parketnummer: 16/601044-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 mei 2012
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Zuid-Afrika),
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsvrouwe mr. M.M. Strengers, advocaat te Soest.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen [aangever 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden.
Feit 2: samen met anderen door gebruikmaking van geweld dan wel bedreiging met geweld [aangever 1] heeft afgeperst en, samen met anderen door gebruikmaking van geweld dan wel bedreiging met geweld een pinpas van [aangever 1] heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan haar ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsvrouwe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Ter zake van feit 1:
Verdachte kan niet worden aangemerkt als pleger van feit 1, omdat verdachte geen feitelijke handelingen heeft verricht die de delictsomschrijving vervullen en gedurende een substantieel deel van de tijd waarop de tenlastelegging ziet feitelijk afwezig is geweest.
Evenmin kan verdachte als medepleger worden aangemerkt. Aan het vereiste voor dubbel opzet – opzet op het plegen van het delict en opzet op een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten – is niet voldaan. Aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) is niet van zijn vrijheid beroofd, in die zin dat hij niet is opgesloten, vastgebonden, belemmerd de woning(en) en de auto te verlaten of op een andere wijze in zijn vrijheid is beperkt. Daarbij was het opzet van verdachte hierop niet gericht. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Tussen hen waren geen afspraken gemaakt en er was geen sprake van een taakverdeling. Verdachte heeft zich juist van de gebeurtenissen gedistantieerd door de kamer twee keer te verlaten.
Ter zake van feit 2:
Verdachte kan niet worden aangemerkt als pleger van feit 2, omdat verdachte geen feitelijke handelingen heeft verricht die de delictomschrijving vervullen.
Evenmin kan verdachte aangemerkt worden als medepleger. Uit het dossier blijkt niet dat [aangever 1] zijn pinpas heeft moeten afgeven aan verdachte en/of één van de medeverdachten. Ook heeft verdachte geen aandeel gehad in het achterhalen van de pincode van [aangever 1]. Verdachte heeft hier niet naar gevraagd. Evenmin kan diefstal met geweld, dan wel bedreiging met geweld bewezen worden verklaard. Hiervoor is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig.
Daarbij was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, ter onderbouwing van welk standpunt de raadsvrouwe hetgeen zij ter zake van feit 1 heeft aangevoerd, heeft herhaald.
De verdediging is van oordeel dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan haar onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.1. De verklaringen van aangever
Voorafgaand aan de bespreking van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het van belang stil te staan bij de verklaringen die aangever [aangever 1] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De verdediging stelt dat de verklaringen van [aangever 1] van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat deze innerlijk tegenstrijdig zijn, op bepaalde punten niet worden ondersteund door andere stukken in het dossier en daarmee onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van [aangever 1] inderdaad op sommige punten tegenstrijdigheden bevatten, maar ook op verschillende punten naadloos aansluiten bij andere bewijsmiddelen in het dossier, met name bij de verklaringen die verdachte en haar medeverdachten hebben afgelegd. Op die onderdelen acht de rechtbank de verklaringen van [aangever 1] dan ook betrouwbaar. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van [aangever 1] in zijn geheel van het bewijs uit te sluiten. De rechtbank zal voor het bewijs enkel gebruik maken van de verklaringen van [aangever 1] voor zover deze verklaringen aansluiten bij andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
4.3.2. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen betreffende feit 1 en feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 23 oktober 2011 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) in de woning van aangever [aangever 1] is geweest. In de woning werd [aangever 1] bedreigd. Zo heeft [aangever 1] verklaard dat tegen hem, door de Marokkaanse jongen (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 3]) werd gezegd ‘het liefst snij ik nu je keel door en ook je ballen’. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft eveneens verklaard dat in de woning door hemzelf en de andere aanwezigen dreigementen zijn geuit jegens [aangever 1]. [aangever 1] hoorde dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegen hem zei dat ‘hij me het liefst mee wilde nemen een bos in om mij daar te lynchen’. Door medeverdachte [medeverdachte 3] werd een mes tegen het gezicht van [aangever 1] gedrukt, en werden de woorden gezegd ‘als je zo doorgaat, maken we je af’. Ook dreigde medeverdachte [medeverdachte 3] het oor van [aangever 1] af te knippen met een schaar. [medeverdachte 2] pakte de schaar van hem af. Medeverdachte [medeverdachte 3] pakte de portemonnee van [aangever 1]. De pinpas van [aangever 1] viel eruit. Medeverdachte [medeverdachte 3] pakte de pinpas op en gaf deze aan verdachte. Verdachte is hierop samen met medeverdachte [medeverdachte 2] met de pinpas naar de bank gegaan om te kijken of er geld op de rekening van [aangever 1] stond. Ook werd de woning van [aangever 1] overhoop gehaald en doorzocht op waardevolle spullen.
