parketnummer: 16/654304-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 mei 2012
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. T.C. Schouten, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 14 januari 2012 heeft ingebroken in een woning te Amersfoort en daarbij onder meer een Volkswagen Passat heeft gestolen,
subsidiair die Volkswagen Passat heeft geheeld;
Feit 2: op 22 januari 2012 heeft ingebroken in een woning te Amersfoort en daarbij sleutels heeft weggenomen;
Feit 3: op 22 januari 2012 heeft ingebroken in een woning te Almere en daarbij een laptop heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair en de feiten 2 en 3 heeft begaan en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van politie, de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor het onder 1 primair tenlastegelegde feit. De feiten 1 subsidiair en 2 en 3 kunnen ook volgens de verdediging wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van 1 primair
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit, de inbraak in de woning op 14 januari 2012, heeft begaan vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal derhalve verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.2 Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3
De rechtbank acht feit 1 subsidiair en de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 1 mei 2012 ;
- de aangifte van [benadeelde 1] (feit 1 subsidiair) ;
- de aangifte van [benadeelde 2] (feit 2) ;
- de aangifte van [benadeelde 3] (feit 3) .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
hij in de periode van 21 januari 2012 tot en met 22 januari 2012 te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met anderen een personenauto (merk Volkswagen,
type Passat, met kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde
van het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het (een) door misdrijf
verkregen goed betrof;
2.
hij op 22 januari 2012 te Amersfoort tezamen en in vereniging met anderen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen
op/aan [adres]) heeft weggenomen een huissleutel en een autosleutel,
toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich
de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak
op een keukenraam van die woning;
hij op 22 januari 2012 te Almere tezamen en in vereniging met anderen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning
(gelegen op/aan de [adres]) heeft weggenomen een laptop
(merk Toshiba) toebehorende aan [benadeelde 3], waarbij verdachte en
zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft
door middel van braak op een keukenraam van die woning;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 subsidiair: medeplegen van opzetheling
Feit 2 en 3 telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door kinder- en jeugdpsychiater I.E. Troost, die op 16 april 2012 een rapport heeft uitgebracht en door psycholoog J.J. Houwing, die op 17 april 2012 een rapport heeft uitgebracht.
Uit het rapport van de kinder- en jeugdpsychiater volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabismisbruik (nu in remissie) en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens door een beperking van de cognitieve mogelijkheden in de vorm van zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van een gedragsstoornis.
Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Zijn intelligentie is echter niet zo beperkt dat hij niet wist dat hij in overtreding was. De consequenties van zijn handelen kon hij echter niet voldoende overzien.
Het forse cannabisgebruik heeft zijn gedrag ontremd, maar verdachte had voldoende ervaring met het gebruik om het effect in te kunnen schatten. De psychiater acht, alles afwegende, verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog komt in haar rapport wat betreft stoornissen tot dezelfde diagnose als de psychiater. Daarnaast merkt de psycholoog op dat de identiteitsontwikkeling van verdachte een achterstand vertoont, waardoor hij zeer beïnvloedbaar is en zich laat leiden door zijn hoge spanningsbehoefte, om zich staande te kunnen houden en ergens bij te horen. Onderzoeker acht verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusie van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit gesteld noch gebleken is.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun.
De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat hij voornemens is de overige strafbare feiten die in het dossier naar voren komen voorwaardelijk te seponeren, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een lagere werkstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en heeft daarbij gewezen op het beperkte aandeel van verdachte in de feiten en zijn enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen een woninginbraak in Amersfoort en een woninginbraak in Almere gepleegd. Ze maakten daarbij gebruik van een gestolen auto.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen zijn doorzocht.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden merkt de rechtbank op dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten slechts 16 jaar oud was. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden samen met anderen gedurende een gehele nacht op strooptocht te gaan, ramen van woningen open te breken en waardevolle spullen mee te nemen.
Hoewel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2012 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest, baren voornoemde handelingen de rechtbank ernstige zorgen.
