ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3486

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600904-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwillige terugtred en bedreiging met een mes in een poging tot afpersing

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 maart 2012, stond de verdachte terecht voor de poging tot afpersing van zijn moeder en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 september 2011 zijn moeder heeft bedreigd met een slagersmes, omdat hij geld van haar wilde. De verdachte heeft haar onder druk gezet door te dreigen met geweld, maar heeft uiteindelijk het mes omgedraaid en aan zijn moeder gegeven, wat door de rechtbank werd gezien als een vrijwillige terugtred. Dit leidde tot de conclusie dat de poging tot afpersing niet was voltooid, waardoor de verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging werd ontslagen.

De rechtbank oordeelde echter dat de bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht wel bewezen was. De verdachte had gevoelens van angst en onveiligheid bij zijn moeder teweeggebracht, wat de rechtbank als ernstig beschouwde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 240 dagen geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 106 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, zonder voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank voegde wel bijzondere voorwaarden toe, waaronder reclasseringstoezicht en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14f en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 12 maart 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600904-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 27 december 2011 en 27 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft geprobeerd zijn moeder af te persen;
Subsidiair: zijn moeder heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging heeft aangevoerd dat er ten aanzien van het primair tenlastegelegde sprake is van een vrijwillige terugtred, omdat verdachte het mes aan zijn moeder heeft gegeven. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging naar voren gebracht dat de moeder van verdachte zich niet bedreigd heeft gevoeld en van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hieronder zal blijken, het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Omdat het beroep op vrijwillige terugtred ten aanzien van het primair tenlastegelegde slaagt, zal de rechtbank verdachte in zoverre ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de rechtbank vervolgens toekomt aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank komt ook ten aanzien van dit feit tot een bewezenverklaring. Voor dit feit zal de rechtbank verdachte ook een straf opleggen.
Omwille van de leesbaarheid zal de rechtbank onder 4.4 (de bewezenverklaring) gelijktijdig de bewezenverklaring van het primair en subsidiair tenlastegelegde bespreken. Vervolgens zal zij onder 5.1 (de strafbaarheid van de feiten), eerst de strafbaarheid van het primair tenlastegelgde en vervolgens de strafbaarheid van het subsidiar tenlastegelegde bespreken.
Het bewijs
[aangever] heeft in haar aangifte verklaard dat haar zoon, [verdachte], haar heeft bedreigd met een mes, omdat hij geld van haar wilde. Dit is gebeurd op 13 september 2011 in de woning van aangeefster te[woonplaats]. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat ze hem 500 euro moest geven. Toen aangeefster weigerde hem geld te geven, pakte verdachte een slagersmes. Verdachte riep “als je geen geld geeft, steek ik je dood”, “laat het deze keer niet voor niets zijn dat ik naar de gevangenis ga” en zei “ik maak je eerst dood en dan leg ik het mes wel weg”. Verdachte heeft daarbij het mes tegen de arm van aangeefster gedrukt.
[X], het broertje van verdachte, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat zijn broer een groot mes pakte, hiermee in de richting van zijn moeder liep en dit mes tegen de arm van zijn moeder zette.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Aanvullende bewijsoverweging
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen laten. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is niet vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees is opgewekt. De rechtbank is van oordeel dat bij de moeder in redelijkheid de vrees kon worden opgewekt dat zij het leven zou laten.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 13 september 2011 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan voornoemde [aangever],
- tegen die [aangever] heeft gezegd "geeft me 500 euro", en
- nadat die [aangever] dit had geweigerd een slagersmes heeft gepakt en met dat mes is gelopen in de richting van die [aangever], en
- tegen die [aangever] heeft gezegd/geschreeuwd: "als je geen geld geeft steek ik je dood" en "laat het deze keer niet voor niets zijn dat ik naar de gevangenis ga", en
- daarbij dat mes heeft gehouden tegen een arm van die [aangever], en
- tegen die [aangever] heeft gezegd: "ik maak je eerst dood en dan leg ik het mes wel weg",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
op 13 september 2011 te [woonplaats], [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend
- een slagersmes gepakt en met dat mes gelopen in de richting van die [aangever], en
- vervolgens dat mes tegen een arm van die [aangever] gedrukt en gehouden, en
