parketnummer: 16/655386-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2012
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden politieambtenaren, heeft bedreigd;
Feit 2 primair: heeft geprobeerd om aan [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2 subsidiair: die [verbalisant 1] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en vordert om verdachte van dat feit vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 2 primair tenlastegelegde en verzoekt om verdachte van dat feit vrij te spreken.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging opgemerkt dat het stompen of slaan door verdachte en het vallen op [verbalisant 2] door verdachte geen bedreiging opleveren in de zin van de wet en dat verdachte daarom van die handelingen moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair:
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat de stomp in het gezicht van [verbalisant 1], zoals onder feit 2 primair aan verdachte is tenlastegelegd, tot zwaar lichamelijk letsel zou kunnen hebben geleid dan wel dat verdachte door het geven van die stomp de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij die [verbalisant 1] heeft aanvaard. Daarom zal de rechtbank verdachte van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2 subsidiair:
Verbalisant [verbalisant 2] relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij op 7 februari 2012 samen met zijn collega [verbalisant 1] naar de Ina Boudier Bakkerlaan te Utrecht is gegaan. Op de kruising van de Bosboomstraat en de Ina Boudier Bakkerlaan zagen zij een man staan. Later bleek deze man [verdachte] te zijn (de rechtbank begrijpt: verdachte). Verbalisant zag dat verdachte behoorlijk onder invloed was. Verdachte reageerde niet op het aanspreken door verbalisant [verbalisant 1]. Op het moment dat [verbalisant 2] op ongeveer twee meter afstand van verdachte stond, zag hij dat [verbalisant 1] recht achter verdachte stond. Op dat moment zag [verbalisant 2] dat verdachte zich met een ruk omdraaide, zijn vuist ophief en een vuistslag gaf, vol in het gezicht van [verbalisant 1]. De vuiststoot raakte [verbalisant 1] in het gezicht en [verbalisant 1]’s bril schoot van diens hoofd. Verdachte pakte [verbalisant 1] vast en stak wederom zijn gebalde vuist omhoog. Verdachte liet [verbalisant 1] los en kwam op [verbalisant 2] aflopen. Gezien zijn postuur en het wilde gezwaai met zijn handen stapte [verbalisant 2] achteruit. Verdachte sprong met zijn lichaam over [verbalisant 2] heen. [verbalisant 2] zag en voelde dat de rechterhand van verdachte naar zijn pistoolholster ging en hij voelde dat er aan zijn holster werd getrokken. Uit reactie plaatste [verbalisant 2] zijn hand op zijn pistoolgreep. Hij voelde de hand van verdachte de pistoolgreep bovenop zijn hand vastpakken en hij voelde dat verdachte de sluitclip van zijn pistoolholster opende. [verbalisant 2] drukte met alle kracht zijn pistool in zijn holster, terwijl hij voelde dat verdachte zijn pistool met veel kracht uit zijn holster probeerde te trekken. [verbalisant 2] was op dat moment doodsbang. Op enig moment voelde [verbalisant 2] dat verdachte daadwerkelijk het pistool uit zijn holster kon pakken. [verbalisant 2] hield zijn vinger op de hamer van het pistool om uit te sluiten dat verdachte de trekker kon overhalen. [verbalisant 1] zorgde ervoor dat [verbalisant 2] vrij kwam. Hierna zag [verbalisant 2] dat [verbalisant 1] in een gevecht met verdachte was verwikkeld.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen overeenkomstig de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]. [verbalisant 1] geeft daarbij aan dat verdachte zich op een bepaald moment omdraaide en met zijn tot vuist gebalde rechterhand ineens uithaalde. [verbalisant 1] voelde dat verdachte hem op zijn rechterwenkbrauw en jukbeen raakte en dat zijn bril van zijn hoofd schoot. Hij voelde direct een pijnscheut door zijn hoofd gaan. Hierna richtte verdachte zich op [verbalisant 2] en liep op [verbalisant 2] af. Verdachte had een agressieve houding en hij keek erg boos en zwaaide met zijn armen. [verbalisant 1] zag dat verdachte [verbalisant 2] bij zijn nek pakte. Hij zag dat verdachte met zijn rechterhand de kolf/greep van het vuurwapen van [verbalisant 2] vast had en dat hij probeerde het vuurwapen uit de holster te trekken. Op dat moment werd [verbalisant 1] bevangen door angst. Nadat [verbalisant 1] hem een aantal vuistslagen had gegeven liet verdachte het vuurwapen van [verbalisant 2] los, draaide zich om en deed een greep naar het vuurwapen van [verbalisant 1]. Het lukte [verbalisant 1] om verdachte van zich af te duwen.
