parketnummer: 16/652945-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2012
[verdachte]
geboren op [1998] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. G.A. Speelman, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: de elfjarige [slachtoffer] seksueel is binnen gedrongen;
Subsidiair: ontucht heeft gepleegd met de elfjarige [slachtoffer].
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van de overtuiging.
Volgens de raadsman is er op zich wettig bewijs voor het primair te laste gelegde, maar het is de vraag of er ook overtuigend bewijs is. Hij vraagt zich af of er zoveel waarde gehecht kan worden aan de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer]. Zij zijn namelijk verbaal zwak, waardoor niet kan worden nagegaan wat er precies tussen de jongens is gebeurd. Zeker omdat het forensisch onderzoek geen uitsluitsel geeft over het seksueel binnendringen.
De raadsman is van mening dat het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair tenlastegelegde heeft begaan en heeft hierbij gelet op het volgende.
Op d.d. 28 februari 2012 heeft [slachtoffer] een verklaring bij de politie afgelegd over hetgeen hem overkomen is.
Het gebeurde op 21 februari 2012 in Houten. [slachtoffer] was thuis, [verdachte] kwam langs. [verdachte] en hij gingen naar zijn slaapkamer. [verdachte] duwde [slachtoffer] tegen het bed aan en zijn hoofd tegen de verwarming en toen kon [slachtoffer] niks doen. [verdachte] stopte zijn mannelijk hormoon in [slachtoffer]. Een mannelijk hormoon is een piemel. Die heeft [verdachte] in de kont van [slachtoffer] gestopt. [verdachte] duwde het er gewoon in. [verdachte] heeft zijn piemel drie keer in de kont van [slachtoffer] geduwd. [verdachte] bewoog de hele tijd. Hij ging in uit, in uit, in uit de kont van [slachtoffer].
[slachtoffer] had een paar dagen later nog pijn aan zijn kont. Hij vertelde tegen [betrokkene 1] dat hij in zijn kont was genomen. Daarna vertelde hij het aan zijn moeder.
De moeder van [slachtoffer], [aangever 1], heeft op 26 februari 2012 aangifte gedaan bij de politie.
Zij heeft van [slachtoffer] gehoord dat hij door [verdachte] in zijn kont is geneukt.
[betrokkene 1] heeft op 25 februari 2012 bij de politie verklaard dat ze zag dat er wat aan de hand was met [slachtoffer] en dat hij scheef zat. [slachtoffer] heeft haar vervolgens verteld dat hij in zijn kont was geneukt.
Uit de geboorteakte van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] op [2000] is geboren.
Op 21 februari 2012 was [slachtoffer] elf jaar. Hij had de leeftijd van 12 jaar nog niet bereikt.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij met zijn penis in de kont van [slachtoffer] is geweest.
Ook bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij met zijn piemel ‘erin en eruit’ ging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. [verdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer] gepenetreerd heeft. De raadsman heeft echter betoogd dat zowel verdacht als [slachtoffer] niet zeker (kunnen) weten of verdachte daadwerkelijk het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen. De rechtbank overweegt daaromtrent het navolgende.
[verdachte] heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn penis in de kont van [slachtoffer] is geweest. [slachtoffer] heeft ook verklaard dat de penis in zijn kont is geweest. Hij heeft daar ook pijn van ondervonden en kon moeilijk zitten. Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank zowel wettig als overtuigd bewezen dat er anale penetratie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan het primair ten laste gelegde.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 februari 2012 te Houten, met [slachtoffer], geboren op [2000], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en heen en weer bewogen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Uit het rapport van drs. M.A. Westerink-Hetebrij, psycholoog, d.d. 9 mei 2012, volgt dat [verdachte] een dertienjarige jongen is die cognitief en emotioneel op het niveau van een zevenjarige functioneert. Hij maakt een begin met het nadenken en ervaart dit in de vorm van stemmen in zijn hoofd die hem opdrachten geven. Tegelijkertijd beginnen zijn seksuele gevoelens te ontluiken. Vanuit een gebrek aan psychoseksuele opvoeding, weet [verdachte] hier geen raad mee. In de situatie van het tenlastegelegde komen dit nadenken en de ontluikende seksualiteit samen. [verdachte] beschikt niet over de copingmechanismen om hiermee om te gaan en is sterk verminderd in staat zijn wil anders te bepalen, vanuit nog heel basaal gestuurd worden vanuit zijn impulsen. Hiermee kan gesteld worden dat [verdachte] sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit was ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde het geval.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige M.A. Westerink-Hetebrij over en zal verdachte ten aanzien van de feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, is verdachte strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde Hulp en Steun, uitgevoerd door de William Schrikker Groep (verder: WSG), waarvan zes maanden ITB-Plus, een behandeling bij
Lijn5 of soortgelijke instelling en een contactverbod met [slachtoffer]. Daarnaast vordert de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van het onherroepelijk worden van het vonnis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
[verdachte] is emotioneel gezien een zevenjarige jongen. De raadsman is van mening dat de officier hiermee, gelet op haar strafeis, in het geheel geen rekening heeft gehouden. De officier van justitie vindt een voorwaardelijke werkstraf niet passend gelet op de ernst van het feit, maar de raadsman ziet dat anders. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] acht de raadsman een voorwaardelijke werkstraf wel passend. De raadsman acht, gelet op de detentieongeschiktheid van [verdachte], een voorwaardelijke jeugddetentie nooit uitvoerbaar.
