ECLI:NL:RBUTR:2012:BW8535

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711506-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval en heling met DNA-bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 april 2012 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een bedrijf in Amsterdam en heling van een bestelbus. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot afpersing, afpersing, poging tot diefstal met geweld, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 februari 2011 een gewapende overval heeft geprobeerd te plegen op [bedrijf 1], maar heeft hem hiervan vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. Echter, op 26 mei 2011 heeft de verdachte met geweld geld afgenomen van [bedrijf 2] en daarbij een vuurwapen gebruikt. Dit feit werd door meerdere getuigen bevestigd, en het DNA van de verdachte matchte met het aangetroffen materiaal op de plaats delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan heling van een gestolen bestelbus. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711506-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
verblijvende in PI Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: op 19 februari 2011 te Amsterdam heeft geprobeerd goederen of geld weg te nemen bij de [bedrijf 1] door geweld en/of bedreiging met geweld en/of heeft geprobeerd [aangever 1], manager van de [bedrijf 1], af te persen dan wel subsidiair [aangever 1] heeft bedreigd;
Feit 2 primair: zich op 26 mei 2011 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan afpersing van een medewerker van [bedrijf 2] en/of een ander en [aangever 2] heeft bedreigd dan wel subsidiair op 26 mei 2011 te Amsterdam met geweld of bedreiging met geweld
€ 130,- heeft gestolen van [bedrijf 2];
Feit 3: op 26 mei 2011 te Amsterdam heeft geprobeerd een hoeveelheid geld weg te nemen van [bedrijf 3] door geweld en/of bedreiging met geweld en/of heeft geprobeerd [aangever 3], een medewerker van [bedrijf 3] af te persen;
Feit 4: op 26 mei 2011 wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 5: in de periode van 20 april 2011 tot en met 22 juni 2011 zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van een bestelbus en/of een motorscooter en/of een kentekenplaat.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging afpersing (feit 1 primair), afpersing en bedreiging (feit 2 primair), poging diefstal met geweld (feit 3), voorhanden hebben van een geladen pistool (feit 4) en opzetheling (feit 5).
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Het onder 1 ten laste gelegde feit
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op 19 februari 2011 een gewapende overval heeft geprobeerd te plegen op de [bedrijf 1] in Amsterdam, subsidiair dat hij een medewerker van deze [bedrijf 1] heeft bedreigd met een (nep)wapen.
Uit het dossier volgt dat een man op 19 februari 2011 omstreeks 17.00 uur heeft geprobeerd de [bedrijf 1], gevestigd aan de [adres] in Amsterdam, te overvallen. [aangever 1] was op dat moment werkzaam in de [bedrijf 1]. Op het moment dat [aangever 1] de winkel wilde afsluiten, kwam er een man aangelopen die een (nep)vuurwapen in zijn hand hield en hierbij riep “ik ga schieten, ik ga schieten”. [aangever 1] heeft het (nep)vuurwapen gepakt en de man vastgepakt bij zijn jas. De man wist echter te ontglippen en is gevlucht. [aangever 1] is achter man aangerend, maar de man wist te ontkomen. Toen [aangever 1] terugliep zag hij dat de man zijn rugzak was verloren.
De door [aangever 1] gevonden rugzak is naar het Nederlands Forensisch Instituut gestuurd voor een DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is komen vast te staan dat het DNA van verdachte matcht met het aangetroffen DNA op de rugzak.
Tevens is komen vast te staan uit onderzoek dat het telefoonnummer, in gebruik bij verdachte, op het moment van de overval een gsm-mast in de buurt van de [bedrijf 1] aanstraalt.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte deze poging gewapende overval heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte degene die is geweest die heeft geprobeerd een gewapende overval te plegen op de [bedrijf 1].
