordering op [eiser] en om Lloyds Apotheken te veroordelen om, zolang het dienstverband met [eiser] voortduurt, jaarlijks binnen 14 dagen na ontvangst van de factuur terzake, de factuur van de Stichting SPOA met betrekking tot de pensioenpremie ten behoeve van [eiser] integraal te voldoen en Lloyds Apotheken te verbieden over te gaan tot doorbelasting aan dan wel verrekening of compensatie met enige (gepretendeerde) vordering op [eiser]. Ten slotte wordt gevorderd Lloyds Apotheken te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke kosten ad € 2.775,08 dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag en Lloyds Apotheken te veroordelen in de kosten van de procedure.
Aan de vordering wordt het volgende ten grondslag gelegd.
Na de overgang van de onderneming van Gehe aan Lloyds is aan [eiser] een nieuwe arbeidsovereenkomst voorgehouden. In deze overeenkomst die tussen partijen sinds 2007 van kracht is, staat, in artikel 5:
“Pensioen
Werknemer neemt deel aan de pensioenregeling voor apothekers, die is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Apothekers (SPA). In afwijking van hetgeen bij werkgever gebruikelijk is, komt de gehele basispremie voor rekening van werkgever. Bij overlegging van de jaarlijkse rekening van de SPA zal werkgever het gehele bedrag als voorschot aan de SPA overmaken.”
In 2008 is door Lloyds aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij een maximum SPOA-premie zou gaan hanteren voor de apothekers in loondienst van Lloyds. Door [eiser] is tegen deze eenzijdige wijziging van de met hem gesloten overeenkomst meteen bezwaar gemaakt. En dergelijke wijziging in de arbeidsovereenkomst kan door de werkgever immers niet eenzijdig worden doorgevoerd. De premie over de jaren 2008 en 2009 ad € 13.680,00 en € 15.200,00 ten behoeve van [eiser] is vervolgens door Lloyds betaald en verrekend, nu Lloyds heeft ingezien dat de opgave door [eiser] en de berekening van het pensioengevend loon correct waren. In 2009 heeft Lloyds wederom gemeld dat zij de volledige pensioenpremie niet meer zal voldoen. Uiteindelijk heeft Lloyds op of omstreeks september 2010 een bedrag van € 11.400,- aan SPOA voldaan, zodat terzake de premie over het jaar 2010 resteert te voldoen € 4.125,02. (€ 3.800 plus rente en kosten volgens opgave van het incassobureau). Lloyds blijft ook nadien weigerachtig het bedrag te voldoen en handhaaft haar standpunt, hetgeen betekent dat ook in de komende jaren een discussie zal blijven bestaan over voor wiens rekening de door SPOA ten behoeve van [eiser] vastgestelde pensioenpremie dient te komen. Lloyds heeft in deze niet gehandeld als goed werkgever en heeft de verplichtingen die de arbeidsovereenkomst haar oplegt geschonden en heeft [eiser] schade berokkend. Zij schiet daarmee toerekenbaar tekort in de verplichtingen die de arbeidsovereenkomst haar oplegt. De buitengerechtelijke kosten komen krachtens artikel 6:96 lid 2 sub c BW als geleden vermogensschade voor rekening van Lloyds. De rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht is bevoegd.
3.
Het verweer.
Uit artikel 5 van de individuele arbeidsovereenkomst blijkt dat enkel de basispremie (zoals de term basispremie indertijd werd gebezigd) voor rekening van werkgever komt. In artikel 3 van het reglement van de SPOA is de basispremie bepaald. Naast de basispremie die Lloyds moet vergoeden, kan de heer [eiser] zelf keuzes maken om eventueel aanvullende premies te voldoen, of een hoger salaris op te geven. Dat heeft hij blijkbaar ook gedaan, maar vast staat dat hij in die keuzes Lloyds nooit heeft gekend. Het is van belang dat de heer [eiser] enige vrijheid heeft om te kiezen over welk salaris hij pensioen wenst op te bouwen (hij geeft jaarlijks zelf zonder overleg met Lloyds door aan SPOA over welk salaris hij pensioen wenst op te bouwen), maar dat daaruit niet volgt dat Lloyds die premie vervolgens ook voor hem hoeft te dragen.
De heer [eiser] verdient inmiddels per maand bruto € 6.382,- . De grondslag is dan 12 x 6.382 en derhalve € 76.584 (en vakantiebijslag). [eiser] heeft blijkbaar (om aan de door hem gevraagde premie te komen) een salaris opgegeven van per jaar tussen € 100.000,- en € 125.000,-. Het is Lloyds onduidelijk hoe [eiser] tot deze opgave is gekomen. Zij betwist de juistheid daarvan.