[verbalisant 1] relateert verder dat hij pijn voelde aan zijn hoofd en dat er rondom zijn rechteroog zwellingen waren ontstaan.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij in de nacht van 6 op 7 februari 2012 alcohol had gedronken en jointjes had gerookt. Hij kon zich van het gebeurde niet veel meer herinneren maar wist nog wel dat hij een politieauto had tegengehouden. Verdachte verklaarde dat hij zich kon voorstellen dat de agenten doodsangsten hadden uitgestaan.
De rechtbank acht op grond van de genoemde processen-verbaal van bevindingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is bepleit acht de rechtbank in dit verband wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn gebalde vuist met kracht in het gezicht van [verbalisant 1] heeft gestompt. Deze door de verdachte uitgedeelde stomp beziet de rechtbank in onderling verband en samenhang met de overige onder feit 1 ten laste gelegde feitelijke handelingen. Mede gelet op deze stomp, is de bedreiging van dien aard geweest en onder zodanige omstandigheden gepleegd dat bij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] redelijke vrees is ontstaan dat enig misdrijf tegen het leven gericht daadwerkelijk gepleegd zou worden. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verbalisant 1] heeft mishandeld door hem met een vuist in zijn gezicht te stompen.
De rechtbank is van oordeel dat het vallen door verdachte en het daardoor bovenop verbalisant [verbalisant 2] belanden geen bedreiging oplevert, nu - gelet op het proces-verbaal - niet is kunnen komen vast te staan dat dit vallen actief, en daarmee opzettelijk is gebeurd. De rechtbank zal verdachte daarom van deze ten laste gelegde feitelijke handeling vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 07 februari 2012 te Utrecht, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beide politieambtenaren), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/is verdachte
- die [verbalisant 1] met gebalde vuist (met kracht) in het gezicht gestompt en
- met gebalde vuist en met opgeheven armen een dreigende houding aangenomen
en
- met zwaaiende armen op die [verbalisant 2] afgelopen en
- die [verbalisant 2] bij de nek vastgepakt en
- de kolf/greep van het vuurwapen van die [verbalisant 2] vastgepakt en de sluitclip van het pistoolholster geopend en getrokken aan dat vuurwapen en
- naar het vuurwapen van die [verbalisant 1] gereikt.
2.
Subsidiair
op 07 februari 2012 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [verbalisant 1] met gebalde vuist (met kracht) in het gezicht ter hoogte van de wenkbrauw en het jukbeen heeft gestompt, waardoor voornoemde letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door psycholoog R. Bout. Op 11 april 2012 heeft de psycholoog een rapport uitgebracht. Hieruit blijkt dat verdachte weliswaar heeft meegewerkt aan het psychologische onderzoek, maar niet consistent was in de informatie die hij verstrekte. Omdat verdachte geen helderheid kon verschaffen over zijn beweegredenen, verdachte niet eenduidig was over de periode voor het tenlastegelegde en er geen betrouwbare collaterale informatie beschikbaar was, kan door de psycholoog niets betrouwbaars gezegd worden over de mogelijke doorwerking van een ziekelijks stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De psycholoog heeft daardoor geen conclusies kunnen trekken aangaande de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd om verplicht reclasseringstoezicht en het verplicht volgen van een Cognitieve vaardigheidstraining + (hierna: COVA+ training) en een leefstijltraining als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De officier van justitie heeft tot slot gevorderd de door de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ingediende vorderingen tot schadevergoeding geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte enorm onder invloed was ten tijde van het gebeuren en dat hij zich in die zin niet bewust is geweest van wat hij deed. De raadsvrouw heeft verzocht daarmee rekening te houden in de strafmaat. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft meteen geprobeerd om zoveel mogelijk met de politie mee te werken.
De raadsvrouw heeft er op gewezen dat het van belang is dat verdachte hulp krijgt en dat iedereen erbij gebaat is als die hulp zo snel mogelijk op gang komt. De raadsvrouw heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen in combinatie met een flinke voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Ten aanzien van de door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ingediende vorderingen tot schadevergoeding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte bereid is om te betalen, maar dat hij de gevorderde bedragen op dit moment niet kan betalen. De raadsvrouw heeft verzocht daarom geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, dan wel de vervangende hechtenis te beperken tot één dag.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft een tweetal opsporingsambtenaren bedreigd, waarbij hij onder andere heeft geprobeerd om de vuurwapens van de opsporingsambtenaren te pakken en hij één van de opsporingsambtenaren in het gezicht heeft gestompt. Het handelen van verdachte heeft tot doodsangsten bij de opsporingsambtenaren geleid en heeft een grote impact gehad op het (privé)leven van de opsporingsambtenaren. Dat blijkt ook uit de door de opsporings-ambtenaren ingediende vorderingen tot schadevergoeding, met name uit de daaraan gehechte bijlagen waarin zij aangeven wat het gebeuren voor hen heeft betekend. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij gezagsdragers heeft aangevallen en bedreigd. Zij moeten hun werk kunnen doen, zonder met agressie geconfronteerd te worden.