Niet is komen vast te staan dat het op de rugzak aangetroffen DNA-materiaal, afkomstig van verdachte, op het moment van het plegen van het strafbare feit op de rugzak terecht is gekomen. Niet valt uit te sluiten dat dit op enig moment eerder op de rugzak terecht is gekomen. Het DNA-materiaal op de rugzak is dus niet per se delictgerelateerd.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte woonachtig is in de buurt van [bedrijf 1]. Uit onderzoek is niet gebleken welke gsm-mast door de gsm van verdachte wordt aangestraald op het moment dat hij thuis is. Het enkele feit dat de gsm van verdachte ten tijde van de overval een gsm-mast aanstraalt in de buurt van de [bedrijf 1] zegt dan ook zonder nader onderzoek niets over de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de poging overval op de [bedrijf 1].
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit.
4.3.2. De onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 26 mei 2011 tussen 11.30 uur en 12.00 uur is een overval gepleegd op [bedrijf 2] aan het [adres] in Amsterdam waarbij onder bedreiging van een vuurwapen rond de € 130,00 aan de dader is overhandigd. Op het moment van de overval was een medewerker van [bedrijf 3], [aangever 3], in het pand van [bedrijf 2] aanwezig. Hij was samen met twee medewerkers van het [bedrijf 2], [aangever 4] en [aangever 5], achter in het magazijn aanwezig, toen een man de deur van het magazijn intrapte. In het magazijn bevond zich de kluis van [bedrijf 2]. De man richtte zijn pistool op [aangever 3], [aangever 5] en [aangever 4] en riep “Dit is een overval”. De man riep dat ze op de grond moesten gaan liggen en dat hij geld wilde. [aangever 3] zei dat dit niet ging, nu het geld al in de plofkoffer zat. De man richtte het pistool op [aangever 3] en zei dat hij de koffer open moest maken waarop [aangever 3] zei dat dat niet kon. Tegen één van de medewerkers van [bedrijf 2] riep de man dat de kluis dan opengemaakt moest worden. [aangever 4] heeft de kluis opengemaakt en heeft muntgeld aan de man gegeven. De man vroeg vervolgens waar de achteruitgang was en dat de deur van de achteruitgang moest worden opgemaakt. Omdat hiervoor een sleutel gehaald moest worden, is de man uiteindelijk via de voorkant de winkel uit gegaan.
Caissière [aangever 6] hoorde harde klappen en merkte dat het mis was in het magazijn. Toen zij het magazijn in wilde lopen zag zij daar een voor haar onbekend persoon staan. Hij had een klein, zwart vuurwapen in zijn hand en hield dat op haar gericht.
De andere medewerker van [bedrijf 3], [aangever 7] zat buiten te wachten op zijn collega [aangever 3]. Op enig moment zag hij de overvaller de winkel uit komen rennen. De overvaller kwam met een tas en een pistool in zijn handen naar buiten gerend. De overvaller richtte het pistool op [aangever 7].
[betrokkene 1] was als toezichthouder aanwezig op het [adres] in Amsterdam en zag dat de overvaller op hem af kwam rennen. Hij wilde de man beetpakken, maar de man ontweek hem. Hij greep de tas vast en rukte die uit de handen van de overvaller. Er viel een zakje muntgeld en een zwart vuurwapen op de grond.
De politie heeft ter plaatse onderzoek verricht en zij zagen dat de rugzak en het vuurwapen in het voertuig van [bedrijf 3] lagen. In de rugzak zaten zakjes met muntgeld. Bij het ontladen van het vuurwapen bleek er een patroon in de kamer van het vuurwapen te zitten en twee patronen in de houder.
Op 18 mei 2011 was verdachte [verdachte] op heterdaad aangehouden ter zake inbraak in/ diefstal uit een vervoermiddel. Bij de insluitingsfouillering van verdachte werd een tekening aangetroffen. Op deze tekening was een route te zien vanaf de achterkant van bovengenoemd [bedrijf 2]filiaal. [verdachte] is woonachtig op het [adres] in Amsterdam. Met behulp van ANWB Routeplanner is de route tussen het [adres] en het [adres] opgevraagd. Er zijn duidelijke overeenkomsten te zien tussen de ingetekende route op de plattegrond die is aangetroffen bij de insluitingsfouillering van verdachte op 18 mei 2011 en de route van de ANWB Routeplanner.