4.
Voortgezet debat.
[eiser] voert daartegen aan dat de uitleg van de SPOA reglementen Lloyds niet volledig is. Voor de premievaststelling 2010 diende gebruik te worden gemaakt van de tabel voor het jaar 2010. Daaruit volgde een bedrag van € 11.400,- vermeerderd met € 3.800,-. De premie 2010, noch over de jaren daarvoor, noch over het jaar daarna is door [eiser], maar is door SPOA vastgesteld en is later door de directeur van SPOA als juist bevestigd. Daarmee staat vast dat de verplicht te betalen pensioenpremie 2010 € 15.200,- bedraagt. Er is geen sprake van bijkomende extra pensioenbetalingen.
In dit verband heeft [eiser] nog aangevoerd dat aIle overige arbeidsvoorwaarden uit het betreffende contract wel door Lloyds uitgevoerd worden, zodat het niet reëel en onjuist is slechts de bepaling omtrent het pensioen niet bindend te achten. Lloyds heeft dit niet weersproken.
5.
Eis in reconventie.
5.1. In reconventie vordert Lloyds om [eiser] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Lloyds een bedrag van € 6.080,-, binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en te verklaren voor recht dat Lloyds gehouden is
€ 11.400 per jaar basispremie te voldoen, althans dat Lloyds gehouden is de alsdan geldende basispremie te vergoeden, gebaseerd op 12 x het bruto maandsalaris vermeerderd met vakantietoeslag en ten slotte [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de advocaatkosten.
Ten grondslag aan deze vordering wordt gelegd dat onverschuldigd is betaald.
Het is spijtig dat het de administratie is ontgaan dat [eiser] onjuiste bedragen heeft ingediend, en blijkbaar hogere salarissen heeft opgegeven. Een juridisch feit blijft dat Lloyds niet gehouden was deze bedragen te betalen, terwijl dat [eiser] ook bekend was of moest zijn. Van belang bij de afweging van deze situatie is dat de facturen van het pensioenfonds binnenkomen bij de administratie op basis van de opgave van [eiser] zelf.
5.2. [eiser] is het met de terugvordering niet eens op grond van de stellingen ingenomen in conventie.
6.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
In conventie.
6.1. De kantonrechter constateert dat de uitleg van het woord basispremie in art. 5 van de individuele arbeidsovereenkomst partijen verdeeld houdt. De kantonrechter legt art. 5 van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst van 3 januari 2007 uit zoals hieronder in de vorm van de rechtsoverwegingen 6.2. tot en met 6.6. waarin ook het verschil tussen basispremie en keuzepremie aan de orde komt.
Het woord basispremie wordt uitdrukkelijk, maar zonder nadere uitleg, in de individuele arbeidsovereenkomst tussen partijen gebruikt in het kader van een regeling van het pensioen, te weten art. 5, waarin overigens meer dan alleen dat woord basispremie voorkomt. Dan zal bij de uitleg van het woord basispremie allereerst ge-Haviltex-t moeten worden en vervolgens volgens de CAO-uitleg – lees: hoofzakelijk grammaticaal, cum annexis – moeten worden teruggegrepen op artikel 3 lid 2 en voorts op lid 1 van het pensioenreglement.
6.2. Voor wat betreft de Haviltex-uitleg van wat partijen in artikel 5 van de individuele arbeidsovereenkomst hebben afgesproken komt het niet alleen aan op een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden (over en weer, NJ 1988, 777) redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (NJ 1981, 635).
De kantonrechter wijst erop dat partijen in art. 5 spreken over een pensioenregeling voor apothekers, waaraan de werknemer deelneemt, en die is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Apothekers. Daarmee wordt naar het oordeel van de kantonrechter onverbloemd aangesloten bij wat in de branche van de apothekers aan pensioenregeling geldt, zodat partijen kennelijk daarmee besloten hebben aan te haken bij de formuleringen die in het pensioenreglement worden gebruikt. Indien dan vervolgens in de volgende zin staat dat, in afwijking van wat bij de werkgever gebruikelijk is, de gehele basispremie voor rekening van de werkgever komt, zal voor de betekenis van ”basispremie” de cao-uitleg moeten worden gebruikt.
