parketnummer: 16/710976-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 mei 2012
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 15 maart 2011 te Veenendaal met een ander goederen uit een woning heeft weggenomen door middel van een valse sleutel;
Feit 2 primair: op 22 maart 2011 te Veenendaal met een ander heeft ingebroken in een woning;
Feit 2 subsidiair: op 2 september 2011 te Veenendaal opzettelijk een TomTom-navigatiesysteem voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3: in de periode van 2 september 2010 tot en met 2 september 2011 te Veenendaal cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd;
Feit 4: op 2 september 2011 te Veenendaal met anderen of een ander opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van feit 1 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat alleen de diefstal van de laptop wettig en overtuigend bewezen kan worden en ten aanzien van feit 3 gaat de officier van justitie uit van een periode van 2 maart 2011 tot en met 2 september 2011.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1
- Het belastende bewijs bestaat uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Zij hebben niet gezien dat verdachte goederen heeft weggenomen, maar zeggen dit gehoord te hebben.
- [getuige 2] verklaart dat zij het bedrag van haar moeders rekening heeft gepind en dit bedrag aan [getuige 1] heeft gegeven.
- De verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] vinden geen steun in andere bewijsmiddelen en worden zelfs weersproken door de aangifte door de moeder van [getuige 2] en de verklaring van de overbuurvrouw, mevrouw [getuige 6].
Ten aanzien van feit 2 primair
- Verdachte heeft niet ingebroken, maar is ter plaatse gegaan omdat een vriend hem belde of hij wilde helpen. Verdachte is in de tuin geweest en heeft de televisie aangeraakt. Verdachte heeft toen bedacht dat hij met de hele situatie niets te maken wilde hebben en is de tuin uitgelopen. Deze lezing van verdachte wordt niet uitgesloten door de inhoud van de bewijsmiddelen.
- Niet is gebleken dat verdachte de achtergebleven inbrekerswerktuigen voorhanden heeft gehad en als verdachte de televisie zou hebben opgepakt, dan zouden er meer vingerafdrukken zijn aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
- Het navigatiesysteem is aangetroffen in het dashboardkastje van een auto die niet van verdachte is. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het navigatiesysteem voorhanden heeft gehad en dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit navigatiesysteem van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van feit 3
- De belastende verklaringen van de getuigen en de uitgewerkte tapgesprekken kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Het dwangmiddel van de telefoontap is onrechtmatig geweest. Er is geen sprake van een verdenking als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering en daarnaast betreft het geen verdenking van misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Het zou gaan om de verdenking van een aantal woninginbraken. De getuigenverklaringen zijn verkregen door de onrechtmatige inzet van de telefoontap.
- De herkenningen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] zijn onrechtmatig verkregen. Er is ten onrechte gebruik gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie.
- De verklaringen van [getuige 3] zijn onbetrouwbaar.
- Uit de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 4] kan niet worden afgeleid dat zij harddrugs van verdachte hebben gekocht.
- [betrokkene 1] verklaart over een lange dunne Marokkaanse jongen die zegt dat hij uit Veenendaal komt. Het is niet duidelijk of dit over verdachte gaat.
- Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, kan hooguit worden gesproken van een handelsperiode van 3 maanden.
Ten aanzien van feit 4
- De jas is aangetroffen in een auto. Dit was niet de auto van verdachte en ook niet de jas van verdachte. De auto staat op naam van de broer van verdachte. Verdachte had geen jas aan en had daarom zijn mapje met pasjes in de jaszak gedaan. Verdachte heeft daarbij geen cocaïne gezien. Dit wordt ondersteund door het onderzoek waaruit blijkt dat het mapje met pasjes in de rechterjaszak zat en de cocaïne in de binnenzak.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevindt zich een aangifte van diefstal uit de woning van [aangever 1] mede namens [naam]. Zij verklaart in haar aangifte dat ze vermoedt dat haar dochter [getuige 2] in haar woning heeft ingebroken, samen met haar vriend [getuige 1]. Er zijn een laptop en twee sloffen sigaretten meegenomen en omstreeks 12.47 uur is er met de pinpas (die in de woning lag) van [aangever 1] € 90,-- gepind. In een latere verklaring verklaart [aangever 1] dat [betrokkene 2] haar heeft verteld dat [getuige 1] de spullen uit de woning heeft meegenomen.
Tevens bevinden zich in het dossier de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] die beiden verklaren dat ze met verdachte in de woning van de ouders van [getuige 2] zijn geweest. [getuige 1] verklaart tevens dat verdachte aan hem heeft bekend dat hij de spullen heeft weggenomen.
De getuige [getuige 6] heeft tussen 15.00 en 16.00 uur gezien dat [getuige 2] in de woning van haar ouders was. Buiten liepen twee jongens. Getuige [getuige 6] zag dat [getuige 2] met de jongens naar een zwarte auto liep.