- daarbij dreigend tegen die [aangever] gezegd en geschreeuwd: "als je geen geld geeft steek ik je dood" en "laat het deze keer niet voor niets zijn dat ik naar de gevangenis ga" en "ik maak je eerst dood en dan leg ik het mes wel weg".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij vrijwillig is teruggetreden, als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep kan doen op vrijwillige terugtred, omdat er sprake is van een voltooide poging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de beoordeling of sprake is van een vrijwillige terugtred is bepalend of de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat een strafbare poging heeft plaatsgevonden, maar of hij is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf. In geval van een voltooide poging is daarom vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
In dit geval is bewezen verklaard dat verdachte heeft geprobeerd om zijn moeder af te persen door haar te bedreigen met verschillende bewoordingen en met een mes. Verdachte heeft echter op een gegeven moment uit eigen wil het mes omgedraaid en aan zijn moeder gegeven. Verdachte heeft daarbij gezegd “maak mij maar dood”. Het delict is door die specifieke omstandigheid niet voltooid. De rechtbank is van oordeel dat dit optreden van verdachte zodanig is dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair ten laste gelegde feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij op te leggen als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het meewerken aan begeleiding door GGZ Pro Persona of een soortgelijke instelling, het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en het meewerken aan een ambulante behandeling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank, voor zover de rechtbank zou toekomen aan strafoplegging, verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder. Door zijn handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij zijn moeder en zijn broertje. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend voortgangsrapport van de reclassering, opgesteld door C. Carmel, d.d. 23 februari 2012;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies, opgesteld door S. Dijkslag,
d.d. 13 december 2011;
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 18 november 2011;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek, opgesteld door R. Bout,
d.d. 10 november 2011;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch onderzoek, opgesteld door I. Maksimovic, d.d. 4 november 2011.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het feit en de straffen die in het algemeen voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de eis van de officier van justitie te hoog is. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist in die zin dat de rechtbank een straf voor de duur gelijk aan het voorarrest zal opleggen en daaraan geen voorwaardelijk strafdeel zal toevoegen. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen passend en geboden is.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de proeftijd van de op 30 november 2009 door het gerechtshof te Arnhem voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen met één jaar en de bijzondere voorwaarden te wijzigen in die zin dat ze overeenstemmen met de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd in onderhavige zaak.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat het gaat om een andersoortig feit. De verdediging heeft subsidiair verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat de rechtbank het gelet op de ernst van het onderhavige feit voldoende acht de proeftijd te verlengen en een bijzondere voorwaarde toe te voegen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van verdachte om hulp te krijgen.
De rechtbank acht verlenging van de proeftijd met één jaar op zijn plaats. De rechtbank acht het voorts noodzakelijk dat bij de voorwaardelijke straf alsnog bijzondere voorwaarden worden gesteld, te weten: reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het meewerken aan begeleiding door GGZ Pro Persona of een soortgelijke instelling, het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en het meewerken aan een ambulante behandeling.
De raadsman heeft ter zitting gesteld dat een verzoek van de officier van justitie om een persoonlijkheidsonderzoek te laten uitvoeren eerder door de rechtbank is afgewezen, en dat het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek daarom niet als bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat zij enkel heeft beslist dat er geen klinische observatie noodzakelijk is. Een adequate behandeling van verdachte is echter niet goed denkbaar zonder een voorafgaand persoonlijkheidsonderzoek, zodat de rechtbank dit ook als bijzondere voorwaarde heeft opgenomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14f en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde geen strafbaar feit is en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 106 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- wijzigt de aan veroordeelde opgelegde voorwaarde in die zin dat
de veroordeelde zich dient te houden aan de voorschriften en aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig vindt, ook als dat inhoudt het meewerken aan begeleiding door GGZ Pro Persona of een soortgelijke instelling, het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en het meewerken aan een ambulante behandeling;
de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- verlengt de proeftijd met één jaar;
Voorlopige hechtenis
- heft op het -reeds geschorste- bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 maart 2012.
Mr. Bakker is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.