Voor zover de werknemer nog de gedachte ingang wil laten vinden dat het woord basispremie anders moet worden uitgelegd voor het pensioenreglement, omdat het niets anders is dan een andere verwoording van wat al in het oude contract is afgesproken, wijst de kantonrechter erop dat niet alleen in artikel 7 van het oude contract is geregeld dat de aan het Stichting Pensioenfonds Apothekers verschuldigde premie voor 100 procent voor rekening komt van de apotheker, maar ook dat de bijdrage van de werkgever ter waarde van fl. 20.000,- van de pensioenpremie niet kan betekenen dat al die tijd dat 20.000 gulden is betaald meer is betaald dan wat aan basispremie in de zin van het reglement is voldaan. De werknemer kan dus redelijkerwijs onder de gegeven omstandigheden niet hebben begrepen dat de volledige keuzepremie door de werkgever zou worden voldaan of is voldaan.
Met keuzepremie doelt de kantonrechter op het navolgende.
6.3. Uit het op 2 april 2009 door [eiser] ondertekende ”keuzeformulier 2009 beherend apotheker, voor deelnemers die in 2009 de leeftijd van 35 jaar bereiken/bereikt hebben” blijkt dat [eiser] in 2009 in aanmerking wenst te komen voor de daarna door hem kennelijk zelf bijgeschreven pensioenpremie van € 15.200, zulks op grond van het bruto maandsalaris met uitzondering van 8 procent vakantiebijslag in 2009 of het te verwachte jaarinkomen in 2009 inclusief 8 procent vakantiebijslag ad € 7.800,- tot € 9.700,- (maandelijks) resp. € 100.000,- tot € 125.000,- (jaarlijks). Voorts blijkt uit dit keuzeformulier dat [eiser] onder (1) het premiebedrag als € 15.200,- heeft opgeschreven en niet heeft gekozen voor de (2) afdracht van extra premie ten behoeve van een verhoogde opbouw van partnerpensioen en/of extra ouderdomspensioen. Maar ook in het geval [eiser] heeft gekozen voor het premiebedrag onder (1) en niet voor de afdracht van extra premie, moet worden geconstateerd dat hij zelf in aanmerking wenst te komen voor de genoemde pensioenpremie van € 15.200,- en dat [eiser] zelf jaarlijks de zogenoemde beschikbare premie betaalt. [eiser] heeft zelf gekozen voor het Nationale Nederlanden prestatiepensioen op basis van beleggen.
6.4. Verder blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit dit door [eiser] zelf (en niet door de werkgever) ondertekende keuzeformulier dat het bedrag van € 11.400,- weliswaar voorkomt op het keuzeformulier, te weten bij een maandsalaris uit de apotheek zonder aftrek pensioenpremie van € 5.770,- tot € 6.200,- ofwel een jaarinkomen van € 75.000,- tot € 80.000,-, maar dat bij dit bedrag geen nadere explicatie voorkomt die tot de uitleg dwingt dat bij hogere inkomens dan € 75.000,- tot
€ 80.000,- per jaar een hogere basispremie voortvloeit.
6.5. Nu voorts voldoende vast staat dat voor het jaar 2008 de basispremie is vastgesteld op
€ 11.400,- en dat voor het jaar 2009 ook zo was, moet met basispremie bedoeld zijn de basispremie ad € 11.400,- in art. 3 lid 2 van het pensioenreglement.
6.6. De door [eiser] voorgestane uitleg, te weten dat de basispremie de premie is aan de hand van het keuzeformulier, is zichtbaar in strijd met de vastomlijnde basispremie in lid 2 van art 3 van het reglement, maar is ook niet aannemelijk conform artikel 3 lid 1 van het pensioenreglement. Het is weliswaar mogelijk om een premie niet alleen maar gelijk te laten zijn aan de basispremie bedoeld in lid 2 van art. 3, maar de premie dient dan wel in voorkomende gevallen afgeleid te worden van de basispremie overeenkomstig het bepaalde in artikel 3. Het is mogelijk dat het gebruik van het keuzeformulier op zo een ”voorkomend geval” duidt, maar daarmee is nog niet gezegd dat de uit het keuzeformulier bij een bepaald inkomen voortspruitende premie de basispremie is als bedoeld in de individuele overeenkomst.
6.7. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in conventie veroordeeld.
In reconventie.
7.1 De vordering wordt afgewezen. Hoewel uit de beslissing in conventie blijkt dat [eiser] de verrichte betalingen per saldo niet had mogen verwachten, is het in de gegeven omstandigheden, waarin Lloyds Apotheken wel hogere bedragen voldeed dan de € 11.400,- en [eiser] zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat Lloyds Apotheken hem in ieder geval enige jaren volgde in zijn redenering dat meer dan € 11.400,- per jaar door de werkgever moest worden betaald, in strijd met de redelijkheid en billijkheid tussen partijen de betaalde bedragen terug te vorderen.
7.2.
In reconventie worden de proceskosten gecompenseerd.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt Lloyds Apotheken tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 800,- aan salaris gemachtigde.
In reconventie:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten geheel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.