De ingetekende route is nagelopen door de verbalisanten en deze blijkt overeen te komen met de werkelijkheid.
Het aangetroffen vuurwapen is veiliggesteld en voor onderzoek opgestuurd naar het NFI. Het op het vuurwapen aangetroffen biologische materiaal is veiliggesteld onder nummer AABN7791NL#01. Dit veiliggestelde biologische materiaal blijkt te matchen met het DNA profiel van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Het vuurwapen is nader onderzocht en het bleek te gaan om een: pistool, merk Makarov, kaliber 9 x 17 mm), opdruk Browning. Het pistool was voorzien van een uitneembaar patroonmagazijn.
Dit pistool betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.
In het wapen zaten 3 patronen. 2 patronen met het kaliber 9x19 mm en 1 patroon met het kaliber .380 auto. De projectielen van deze patronen zijn kennelijk met kracht verder in de huls gedrukt. Hierdoor is vervorming ontstaan en de afmeting vermoedelijk zodanig gewijzigd dat het past in de Makarov met het kaliber 9 mm kort (9x17 mm).
De munitie is niet bestemd om te worden verschoten met het in beslag genomen vuurwapen van het merk Makarov.
De patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Bespreking van gevoerde verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte op 18 mei 2011, waarbij in de insluitingsfouillering van verdachte een tekening is aangetroffen, onrechtmatig is geweest en dat het resultaat van die aanhouding, waaronder de tekening, van het bewijs dient te worden uitgesloten op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank deelt dit oordeel van de raadsman niet.
De toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek. De term “voorbereidend onderzoek” heeft daarbij uitsluitend betrekking op het onderzoek in de voorliggende strafzaak.
De rechtbank stelt vast dat de aanhouding van verdachte op 18 mei 2011 niet heeft plaatsgevonden naar aanleiding van één van de feiten in de thans voorliggende strafzaak. Nu een eventueel begaan vormverzuim niet heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek in de voorliggende strafzaak, mist het bepaalde bij artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering toepassing en verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de DNA-afname bij verdachte, naar aanleiding van zijn aanhouding op 22 juni 2011, onrechtmatig is geweest. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat een afname van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek op grond van artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering in het belang van het onderzoek dient te zijn. De afname van het celmateriaal was in dit geval niet in het belang van het onderzoek (zijnde het onderzoek naar de verdenking van heling), hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat de officier van justitie de veiliggestelde sporen inzake de heling niet heeft ingestuurd naar het NFI ter vergelijking met het DNA-profiel van verdachte. Bovendien was er volgens de politie sprake van een heterdaadsituatie, zodat het bewijs al rond was. De afname van het celmateriaal heeft de facto alleen geresulteerd in een vergelijking van het celmateriaal van verdachte met sporen in de DNA-databank. Daarvoor is de afname, gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 151b Sv, nadrukkelijk niet (uitsluitend) bedoeld. Naar het oordeel van de raadsman dient dit dan ook te leiden tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank deelt dit oordeel van de raadsman niet.
Verdachte werd op 22 juni 2011 aangehouden ter zake verdenking van heling van een bestelbus, een motorscooter en kentekenplaten, het in deze strafzaak onder 5 ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat er op het moment van de afname van celmateriaal bij verdachte sprake was van een onderzoeksbelang. Gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering (met name de kamerstukken) kan er eveneens sprake zijn van een onderzoeksbelang als het DNA-onderzoek ertoe dient om bevestiging te verkrijgen van het reeds bestaande bewijs. Dat de officier van justitie later ertoe heeft besloten om het veiliggestelde sporenmateriaal niet ter onderzoek aan te bieden aan het NFI, doet er niet aan af dat er ten tijde van de afname een onderzoeksbelang bestond. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de afname van het celmateriaal bij verdachte rechtmatig is geschied en verwerpt het verweer van de raadsman.