Aangever [aangever 1] werd meegenomen in de auto van verdachte. In de auto zaten, naast verdachte en [aangever 1], ook [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] reed, verdachte zat naast hem. [aangever 1] zat op de achterbank tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in. Medeverdachte [medeverdachte 3] had een arm om de nek van [aangever 1] heengeslagen. Ze gingen naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2], gelegen aan de [adres]. Daar moest [aangever 1] op een stoel gaan zitten en werd er tape om zijn gezicht gedaan.
4.3.3. Aanvullende bewijsoverweging
De wederrechtelijke vrijheidsberoving
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat [aangever 1] niet wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, omdat [aangever 1] niet was opgesloten en/of vastgebonden en hij vrij was de woning(en) en de auto te verlaten.
De rechtbank stelt vast dat vrijheidsberoving op meerdere manieren plaats kan vinden. Van opsluiting hoeft geen sprake te zijn. Zo kunnen in de situatie dat het slachtoffer in een niet afgesloten ruimte verblijft, overige handelingen ertoe leiden dat wel sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hierbij kan gedacht worden aan het uiten van bedreigingen of het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven, zodat het slachtoffer belemmerd wordt de woning en/of auto te verlaten.
De rechtbank acht het voorts van belang stil te staan bij de vraag of en vanaf welk moment [aangever 1] van zijn vrijheid is beroofd. Op grond van het bewijs is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte, samen met haar medeverdachten, op het moment dat zij bij de woning van [aangever 1] aankwamen al het opzet hadden [aangever 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. In de tijd dat verdachte en de medeverdachten in de woning van [aangever 1] waren en bleek dat hij weer geen geld had om hen terug te betalen, is naar het oordeel van de rechtbank het plan ontstaan [aangever 1] mee te nemen naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2]. [aangever 1] in de auto van verdachte plaats moest nemen, werd [aangever 1] in zijn eigen woning bedreigd. Vervolgens moest [aangever 1] mee naar de auto en tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op de achterbank van de auto gaan zitten, waarbij medeverdachte [medeverdachte 3] zijn arm om de nek van [aangever 1] heen sloeg, kennelijk met als enige doel [aangever 1] in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Vervolgens is [aangever 1] meegenomen de woning in van medeverdachte [medeverdachte 2]. In deze woning moest [aangever 1] op een stoel gaan zitten en werd er tape op zijn gezicht geplakt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, vanaf het moment dat verdachte samen met de medeverdachten en [aangever 1] de woning van [aangever 1] verliet, deze [aangever 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden.
Het medeplegen
Door de raadsvrouwe is tevens aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat [aangever 1] niet wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en verdachte hierop ook geen opzet heeft gehad. Evenmin is sprake van medeplegen van diefstal en/of afpersing. Er bestond geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Er waren geen onderlinge afspraken/taakverdeling gemaakt. Verdachte heeft zich zelfs tot twee keer toe gedistantieerd van één en ander.
Verdachte heeft samen met haar medeverdachten [aangever 1] opgezocht in zijn woning. In de woning van [aangever 1] hebben verdachte en de medeverdachten [aangever 1] bedreigd. Op enig moment is de pinpas in het bezit van verdachte gekomen en is zijn samen met medeverdachte [medeverdachte 2] met deze pas naar de bank gereden om daar geld van de rekening van [aangever 1] op te nemen. Vervolgens heeft verdachte samen met de medeverdachten en [aangever 1] de woning van deze [aangever 1] verlaten om vervolgens met zijn allen in de auto van verdachte te stappen en daarmee naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] te rijden. In de auto heeft verdachte gezien dat medeverdachte [medeverdachte 3] zijn arm om de nek van [aangever 1] had geslagen. Op dat moment had het, naar het oordeel van de rechtbank, verdachte duidelijk moeten worden dat [aangever 1] in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. Aangekomen bij de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] is verdachte tezamen met de medeverdachten en aangever [aangever 1] deze woning binnengegaan. In de woning heeft verdachte het begin van een rol tape losgemaakt en deze rol tape vervolgens aan één van de medeverdachten gegeven. Hierna werd tape over de mond van [aangever 1] geplakt.