De rechtbank overweegt dat op grond van voornoemde verklaringen er weliwaar aanwijzingen zijn dat verdachte enige betrokkenheid heeft bij de inbraak. De rechtbank acht echter van belang dat met behoedzaamheid moet worden omgegaan met de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] aangezien zij mogelijk een belang hebben om niet naar waarheid te verklaren. Onder die omstandigheden moeten deze verklaringen worden ondersteund door ander bewijs. Die ondersteuning ontbreekt. De rechtbank acht daarnaast van belang dat de hierboven weergegeven verklaringen gedeeltelijk tegenstrijdig zijn. Zo komt het tijdstip van het pinnen komt niet overeen met het tijdstip waarop de getuige [getuige 6] personen bij de woning heeft gezien. De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de goederen uit de woning heeft weggenomen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Het bewijs ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Aangever [aangever 2] doet aangifte namens [naam]. Aangeefster heeft verklaard dat op dinsdag 22 maart 2011 is ingebroken in de woning gelegen aan de [adres] in Veenendaal. Aangeefster zag dat het ruitje van de keuken eruit was. Er zijn in ieder geval vier playstations weggenomen uit de woning. Uit de woning zijn ook een TomTom navigatiesysteem, een laptop, een tas, een hoofdtelefoon, een videocamera, twee telefoons, zes controlers voor de playstation, een docking station, een dvd-speler, een toetsenbord, een muis, vier hdmi kabels, drie afstandbedieningen, een televisie, twee fotocamera’s, een geheugenkaart, twee diskdrives, vier playstation spellen, een spaarpot en een afvalbak zijn weggenomen.
Getuige [getuige 7] zag op 22 maart 2011, omstreeks 11.06 uur, dat er diverse elektronische goederen in de achtertuin van de [adres] te Veenendaal stonden. Getuige [getuige 7] zag een jongen met een televisie in de hand lopen. Hij zag dat de jongen de televisie in de achtertuin zette. Getuige [getuige 7] is vervolgens naar de woning toegelopen en zag dichtbij de woning een Suzuki, type Swift, voorzien van kenteken [kenteken], staan met de achterklep open. Hij zag in de tuin van [adres] twee televisies, een printer en een monitor staan. Hij hoorde de jongen vanuit de tuin iets roepen in de richting van de woning. Getuige [getuige 7] zag dat de jongen de achterklep van de Suzuki dicht deed en plaats nam op de bijrijdersstoel. Een andere jongen kwam uit de tuin van [adres] en nam plaats achter het stuur van de Suzuki en reed weg.
Getuige [getuige 7] omschrijft de man die hij als eerste zag als een Marokkaanse man, ongeveer 30 jaar oud, fors postuur, een bol gezicht, een donkere bodywarmer en een blauwe spijkerbroek en omschrijft de man die hij als bestuurder zag instappen als een Marokkaanse man, 1.90 meter lang, tenger postuur, een zwarte dikke gepofte jas die glimmend van kleur is, een zwart petje en een slank gezicht.
Op 22 maart 2011, omstreeks 11.25 uur wordt de personenauto van het merk Suzuki, type Swift, met kenteken [kenteken] met als bestuurder [verdachte] waargenomen in Veenendaal. Op de rand van de televisie is een vingerafdruk aangetroffen. Deze vingerafdruk blijkt te zijn van [verdachte]. Op 2 september 2011 wordt in een auto waar verdachte in reed een navigatiesysteem van het merk TomTom aangetroffen met als thuisadres [adres] in Veenendaal.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de tuin van de [adres] is geweest en de televisie heeft vastgepakt.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 primair
Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van een ander naar de [adres] in Veenendaal is gereden. Hij heeft daar naar eigen zeggen de televisie opgetild, weer weg gezet en is toen weg gegaan.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is die getuige [getuige 7] omschrijft als de man die uit de woning kwam rennen en als bestuurder in de auto stapte. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte samen met een ander heeft ingebroken in de woning aan de [adres] in Veenendaal.
Het bewijs ten aanzien van feit 3 en feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Verbalisant [verbalisant 1] neemt op 2 september 2011 te 17.20 uur waar dat de hem ambtshalve bekende [verdachte] een door hem bestuurde personenauto van het merk Citroën, type Saxo, verlaat en de auto met draaiende motor achterlaat. Vervolgens ziet de verbalisant dat verdachte contact maakt met een man. De verbalisant ziet dat de man in ieder geval 20 euro aan verdachte overhandigt. Verbalisant [verbalisant 1] spreekt beide personen aan waarop verdachte weg rent. De andere man blijkt [getuige 3] te zijn. In de zak van [getuige 3] wordt een wikkel cocaïne aangetroffen die verklaart dat hij de cocaïne heeft gekocht van de man die weggerend is. Hij heeft van deze man al eerder cocaïne gekocht. [getuige 3] koopt nu ongeveer een half jaar drugs van hem. Hij doet dit ongeveer twee keer per week. Hij betaalt 20 euro per 0,5 gram.
