ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2085

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.712475-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door verdachte en medeverdachte met het doel geldbedragen te verkrijgen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 juli 2012, is de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift, gepleegd in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 25 februari 2010. De verdachte en zijn medeverdachte hebben verschillende documenten vervalst, waaronder een jaarrekening en taxatierapporten, met als doel om geldbedragen van financiële instellingen te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader opzettelijk valse informatie hebben verstrekt in de jaarrekening van een bedrijf en in taxatierapporten, door onder andere de omzet te verhogen en de waarde van onroerend goed te manipuleren. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft erkend dat het feit bewezen kan worden, en de rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de onzekere situatie waarin hij zich bevond door een faillissement. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de betrokken financiële instellingen zwaar wogen, maar dat er ook verzachtende omstandigheden waren die in het voordeel van de verdachte hebben meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.712475-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 25 februari 2010 te Utrecht, samen met een ander, een jaarrekening van [bedrijf 2] over 2007, aankoopfacturen van de firma [bedrijf 3] en taxatierapporten van een pand aan de [adres] te [woonplaats] , zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door valselijk,
- in genoemde jaarrekening te vermelden dat omzet was gemaakt, terwijl geen omzet was gemaakt en
- in de taxatierapporten de hoogte van de executiewaarde en verkoopwaarde te verhogen,
- genoemde facturen op te stellen zonder dat de daarop vermelde aankopen waren gedaan,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van oordeel dat het tenlastegelegde bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 27 juni 2012;
- proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]
- proces-verbaal van aangifte van [aangever 2]
- proces-verbaal van aangifte van [aangever 3][bedrijf]
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 25 februari 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
- een jaarrekening over het jaar 2007 ten aanzien van [bedrijf 2] (pagina 75
e.v. van het proces-verbaal) en
- een aankoopfactuur van de firma [bedrijf 3] gedateerd 16 oktober 2007
(pagina 104 van het proces-verbaal) en
- een aankoopfactuur van de firma [bedrijf 3] gedateerd 22 oktober 2007
(pagina 105 van het proces-verbaal) en
- een taxatierapport van een pand aan de [adres] te [woonplaats]
(verkoopwaarde 902.000,- euro en executiewaarde 750.000,- euro) en
- een taxatierapport van een pand aan de [adres] te [woonplaats]
(verkoopwaarde 915.000,- euro en executiewaarde 789.000,- euro),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededader valselijk,
-in genoemd taxatierapport de hoogte van de executiewaarde verhoogd van
300.000, euro naar 750.000,- euro en de verkoopwaarde verhoogd van
365.000,- euro naar 902.000,- en
- in genoemd taxatierapport de hoogte van de executiewaarde verhoogd van
340.000, euro naar 789.000,- euro en de verkoopwaarde verhoogd van 385.000,- euro naar 915.000,- en
-genoemde jaarrekening opgesteld met de vermelding dat [bedrijf 2] in 2007
omzet zou hebben gemaakt, terwijl [bedrijf 2] in 2007 geen omzet heeft
gemaakt en
-genoemde facturen opgesteld zonder dat de daarop vermelde aankopen zijn
gedaan,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Valsheid in geschrift meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat gezien het tijdsverloop, de onzekere situatie waarin verdachte verkeert, nu het faillissement nog niet is afgerond en het feit dat de bank het de verdachten wel erg gemakkelijk heeft gemaakt, aan verdachte geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair dient verdachte een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur te worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Zij hebben diverse stukken valselijk opgemaakt of vervalst met het doel geldbedragen van financiële instellingen te verkrijgen. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft met zijn medeverdachte de valse stukken ook daadwerkelijk gebruikt en daarmee een hypotheek en kredieten verkregen. Hierdoor hebben verdachten de betreffende financiële instellingen schade berokkend en de reputatie van degenen van wie zij de naam hebben gebruikt op het spel gezet.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 mei 2012, waaruit blijkt dat verdachte meermalen voor een strafbaar feit is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 Sr.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, de onzekere situatie waarin verdachte verkeert, nu het faillissement nog steeds niet is afgerond, en het tijdsverloop in zijn voordeel dienen mee te wegen. Voorts is ook de rechtbank van oordeel dat de financiële instellingen meer onderzoek hadden kunnen en moeten doen, doch dit laat onverlet dat verdachte en zijn medeverdachte meerdere stukken hebben vervalst en deze valse stukken hebben gebruikt om aanzienlijke geldbedragen te verkrijgen. Verdachte en zijn medeverdachte zijn daarvoor feitelijk in financiële zin verantwoordelijk.
Ondanks het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de eis van de officier van justitie te volgen.
Alles overziend acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
valsheid in geschrift meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van honderdtwintig (120) uren, subsidiair zestig (60) dagen vervangende hechtenis, waarvan tachtig (80) uren, subsidiair veertig (40) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van A.M. Westerhout, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2012.