ECLI:NL:RBUTR:2012:BW5698

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/1540
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhavingsbesluit betreffende omgevingsvergunning voor GlowGolf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 16 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de Pretfabriek B.V. en een verzoeker, die beiden bezwaar hadden gemaakt tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. Het bestreden besluit, dat op 17 april 2012 was genomen, verplichtte verzoeker om binnen twee weken alle voorzieningen ten behoeve van GlowGolf op de eerste verdieping van het perceel Oostzee 8 te Woerden te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 36.250,- per week, met een maximum van € 145.000,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onduidelijk was of verzoeker als overtreder kon worden aangemerkt, aangezien hij geen formele verantwoordelijkheid droeg voor de activiteiten van de Pretfabriek B.V. en niet kon worden aangemerkt als degene die de last kon uitvoeren. Hierdoor was herstel van het geconstateerde gebrek bij de beslissing op bezwaar mogelijk niet haalbaar. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het handhavingsbesluit geschorst.

De voorzieningenrechter merkte op dat de Pretfabriek B.V. niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in deze procedure, omdat de last niet aan haar was gericht. Het verzoek van verzoeker werd toegewezen, en het college werd opgedragen om het betaalde griffierecht van € 310,- te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te onderzoeken wie als overtreder kan worden aangemerkt voordat handhavingsmaatregelen worden opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten werden vastgesteld op € 874,-, die door verweerder aan verzoeker moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/1540
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening van
de Pretfabriek B.V., gevestigd te Woerden, en [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoekers,
(gemachtigde: mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam),
over een besluit van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder,
(gemachtigden: F. Vorrink, C. Oudshoorn en J.L. van den Dool, allen werkzaam bij de gemeente Woerden).
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder [verzoeker] gelast om binnen een termijn van uiterlijk 2 weken na verzenddatum van het besluit alle voorzieningen ten behoeve van de GlowGolf op de eerste verdieping van het perceel Oostzee 8 te Woerden te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 36.250,- per week of gedeelte van een week waarin niet aan de inhoud van de lastgeving wordt voldaan, met een maximum van
€ 145.000,-.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit wordt geschorst in afwachting van het besluit op bezwaar.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 4 mei 2012, waar namens verzoekers [verzoeker] en gemachtigde voornoemd zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden voornoemd.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. De Pretfabriek Woerden B.V. (hierna: de Pretfabriek) is, zonder hiertoe een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen, overgegaan tot het realiseren van voorzieningen ten behoeve van GlowGolf, ondanks de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 21 november 2011. Verweerder heeft na verzoeken om handhaving van omwonenden en controles op 9 februari 2012 en 29 maart 2012 besloten handhavend op te treden door een last onder dwangsom op te leggen. In het bestreden besluit is hiertoe overgegaan door [verzoeker] een last op te leggen, waarbij verweerder heeft vermeld niet mee te willen werken aan een afwijking van het bestemmingsplan vanwege de verkeersaantrekkende werking en omdat niet aan de parkeernorm kan worden voldaan.
3. Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Ten aanzien van het verzoek van de Pretfabriek B.V. overweegt de voorzieningenrechter ambthalve als volgt.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat zowel door de Pretfabriek B.V. als door
[verzoeker] bezwaar is gemaakt en door beiden eveneens is verzocht om een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit - en daarmee de last - is echter alleen gericht tot [verzoeker]. Nu de last niet is gericht aan de Pretfabriek B.V., zal het ingediende bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De Pretfabriek B.V. kan daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure niet als belanghebbende worden aangemerkt, hetgeen voor verzoekster leidt tot afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5. Ter zitting heeft verzoeker betoogd dat als er dwangsommen worden verbeurd, deze ten laste komen van [verzoeker] persoonlijk en niet van de Pretfabriek. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoeker aldus dat verweerder niet de juiste (rechts)persoon als overtreder zou hebben aangemerkt. Hiertoe stelt de voorzieningenrechter vast dat uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat EsJa Holding B.V. en Kreatec B.V. de bestuurders zijn van De Pretfabriek Woerden B.V. De bestuurder van EsJa Holding B.V., gevestigd te Wilnis, is blijkens het uittreksel [A], en de bestuurder en enig aandeelhouder van Kreatec B.V., gevestigd te Vlist, is [B]. Gelet op het voorgaande is aannemelijk geworden dat [verzoeker] geen bestuurder of aandeelhouder is van een van voornoemde vennootschappen. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat [verzoeker] ter zitting heeft gesteld dat hij alleen bedrijfsleider is van de Pretfabriek en geen aandeelhouder of bestuurder is van de genoemde vennootschappen. Het voorgaande brengt mee dat, zo verzoeker al als overtreder aangemerkt kan worden, hij geen formele verantwoordelijkheid draagt voor de uitgevoerde activiteiten of daarover de zeggenschap had. Daarmee is niet komen vast te staan dat verzoeker het (feitelijk) in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2005, LJN: AU1122. Dat [verzoeker] wel omgevingsvergunningen heeft aangevraagd namens de Pretfabriek en als vertegenwoordiger ter zitting is opgetreden, waarmee hij zich volgens verweerder heeft gepresenteerd als directeur, doet aan het voorgaande niet af, omdat verzoeker dit in de hoedanigheid van bedrijfsleider heeft gedaan. Dat, zoals eveneens door verweerder ter zitting is betoogd, voor de GlowGolf een nieuwe rechtspersoon opgestart zou worden, is niet onderbouwd en evenmin aannemelijk gelet op de omschreven activiteiten van de Pretfabriek in het uittreksel van de Kamer van Koophandel, namelijk de exploitatie van een kinderspeelparadijs en de exploitatie van inpandige GlowGolfbanen. Bovendien heeft [verzoeker] ter zitting bevestigd dat de GlowGolf geëxploiteerd zal worden door de Pretfabriek B.V.
6. Verweerder heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderzoek verricht naar wie in dit geval aangeschreven kon worden. Nu onduidelijk is of [verzoeker] als overtreder aangemerkt kan worden die het in zijn macht heeft de last uit te voeren, komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat herstel van het geconstateerde gebrek bij de te nemen beslissing op bezwaar wellicht niet mogelijk is. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en het handhavingsbesluit te schorsen. Ter voorlichting aan verzoekers merkt de voorzieningenrechter nog op dat het voorgaande niet betekent dat door verweerder in het geheel geen dwangsom opgelegd kan worden. Het staat verweerder vrij om in plaats van aan [verzoeker] een (nieuwe) last onder dwangsom op te leggen aan de Pretfabriek Woerden B.V., EsJa Holding B.V., Kreatec B.V. of één van de bestuurders van de twee laatstgenoemde vennootschappen.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,-- vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het verzoek van de Pretfabriek B.V.:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
schorst het bestreden besluit van 17 april 2012 tot de bekendmaking van het te nemen besluit op bezwaar;
draagt verweerder op om aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 310,-- te
vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 874,-- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.