ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2303

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
326139/FT-RK 12.762
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot dwangakkoord in faillissementsrecht niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan bewijs van aanbod aan schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot het instellen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De verzoeker, die samenwoont met zijn partner, had een verzoek ingediend tot het instellen van een dwangakkoord, maar de rechtbank heeft dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling waren zowel de verzoeker als zijn partner aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Rabobank en de Kredietbank Utrecht, die als schuldhulpverlener optrad.

De rechtbank constateerde dat de schuldhulpverlener niet kon aantonen dat er een concreet aanbod aan de Rabobank was gedaan. Bovendien ontbrak de akkoordverklaring van een andere schuldeiser, VGZ, die op basis van een convenant met de schuldhulpverlener akkoord zou gaan als alle andere schuldeisers dat ook deden. De rechtbank oordeelde dat het verzoek onvolledig en onjuist was, omdat niet duidelijk was of de schuld van de verzoeker aan de Rabobank bestond en of er een aanbod voor een minnelijke regeling was gedaan.

De rechtbank had eerder de verzoeker en zijn schuldhulpverlener geïnformeerd dat er akkoordverklaringen van diverse schuldeisers ontbraken en dat deze gegevens een week voor de zitting ingediend moesten worden. Ondanks een aanvulling van stukken door de schuldhulpverlener op 10 juli 2012, was de rechtbank van mening dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten. Daarom werd het verzoek tot het instellen van een dwangakkoord niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van een volledig en juist verzoek in faillissementszaken, vooral wanneer het gaat om overeenkomsten met schuldeisers. De rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde dwangmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
enkelvoudige kamer
zaaknummer: 326139/FT-RK 12.762
nummer verklaring: UTR0311201555
uitspraakdatum: 12 juli 2012
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet
(“niet-ontvankelijkheid verzoek dwangakkoord”)
[verzoeker]
wonende [adres], [woonplaats],
hierna: verzoeker.
Op 21 juni 2012 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
Bij brief van 27 juni 2012 heeft de griffier verzoeker en zijn schuldhulpverlener ervan op de hoogte gesteld dat de behandeling van het verzoek tot het instellen van een dwangakkoord plaats zal vinden op 12 juli 2012. Daarbij zijn verzoeker en zijn schuldhulpverlener ervan in kennis gesteld dat onder andere akkoordverklaringen van diverse schuldeisers van verzoeker ontbraken. De gevraagde gegevens dienden een week voor de zitting in het bezit te zijn van de rechtbank. Op 10 juli 2012 heeft de schuldhulpverlener het verzoek aangevuld met enkele stukken.
Op 12 juli 2012 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot het instellen van een dwangakkoord plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- zijn partner, mevr[X];
- de heer [A] namens de Rabobank;
- mevrouw [B], namens de Kredietbank Utrecht, schuldhulpverlener.
Ter zitting is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. In dit vonnis wordt deze uitspraak nader verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelijktijdig met het verzoek van verzoeker is een gelijkluidend verzoek ingediend door zijn partner met wie hij samenwoont, mevrouw [X]. Er bestaat tussen verzoeker en zijn partner geen gemeenschap van goederen. Uit de schuldenlijst van verzoeker en van zijn partner blijkt dat beiden een schuld hebben aan de Rabobank. Ter zittin is echter gebleken dat de Rabobank niet beschikt over een verzoek tot medewerking aan een minnelijke regeling, terwijl een afwijzing door de Rabobank zich niet in het door de schuldhulpverlener overlegde dossier bevindt. De schuldhulpverlener heeft ter zitting niet kunnen aantonen dat er een daadwerkelijk aanbod is gedaan aan de Rabobank. Daarbij heeft de schuldhulpverlener ter zitting desgevraagd verklaard dat van schuldeiser VGZ nog geen akkoordverklaring is ontvangen. Zij verwacht echter geen problemen, want er is een convenant gesloten met VGZ dat zij akkoord gaan met een aanbod indien alle andere schuldeisers akkoord gaan, aldus de schuldhulpverlener.
Nu het verzoek tot het instellen van een dwangakkoord is gericht tegen de Rabobank maar niet duidelijk is geworden of de schuld van verzoeker aan de Rabobank bestaat, laat staan dat er een aanbod is gedaan voor een minnelijke regeling, is de rechtbank van oordeel dat er niet alleen sprake is van een onvolledig maar bovendien van een onjuist verzoek. Om die reden zal het verzoek niet ontvankelijk worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk en ter terechtzitting in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012.