Bewijsoverweging
De omstandigheid dat een verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept, kan op zichzelf niet bijdragen aan het bewijs. Wel kan de rechter het zwijgen in zijn bewijsoverwegingen betrekken, indien de verdachte aangaande een voor hem bezwarende voor het bewijs redengevende omstandigheid geen redelijke verklaring heeft, welke die redengevendheid ontzenuwt. De rechtbank is van oordeel dat voormelde feiten en omstandigheden redengevende feiten en omstandigheden zijn voor het bewijs dat verdachte de overval heeft gepleegd. Deze feiten en omstandigheden schreeuwen dus om een nadere uitleg door verdachte. Die heeft verdachte echter niet willen geven. Zo heeft verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn DNA-materiaal matcht met DNA-materiaal dat is aangetroffen op het na de overval op [bedrijf 2] aangetroffen vuurwapen. Evenmin voor de tekening die een week vóór de overval in zijn insluitingsfouillering is aangetroffen en die lijkt te duiden op een vluchtroute vanaf het overvallen [bedrijf 2]filiaal aan het [adres] in Amsterdam naar de woning van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hieronder bewezen is verklaard.
4.3.3. Het onder 5 ten laste gelegde feit.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 22 juni 2011 omstreeks 19.44 uur de melding dat een blauwe bestelbus met kenteken [kenteken] was doorgereden na een ongeval in Utrecht. Op de [adres] zag hij een blauwe bus staan met kenteken [kenteken]. Aan de bestuurderszijde stapte een man uit, die nadat hij de politie zag, wegrende. Na een achtervolging werd de man aangehouden en dit bleek verdachte te zijn.
Uit onderzoek is komen vast te staan dat het slot van het rechter voorportier en de rechterdeur van de laadruimte van de blauwe Peugeot Boxer bestelbus zijn vernield. Ook het contactslot van de bus was vernield.
De bestelbus, Peugeot Boxer met kenteken [kenteken], is tussen 17 en 22 mei 2011 gestolen op de [adres] in Amsterdam.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen kan worden verklaard dat verdachte de gestolen bestelbus voorhanden heeft gehad op 22 juni 2011, terwijl hij wist dat deze bestelbus van diefstal afkomstig was. Gelet op de zichtbare vernielingen aan de diverse sloten van de bus, waaronder het contactslot, kan het niet anders dan dat verdachte bij het voorhanden krijgen van de bus heeft geweten dat de bus van misdrijf afkomstig was.
In de laadruimte van de bus lag een motorscooter. De motorscooter bleek gestolen te zijn. Ook de op de motorscooter aanwezige kentekenplaten bleken gestolen.
De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van de heling van deze goederen, nu uit het dossier niet vastgesteld kan worden dat verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de gestolen bestelbus wist of kon vermoeden dat de motorscooter en de kentekenplaten tevens van misdrijf afkomstig waren. Verdachte zal dan ook van de heling van de motorscooter en de kentekenplaten worden vrijgesproken.
Ook zal verdachte worden vrijgesproken van het plegen van de heling samen met een ander of anderen, nu de rechtbank hiervoor onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig acht.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
Primair
op 26 mei 2011 te Amsterdam, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld
[aangever 4] (medewerker van [bedrijf 2]) heeft gedwongen tot de afgifte van geld (een bedrag van 130 Euro), toebehorende aan [bedrijf 2], en
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het geld onder zijn bereik heeft gebracht, door middel van braak op een deur,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- het vuurwapen heeft getoond aan [aangever 6] en
- de toegangsdeur van het magazijn van dat filiaal van [bedrijf 2] heeft
ingetrapt en
- tegen de in het magazijn aanwezige personen ([aangever 4], [aangever 5],
[aangever 3]) op dreigende toon heeft gezegd "dit is een overval", en
- het vuurwapen heeft getoond aan en gericht op die (in het magazijn aanwezige) personen en gezegd dat zij moesten gaan liggen, en
- heeft gezegd "ik wil geld, maak de kluis leeg",
en
op 26 mei 2011 te Amsterdam, [aangever 7] (medewerker van [bedrijf 3]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool) getoond aan en gericht op die [aangever 7]
3.