De personenauto van het merk Citroën, type Saxo, wordt in beslag genomen. In de auto wordt een jas aangetroffen met daarin vier ponypacks met een witte grondstof, vermoedelijk cocaïne, en een mapje met diverse passen op naam van [verdachte], te weten een rijbewijs, bankpassen, een ledenpas atletiekunie, een groene kaart behorende bij Suzuki Swift 1.3 GL, een deelnemerspas [naam], een zorgpas van Mediq, een studentenpas [naam], een verzekeringspas IZA en een bibliotheekpas van de bibliotheek Veenendaal.
De vier wikkels die zijn aangetroffen in de jas in de auto zijn onderzocht. In totaal betreft dit 1,05 gram wit poeder dat positief is getest op cocaïne.
In het dossier bevindt zich een sms-bericht van 16 mei 2011, gestuurd aan verdachte, waarin staat: “hey gast bwat zijn dit voor geintjes berl me nu terug op [telefoonnummer]. [betrokkene 1] 2 gram pep”. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij het telefoonnummer [telefoonnummer] gebruikt en dat met pep cocaïne wordt bedoeld.
Tijdens het verhoor van getuige [getuige 4] wordt hem een foto van verdachte getoond. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat de jongen op de foto de jongen is van wie zijn vriend [getuige 3] cocaïne kocht.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de uitgewerkte opgenomen telefoongesprekken niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. De rechtbank oordeelt daar anders over en verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in de aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie (tap) genoemde feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden bestond van drie door verdachte begane woninginbraken en twee pogingen tot woninginbraak binnen een korte periode in Veenendaal. Ten aanzien van deze feiten is telkens een signalement en/of kenteken wordt genoemd dat overeenkomt met verdachte en/of het voertuig waar hij gebruik van maakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat het misdrijven betrof die, gelet op het aantal en de korte periode in samenhang en onderling verband bezien, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een machtiging tot het opnemen van vertrouwelijke communicaties zoals bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer. Hieruit volgt dat de uitgewerkte telefoongesprekken gebruikt kunnen worden voor het bewijs en daarmee ook dat de getuigenverklaringen gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Ten aanzien van de enkelvoudige fotoconfrontatie merkt de rechtbank op dat dit als zodanig niet onrechtmatig is, maar dat de bewijswaarde van een herkenning op grond van een dergelijke fotoconfrontatie betrekkelijk is.
Ten aanzien van de handelsperiode overweegt de rechtbank dat zij met de officier van justitie van oordeel is dat een periode van 6 maanden bewezen kan worden, gelet op de verklaring van [getuige 3].
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft verklaard dat de jas die in de auto is aangetroffen niet van hem was en dat hij niet degene is die is weggerend.
De rechtbank beschouwt deze verklaring als ongeloofwaardig en verwerpt dit verweer. Op basis van de herkenning door de verbalisant, de overige waarnemingen van de verbalisant en de pasjes die in de jas zijn aangetroffen stelt de rechtbank vast dat verdachte degene was die de auto bestuurde en dat de jas van verdachte was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
Primair
op 22 maart 2011 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen diverse goederen waaronder een TOMTOM-navigatiesysteem en spelcomputers en een beeldscherm en twee televisies en een printer, toebehorende aan [naam], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak te weten door een ruit van voornoemde woning in te slaan;
3.
op tijdstippen in de periode van 2 maart 2011 tot en met 2 september 2011 te Veenendaal telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 2 september 2011 te Veenendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.05 gram (vier wikkels) cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 2 primair: diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en zich daar moet melden zo vaak als Reclassering Nederland dat nodig acht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft bij een bewezenverklaring verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verzocht geen langere straf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Verdachte heeft samen met een ander in een woning ingebroken. Woninginbraken zorgen voor veel schade en overlast. Daarnaast kunnen woninginbraken langdurige angstgevoelens veroorzaken bij de bewoners van de woning. Ook worden gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier streng tegen opgetreden dient te worden.
Daarnaast heeft verdachte gedurende een half jaar gehandeld in cocaïne en heeft hij op 2 september 2011 cocaïne aanwezig gehad. Dit zijn ernstige feiten, die een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Verdachte heeft de gezondheid van iedere afnemer van de verdovende middelen ernstig in gevaar gebracht.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 5 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf voor de duur van 120 uren een passende en noodzakelijke straf is. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.
De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen dat hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
7. Het beslag
7.1. De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [naam], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank merkt op dat ter terechtzitting is gesproken over een in beslag genomen Batavus fiets. De rechtbank zal hier geen beslissing op nemen, nu de rechtbank niet beschikt over gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld dat daarop beslag rust. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegezegd dat de fiets zal worden teruggegeven aan de vader van verdachte indien er nog beslag op de fiets rust en gebleken is dat de fiets niet van diefstal afkomstig is.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair:diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich meldt zo dikwijls de Reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte meewerkt aan het vinden en houden van dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan [naam] van het in beslag genomen voorwerp, te weten
1.00 STK Personenauto [kentekennummer]
CITROEN Kl:grijs
[kentekennummer]
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel voorlopige hechtenis op het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 mei 2012.