De raadsman sluit zich voorts aan bij de officier van justitie voor wat betreft de inhoud van de bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
De raadsman ziet een contactverbod, zo abstract als door de officier gevorderd, niet goed mogelijk en ziet een mogelijkheid dat contact voor de behandeling van zowel [verdachte] als [slachtoffer] zinvol kan zijn. Een contactverbod is mogelijk, maar zou meer geconcretiseerd moeten worden, aldus de raadsman.
Tot slot verzoekt de raadsman de opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van een destijds elfjarig vriendje. [verdachte] heeft daarmee op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Hij heeft zijn eigen seksuele gevoelens laten prevaleren boven het belang van het slachtoffer en heeft daarbij geen rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het moet voor [slachtoffer] een zeer kwetsende en beangstigende ervaring zijn geweest. Het is algemeen bekend dat de psychische gevolgen van dergelijke seksuele contacten voor het slachtoffer veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Dat dit ook voor [slachtoffer] geldt, blijkt wel uit de slachtofferverklaring die in het dossier ligt en ter terechtzitting door de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank is voorgedragen. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan, doch houdt aan de andere kant ook rekening met het feit dat verdachte zelf ook nog maar de leeftijd van dertien jaar had en dat hij een verstandelijk vermogen van een zevenjarige heeft, zoals volgt uit de hierboven reeds genoemde rapportage van de psycholoog. Uit dit rapport volgt ook dat verdachte zeer verminderd toerekenbaar is ten aanzien van het bewezenverklaarde. De psycholoog heeft voorts in haar rapportage van 9 mei 2012 geadviseerd dat er hulpverlening dient te komen.
Hulpverlening toegespitst op de problematiek van [verdachte] is van belang ter preventie van recidive. Dit is bij de reeds ingezette hulpverlening van Lijn5 het geval. Tevens zal intensief toezicht op [verdachte] door volwassenen noodzakelijk zijn, waarbij op dit moment niet te voorspellen is hoe lang dit het geval zal zijn. Het is van belang de begeleiding van verdachte en ouders de komende maanden aan te bieden vanuit de jeugdreclassering, in het kader van ITB-Plus.
De rechtbank acht het daarnaast gewenst dat [slachtoffer] weet dat verdachte een periode geen contact met hem mag zoeken. Het gevorderde contactverbod zal daarom worden toegewezen voor de in het dictum te vermelden termijn.
Ter terechtzitting d.d. 26 juni 2012 heeft de heer E. van Gils van de WSG aangegeven de begeleiding nauwkeurig in de gaten te houden. Indien blijkt dat de noodzakelijke gedragsverandering bij [verdachte] in het kader van de jeugdreclassering niet voldoende kan worden gemonitord, begeleid en tot standgebracht of indien ouders zich niet meer voldoende inzetten bij de behandeling, ontstaat de situatie dat mogelijk de ontwikkeling van [verdachte] ernstig wordt bedreigd. De WSG heeft toegezegd hiervan, indien nodig, melding te zullen doen bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Tot slot zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 mei 2012 eenmaal eerder met justitie in aanraking is geweest voor een zedenfeit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf passend en geboden is. De officier van justitie heeft een voorwaardelijke jeugddetentie gevorderd, om de ernst van het feit te benadrukken en de Raad voor de Kinderbescherming en de raadsman van verdachte hebben een voorwaardelijke werkstraf bepleit, gelet op de persoon van verdachte. Bij de beantwoording van de vraag of een voorwaardelijke werkstraf of jeugddetentie passend is, houdt de rechtbank rekening met ondermeer de volgende aspecten. De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt op zichzelf de oplegging van voorwaardelijke jeugddetentie. Echter, de toerekenbaarheid van het feit aan verdachte is zeer beperkt, zoals naar voren is gekomen uit het persoonlijkheidsonderzoek. De rechtbank neemt ook mee dat verdachte detentie ongeschikt is en dat niet te verwachten is dat deze ongeschiktheid binnen de proeftijd zal zijn opgeheven. Niet te verwachten is daarom dat een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ten uitvoergelegd kan worden. Het opleggen van een voorwaardelijke straf, die niet tenuitvoergelegd kan worden, acht de rechtbank onwenselijk en onjuist. De rechtbank komt daarom alles afwegende tot een werkstraf voor de duur van 120 uren
Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk. Daarnaast wordt met het opleggen van een voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De benadeelde partij
De officier van justitie acht de gevorderde schade van eenvoudige aard en in het geheel toewijsbaar en verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman vraagt de rechtbank de toewijzing van de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een immateriële schadevergoeding van € 2.500,- voor het ten laste gelegde feit.
Sinds de invoering van de Wet versterking positie slachtoffer op 1 januari 2011 kunnen de ouders van een minderjarige verdachte, die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, in de strafprocedure tot vergoeding van de schade door de jonger dan 14-jarige verdachte toegebrachte schade worden veroordeeld.
De rechtbank zal de vordering ten laste van de ouders van verdachte gedeeltelijk toewijzen.
De rechtbank acht, hoewel een dergelijke schade moeilijk in een geldbedrag is uit te drukken, een lagere vergoeding meer passend.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht de ouders van verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag als voorschot toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen gelet op het feit dat de verdachte de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt.
De ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 244 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, met opdracht tot uitvoering aan de William Schrikker Groep, afdeling jeugdreclassering, ook indien dat inhoudt een behandeling bij Lijn5, of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte gedurende zes maanden van de proeftijd ITB-Plus zal volgen;
* dat verdachte zich gedurende het eerste half jaar van de proeftijd zal onthouden van het op welke wijze dan ook contact opnemen met [slachtoffer].
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de ouders van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.500,-, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt de ouders van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. P.W.G. de Beer en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juli 2012.
Mr. P.W.G. de Beer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.