Gelet op bovenstaande omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er een bewuste en nauwe samenwerking bestond tussen verdachte en haar medeverdachten. Verdachte heeft zich, anders dan de raadsvrouwe stelt, niet van het geheel gedistantieerd, maar hieraan een bijdrage geleverd. Zo heeft verdachte haar auto beschikbaar gesteld ten behoeve van het vervoer van [aangever 1] en is zij met de pinpas van [aangever 1] gaan pinnen. Ook heeft verdachte het begin van een rol tape opgezocht om deze rol tape vervolgens aan één van de medeverdachten te overhandigen en waarmee vervolgens de mond van [aangever 1] werd afgeplakt. Daarbij heeft verdachte door haar aanwezigheid de groep getalsmatig versterkt. Dat verdachte zich twee maal van het geheel zou hebben gedistantieerd, hetgeen alleen volgt uit haar eigen verklaringen, doet hieraan niet af.
De rechtbank overweegt nog dat voor een veroordeling voor het tezamen en in vereniging plegen van diefstal met bedreiging met geweld, zoals onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd, niet vereist is dat verdachte zelf heeft gedreigd met geweld.
Voorts merkt de rechtbank op dat de feitelijkheden die zich in de woning van [aangever 1] hebben afgespeeld, voorafgaande aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving, voor de kwalificatie van het onder feit 1 tenlastegelegde niet mee dienen te wegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat sprake is van medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, voor zover dat ziet op de feitelijkheden die onder gedachtestreepje 4 tot en met 6 in de tenlastelegging zijn opgenomen. Van de feitelijkheden die onder gedachtestreepje 1 tot en met 3 en 7 en 8 in de tenlastelegging zijn opgenomen, zal de rechtbank verdachte, waar het gaat om wederrechtelijke vrijheidsberoving, vrijspreken. Voor de diefstal van de pinpas spreekt de rechtbank verdachte vrij van de feitelijkheden die in de tenlastelegging zijn opgenomen onder gedachtestreepje 4 tot en met 7 en 10 en 11. De daaronder opgenomen feitelijkheden hebben zich voorgedaan nadat de pinpas is gestolen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 oktober 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededaders opzettelijk wederrechtelijk
- die [aangever 1] gedwongen plaats te nemen in een auto en
- die [aangever 1] in die auto meegenomen naar de woning gelegen aan de [adres] en
- die [aangever 1] in die woning op een stoel geplaatst en
- tape bevestigd op het gezicht van die [aangever 1]
2.
op 23 oktober 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas van [aangever 1], toebehorende aan die [aangever 1], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij verdachte en/of haar mededaders
- die [aangever 1] hebben opgezocht in diens woning en tegen die [aangever 1] hebben gezegd dat als hij niet snel zou betalen zijn keel en ballen zouden worden doorgesneden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- die [aangever 1] hebben bedreigd met een mes, en
- de woning van die [aangever 1] hebben doorzocht en overhoop gehaald en
- met een schaar een knippende beweging in de nabijheid van het oor, van die
[aangever 1] hebben gemaakt en daarbij hebben gezegd dat het oor van die [aangever 1] zou worden afgeknipt, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- tegen die [aangever 1] hebben gezegd dat zij hem het liefste mee zouden nemen naar een bos om hem daar te lynchen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
Feit 2: Diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 8 april 2012 van P.G.J. Greeven, klinisch-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en wel een depressieve stoornis. Daarnaast is sprake van afhankelijke persoonlijkheidspathologie.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen geacht, was er sprake van een depressieve stoornis en afhankelijke persoonlijkheidspathologie.
Het beoordelingsvermogen van betrokkene was gehinderd door depressieve denkbeelden, i.c.m. psychische afhankelijkheid tot een van de mededaders. Betrokkene heeft in deze omstandigheden meegewerkt aan bedreiging en vrijheidsbelemmering van het slachtoffer. Betrokkene was hierin onvoldoende in staat om haar grenzen te stellen, en is mede door druk en de stress vanuit haar omgeving in deze situatie geraakt. Ze heeft zich hieraan niet kunnen of willen onttrekken.
De gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, werden in geringe mate beïnvloed door de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling. Gesteld kan worden dat betrokkene enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over uit dit rapport en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte gedurende 1 jaar wordt verboden contact te leggen met [aangever 1];
- dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 10 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Reclassering Nederland op het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet zij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- dat verdachte wordt verplicht de reeds in gang gezette ambulante behandeling bij de instelling voor psychotherapie, te weten PsyQ, voort te zetten en pas te voltooien als de behandeldoelen zijn behaald, dan wel zich ambulant laat behandelen bij een andere forensische polikliniek, zoals De Waag, en deze te voltooien als de behandeldoelen zijn behaald.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair integraal vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de volgende punten:
- verdachte is slachtoffer geworden van de handelswijze van aangever [aangever 1] en heeft gehandeld in de hoop haar geld van [aangever 1] terug te krijgen;
- de gewetensfunctie van verdachte functioneert goed en is goed ontwikkeld;
- verdachte is een first-offender;
- de strafzaak heeft een grote impact op verdachte, er is sprake van forse lijdensdruk;
- de kans op recidive is miniem;
- verdacht heeft reeds op eigen initiatief hulp gezocht;
- verdachte was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar;
- verdachte heeft 12 dagen in voorarrest gezeten;
- verdachte heeft een vaste baan.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is samen met haar medeverdachten naar de woning van [aangever 1] gegaan in de hoop dat zij een aan hem geleend geldbedrag terug zouden krijgen. Eenmaal in de woning, en nadat bleek dat [aangever 1] hen niet terug zou betalen, hebben verdachte en haar medeverdachten het recht in eigen handen genomen. [aangever 1] werd bedreigd, zowel woordelijk als met een mes en een schaar. Ook werd zijn woning overhoop gehaald. Verdachte is met de pinpas van [aangever 1] gaan pinnen in de hoop van zijn bankrekening geld te halen. Ook is verdachte in de woning van [aangever 1] op zoek gegaan naar waardevolle spullen. Op enig moment is [aangever 1] door verdachte en haar mededaders meegenomen naar een andere woning, alwaar [aangever 1] op een stoel werd gezet en zijn mond werd afgeplakt met tape. [aangever 1] werd gedwongen een oplossing te bedenken hoe hij het geleende geldbedrag kon terugbetalen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door op een dergelijke wijze te handelen slachtoffers angstig worden en hiervan op de lange termijn de nodige nadelige gevolgen van kunnen ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies, opgemaakt door M. Tijhuis d.d. 27 januari 2012, waarin onder meer staat dat het recidiverisico als laag gemiddeld wordt ingeschat.
Verder heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het psychologisch onderzoek pro justitia van P.J.G. Greeven, klinisch-psycholoog, zoals genoemd onder 5.2, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Voorts wordt voor wat betreft de op te leggen straf in dat rapport het volgende gesteld:
‘(…) een verplicht reclasseringscontact gedurende de proeftijd, met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling te ondergaan bij PsyQ te Utrecht waar betrokkene vrijwillig al mee is gestart eind 2011. Indien de behandeling geen doorgang zou kunnen vinden bij PsyQ kan met de Reclassering Nederland gezocht worden naar een alternatief, mogelijk forensisch centrum ‘De Waag’ te Utrecht. Gezien de problematiek van betrokkene lijkt een meer regulier psycho-medisch centrum de voorkeur te hebben.’
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. Voorts ziet de rechtbank, gelet op de ernst de feiten, aanleiding een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
Feit 2: Diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 (honderdentwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 10 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Reclassering Nederland op het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet zij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- dat verdachte wordt verplicht de reeds in gang gezette ambulant behandeling bij de instelling voor psychotherapie, te weten PsyQ, voort te zetten en pas te beëindigen als de behandeldoelen zijn behaald, dan wel zich ambulant laat behandelen bij een andere forensische polikliniek, zoals De Waag, en deze eerst te beëindigen als de behandeldoelen zijn behaald.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorlopige hechtenis
- Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 mei 2012.