ECLI:NL:RBUTR:2012:BW2435

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711742-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietpartij kapperszaak door gebrek aan bewijs voor medeplegen of medeplichtigheid

In de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietincident in een kapperszaak in Utrecht op 25 augustus 2011, heeft de rechtbank op 12 april 2012 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en medeplichtigheid aan de poging tot moord op de eigenaar van de kapperszaak, die tijdens het incident gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het schietincident of dat hij op enige wijze had samengewerkt met de schutter. De camerabeelden toonden een man die na het schieten naar de kapperszaak rende, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat deze man de verdachte was of dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De getuigenverklaringen boden ook geen voldoende basis voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de aanname van de officier van justitie dat de verdachte het vuurwapen had geleverd, enkel op verdenkingen was gebaseerd en dat het vuurwapen niet was aangetroffen. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, de eigenaar van de kapperszaak, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, omdat deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711742-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, locatie Havenstraat te Amsterdam
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Primiar: heeft geprobeerd al dan niet samen met een ander of anderen [aangever] opzettelijk en
met voorbedachte rade van het leven te beroven;
Subsidiair: medeplichtig is aan een poging [aangever] opzettelijk en met voorbedachte rade
van het leven te beroven;
Meer subsidiair: al dan niet samen met een ander of anderen [aangever] opzettelijk en met
voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Nog meer subsidiair: medeplichtig is aan het opzettelijk en met voorbedachte rade
toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever];
Nog meer subsidiair 2: heeft geprobeerd al dan niet samen met een ander of anderen [aangever]
opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Meest subsidiair: medeplichtig is aan een poging [aangever] opzettelijk en met voorbedachte
rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, zoals verwoord in haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en bepleit vrijspraak, zoals verwoord in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Meer in het bijzonder heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vastgestelde feiten
De rechtbank stelt naar aanleiding van het onderhavige strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Op 25 augustus 2011 is er in de kapperszaak [x] te Utrecht geschoten, waarbij de eigenaar, de heer [aangever], in zijn benen is geraakt.
Op de camerabeelden, afkomstig van de camera welke is gesitueerd op de kruising van de Vleutenseweg met het Wolff en Dekenplein te Utrecht en welke staat gericht op de Damstraat te Utrecht, rond het tijdstip van het incident op 25 augustus 2011 is, voor zover hier relevant, te zien dat een man om 15.21.31 uur al rennend vanuit de Kanaalstraat de Damstraat schuin oversteekt in de richting van de kapsalon. Uit het politieonderzoek is gebleken dat er om 15.21.18 uur is geschoten. Op de camerabeelden is verder te zien dat om 15.21.45 uur een man samen met een andere man wegrent over de Damstraat in de richting van de Vleutenseweg.
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat de schutter, nadat hij tweemaal geschoten had, terug liep naar de voordeur en daar met een man die in de deuropening stond heeft gepraat. De getuige heeft verklaard dat deze man iets zei van: "ga maar snel dan, snel dan". Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [getuige] verklaard dat hij de man die in de deuropening stond tegen de schutter heeft horen zeggen: "stop, stop, stop, laten we maar weggaan".
Op respectievelijk 10 en 11 oktober 2011 zijn in deze zaak twee verdachten aangehouden. De verdachten hebben zich gedurende het onderzoek beroepen op hun zwijgrecht.
In de gelijktijdig behandelde doch niet gevoegde zaak tegen de medeverdachte heeft de rechtbank vastgesteld dat deze medeverdachte de schutter is geweest.
Het verwijt
In de onderhavige strafzaak gaat het erom of de verdachte bij het door de medeverdachte gepleegde feit kan worden aangemerkt als medepleger, danwel daaraan medeplichtig is geweest.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat voor medeplegen is vereist in de eerste plaats een nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het plegen van het delict. Niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. De intensieve samenwerking kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. Handelingen verricht na het delict kunnen een indicatie voor medeplegen opleveren, maar zijn in beginsel onvoldoende om medeplegen aan te nemen en tevens zal moeten vaststaan dat de betrokkene voorafgaand aan of ten tijde van het delict een bijdrage heeft geleverd aan het delict.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat er in de onderhavige zaak sprake is geweest van medeplegen. De aanname van de officier van justitie dat de verdachte het vuurwapen heeft geleverd waarmee geschoten is, is slechts gebaseerd op verdenkingen. Het vuurwapen waarmee is geschoten, is niet meer aangetroffen. Op basis van de in het dossier beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen waarmee is geschoten heeft geleverd aan de schutter.
Voorts kan, zelfs als de rechtbank al zou kunnen vaststellen dat de man op de camera-beelden de verdachte is geweest, uit de gedragingen van de man op de camerabeelden, zoals het samen met een andere man wegrennen, nog niet de voor het aannemen van medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking worden afgeleid. Uit de beelden blijkt dat verdachte pas na het afvuren van de schoten naar de kapperszaak komt toegerend. Ook hetgeen de getuige [getuige] heeft verklaard, namelijk dat de man die in de deuropening stond iets zou hebben geroepen, is onvoldoende voor het aannemen van medeplegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan met voldoende zekerheid zou kunnen worden geconcludeerd dat er ten aanzien van het aan de verdachte tenlastegelegde sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de schutter.
Medeplichtigheid
De rechtbank overweegt voorts dat voor de strafbaarheid van medeplichtigheid geldt dat de medeplichtige opzet moet hebben op zijn eigen bijdrage én op het misdrijf dat hij ondersteunt, dat de medeplichtige daadwerkelijke hulp moet hebben verleend, hetzij voorafgaand aan hetzij tijdens het plegen van het misdrijf, en het misdrijf zelf of een strafbare poging daartoe moet zijn gevolgd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van medeplegen is overwogen. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat de verdachte het vuurwapen waarmee geschoten is, heeft geleverd aan de schutter of dat de verdachte op een andere wijze een bijdrage heeft geleverd aan het schietincident.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan met voldoende zekerheid zou kunnen worden geconcludeerd dat er ten aanzien van het aan de verdachte ten laste gelegde sprake is geweest van daadwerkelijke hulp van de verdachte bij of tot het schietincident.
Conclusie
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair, nog meer subsidiair 2 en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken van de gehele tenlastelegging.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 3.635,04 voor het ten laste gelegde, waarvan € 135,- voor geleden materiële schade en € 3.500,- voor geleden immateriële schade.
De verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6 De overwegingen omtrent het beslag.
6.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de verdachte in beslag zijn genomen.
6.2 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar het ten laste gelegde, is aangetroffen, terwijl het voorwerp aan de verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair, nog meer subsidiair 2 en meest subsidiair ten laste gelegde;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever] in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslaggenomen voorwerpen die op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 2, 3, 4 en 5;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslaggenomen voorwerp, genummerd 6.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 april 2012.