Uit het uitreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 30 maart 2012 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarvoor laatstelijk op 21 mei 2010 tot een geldboete.
Uit het rapport van Centrum Maliebaan van 10 mei 2012, opgemaakt door reclasseringswerker E.R. Jap-A-Joe, volgt dat verdachte dagelijks cannabis en in de weekenden ook alcohol gebruikt. Verdachte heeft geen werk, geen inkomen en geen zinvolle dagbesteding. Naar schatting zijn zijn schulden thans opgelopen tot € 10.000,00. Dit levert een stressvolle omstandigheid op, waar verdachte niet mee kan omgaan. Het ervaren van stress maakt dat hij zijn toevlucht zoekt in het gebruik van cannabis. Cannabisgebruik, rondhangen bij vrienden in de buurt, laat naar bed en laat opstaan behoren tot de levensstijl van verdachte. Dit is echter een levensstijl die verdachte niet ambieert.
Verdachte beseft goed dat zijn situatie moet veranderen. Zijn vriendin is nu drie maanden zwanger van hem en verdachte leeft met het besef dat hij zijn verantwoording moet gaan nemen om daadwerkelijk tot een verandering van zijn levensstijl te kunnen komen. Met een goede constructieve invulling voor de dag, werk of een opleiding, wil hij aan de slag. Verdachte is voornemens nu definitief met het gebruik van cannabis te stoppen. Onder onveranderde omstandigheden en zonder hulp of begeleiding bestaat de kans dat verdachte steeds in de verleiding zal komen om cannabis te gebruiken. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. De reclassering adviseert aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan de gedragsinterventies COVA+ training en de leefstijltraining.
Psychiater R. Bout heeft zich in zijn rapport van 11 april 2012 onthouden van een advies, omdat door het niet geven van consistente informatie door verdachte risicofactoren voortkomend uit de eventuele stoornis en een eventueel behandeladvies niet opgesteld konden worden.
Verdachte heeft ook ter terechtzitting aangegeven alleen zijn leven niet op orde te kunnen krijgen. Verdachte wil nooit meer in deze situatie terecht komen en hij weet dat hij zijn verantwoordelijkheid moet gaan nemen. Hij wil daarom graag hulp om zijn leven op orde te krijgen en om van het gebruik van cannabis af te komen. Verdachte heeft daarbij aangegeven bereid te zijn om deel te nemen aan de COVA+ training en de leefstijltraining.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf mede rekening gehouden met de proceshouding van verdachte en met het feit dat verdachte spijt en berouw heeft getoond en de verbalisanten in dat kader een excuusbrief heeft geschreven. Daarnaast is een voorwaardelijke gevangenisstraf passend om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om verdachte de hulp te bieden die hij nodig heeft om zijn leven op de rit te krijgen en te houden.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie is. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar, alsmede een meldingsgebod en deelname aan de gedragsinterventies COVA+ training en de leefstijltraining als bijzondere voorwaarden koppelen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 2] vordert een schadevergoeding van € 400,00 voor
feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 400,00 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel, is verdachte bereid om de door de benadeelde partijen gevorderde schade te betalen. Verdachte heeft echter aangevoerd door een gebrek aan inkomsten niet zomaar in staat te zijn om de schade aan de slachtoffers te vergoeden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat - ondanks de bereidheid bij verdachte om tot betaling over te gaan - een stevig drukmiddel nodig is om verdachte de toegewezen schadebedragen aan de slachtoffers daadwerkelijk te laten betalen. Voorts acht de rechtbank het niet aangewezen dat de slachtoffers zelf belast worden met de inning van de toegewezen schadebedragen. Daarom zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel met daarbij de volledige vervangende hechtenis opleggen en deze niet beperken tot één dag.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan, zolang als die instelling dat nodig vindt;
* dat verdachte deelneemt aan de gedragsinterventies Cognitieve Vaardigheidstraining + en de leefstijltraining.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 400,00, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
7 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2], € 400,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 400,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 1], € 400,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 mei 2012.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.