op 26 mei 2011 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid
geld, toebehorende aan waardetransportbedrijf [bedrijf 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld, te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- de toegangsdeur van het magazijn van het [bedrijf 2]filiaal (waar die [aangever 3]
zich samen met medewerkers van [bedrijf 2] bevond) heeft ingetrapt, en
- met een vuurwapen in de hand voornoemd magazijn is binnen gekomen, en
- tegen die [aangever 3] en medewerkers van [bedrijf 2] (op dreigende toon)
heeft gezegd "dit is een overval", en
- voornoemd vuurwapen heeft getoond aan en gericht op die [aangever 3] en die
medewerkers van [bedrijf 2] en gezegd dat zij moesten gaan liggen, en
- tegen die [aangever 3] heeft gezegd
* dat hij geld wilde hebben en
* dat die [aangever 3] een koffer (waarin geld zat) voor hem, verdachte, moest
openen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
op 26 mei 2011 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Makarov, kaliber 9 x 17 mm), en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber 9x19 mm en .380 auto), voorhanden heeft gehad;
5.
(parketnummer 16/600618-11)
op 22 juni 2011 te Utrecht, een bestelbus (merk Peugeot Boxer, kleur blauw, kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bestelbus wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voorzover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
afpersing, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III;
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
opzetheling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, met uitzondering van de heling van de bestelbus, zoals ten laste gelegd onder feit 5 en heeft zich niet uitgelaten over een aan verdachte op te leggen straf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op [bedrijf 2] in Amsterdam. Dit was bepaald geen kinderwerk. Hij heeft zich een harde overvaller betoond, die op klaarlichte dag in een winkel en op straat de confrontatie is aangegaan met zijn slachtoffers. Hij heeft daarbij gebruikt gemaakt van een doorgeladen echt vuurwapen. De overval was terdege voorbereid, zoals blijkt uit de 8 dagen eerder bij verdachte aangetroffen kaart met de vluchtroute van [bedrijf 2] richting zijn huis. Op het moment van de overval was een medewerker van waardetransportbedrijf [bedrijf 3] aanwezig in het magazijn, samen met twee medewerkers van [bedrijf 2]. Zij zijn, evenals ook een caissière, bedreigd met dit vuurwapen. Onder deze dreiging heeft één van de medewerkers geld aan verdachte gegeven. Verdachte is uiteindelijk met een relatief kleine buit op de vlucht geslagen, omdat het geld uit de kluis net was overgeheveld in de plofkoffer van [bedrijf 3]. Op zijn vlucht heeft verdachte ook nog een andere medewerker van [bedrijf 3] op straat bedreigd met zijn vuurwapen.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een indrukwekkende, traumatische ervaring moet zijn geweest. Hier heeft verdachte kennelijk in het geheel geen rekening mee gehouden. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, te proberen snel aan geld te komen. Dat het uiteindelijk slechts een relatief kleine buit heeft opgeleverd, is niet aan enig handelen van verdachte te danken.
Een overval als deze is zowel voor de slachtoffers als de maatschappij een schokkende gebeurtenis. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een bestelbus.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 6 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ondanks zijn beperkte strafblad is naar het oordeel van de rechtbank gezien de ernst en impact van feiten zoals bewezen verklaard – overeenkomstig ook de vigerende rechterlijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting – de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur geïndiceerd. De rechtbank ziet in de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen enkele reden om ten voordele van verdachte af te wijken van voormelde oriëntatiepunten. Daarbij heeft de rechtbank met name overwogen dat verdachte geen enkel inzicht in zijn motieven heeft willen geven. Evenmin heeft hij er blijk van gegeven enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen te willen nemen.
In het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen meerwaarde, te meer niet nu verdachte niet heeft willen meewerken aan het uitbrengen van een reclasseringsadvies.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor na te melden duur. De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 285, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2: afpersing, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3: poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III;
Feit 5: opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 april 2012.