Uit de opgemaakte rapporten volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in het weekend formeel bij zijn moeder woonde, maar daar feitelijk nauwelijks kwam en veel bij vrienden op straat verbleef. Er werd onvoldoende toezicht en controle op hem gehouden. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte ook in het weekend bij zijn vader en stiefmoeder in Groningen gebleven en diende hij zich te houden aan de aanwijzingen van de Raad van de Kinderbescherming en/of het Bureau Jeugdzorg, in het kader van een maatregel Hulp en Steun. Mevrouw Petersen, medewerker van de Raad van de Kinderbescherming, heeft ter zitting aangegeven dat verdachte inmiddels onder toezicht is gesteld. Hij heeft zich goed aan de gemaakte afspraken gehouden. Alle begeleidende instanties zijn van mening dat verdachte na zijn examens bij zijn vader in Groningen zou moeten blijven wonen, omdat de kans groot is dat verdachte in Amersfoort door de contacten met zijn vrienden opnieuw in de problemen komt. Verdachte volhardt echter in zijn wens terug te keren naar Amersfoort. Mevrouw Petersen ondersteunt het advies van Bureau Jeugdzorg, de psycholoog en psychiater aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering in het kader van een maatregel Hulp en Steun.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Indien verdachte meerderjarig zou zijn, zou voor deze feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden worden opgelegd. Nu verdachte minderjarig is en een blanco strafblad heeft, acht de rechtbank passend en geboden aan verdachte, naast de hierna te noemen werkstraf, ook een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf wordt de bijzondere voorwaarde van de maatregel Hulp en Steun gekoppeld. Voorts wordt aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 110 uur opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Bij de hoogte van deze werkstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.1 [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 599,60 ter zake materiële schade voor feit 2, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat benadeelde waarschijnlijk verzekerd is voor de geleden schade en daarom zijn rekeningen bij de verzekering zou moeten indienen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Er is dan ook geen reden de schade op de verzekering van de benadeelde partij af te wentelen.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, hetgeen inhoudt dat verdachte van zijn verplichting tot betaling van de schade zal zijn bevrijd voor zover hij of zijn mededader(s) aan zijn betalingsverplichting heeft/hebben voldaan.
7.2 [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 696,32 ter zake materiële schade en van € 250,-- ter zake immateriële schade voor feit 3.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering voor wat betreft het materiële deel dient te worden toegewezen, met uitzondering van de € 160,--. Het is onvoldoende duidelijk geworden dat dit geldbedrag zich in de jas van de benadeelde partij bevond. Ten aanzien van het immateriële deel is de officier van justitie van oordeel dat dit dient te worden gematigd tot € 150,-- .
De verdediging heeft aangevoerd dat benadeelde waarschijnlijk verzekerd is voor de geleden schade en daarom zijn rekeningen bij de verzekering zou moeten indienen.
Voor wat betreft het immateriële deel heet de verdediging bepleit dit te matigen tot een bedrag van € 150,- en het overige deel niet ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Er is dan ook geen reden de schade op de verzekering van de benadeelde partij af te wentelen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever dat zich in zijn jaszak een geldbedrag van € 160,- bevond. De vordering zal dan ook eveneens ten aanzien van dit bedrag worden toegewezen. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, hetgeen inhoudt dat verdachte van zijn verplichting tot betaling van de schade zal zijn bevrijd voor zover hij of zijn mededader(s) aan zijn betalingsverplichting heeft/hebben voldaan.
8.1 De teruggave
De verdediging heeft aangegeven dat beslag is gelegd op de mobiele telefoon van verdachte.
De rechtbank constateert dat zich geen proces-verbaal van inbeslagname van een telefoon bij de stukken bevindt, maar dat wel gesproken wordt over onderzoek aan de mobiele telefoon van verdachte. In het laatste proces-verbaal, d.d. 12 april 2012, wordt echter gerelateerd dat geen mobiele telefoon van verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank bepaalt dat voor zover de mobiele telefoon van verdachte in beslag is genomen, deze aan verdachte dient te worden teruggegeven.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: medeplegen van opzetheling
feit 2 en 3: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering (Bureau Jeugdzorg Gelderland) in het kader van een maatregel Hulp en Steun;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 110 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeguddetentie zal worden toegepast van 55 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 599,60, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 599,60 te vermeerderen met de wettelijke rente te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 946,32, waarvan € 696,32 ter zake van materiële schade en € 250,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] € 946,32 vermeerderd met de wettelijke rente te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. Y.M. Vanwersch en mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van
D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op
15 mei 2012.
Mr. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.