ECLI:NL:RBUTR:2012:BX2959

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711068-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Krol
  • J.M. Bruins
  • Y.A.T. Kruijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 16 april 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2011 samen met anderen een auto, een ketting, een horloge, een geldbedrag en mobiele telefoons heeft gestolen onder bedreiging met geweld. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen op 19 juli 2011 te Tilburg. Tijdens de behandeling van de zaak op 2 april 2012 heeft de officier van justitie betoogd dat er voldoende bewijs was voor de diefstal en het voorhanden hebben van het vuurwapen. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal en dat de verdachte niet op de hoogte was van het vuurwapen in de auto. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal in vereniging en heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. Wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van het wapen en sprak hem ook op dat punt vrij. Wel werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van munitie, wat in strijd is met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft ook beslist over de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen en de teruggave van andere voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711068-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 19 mei 2011 te Amersfoort samen met anderen een auto, een ketting, een horloge, een geldbedrag en mobiele telefoons heeft gestolen onder bedreiging met geweld dan wel onder bedreiging met geweld het slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte hiervan;
Feit 2
op 19 juli 2011 te Tilburg samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad, en munitie, te weten hagelpatronen van het merk Mirage en het merk Kettner, kaliber 12, voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte diefstal in vereniging heeft gepleegd, het vuurwapen voorhanden heeft gehad en munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op het volgende. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn staande gehouden terwijl zij in de gestolen Volvo zaten. Er is een 100% herkenning door verbalisanten. Er zijn verschillende verklaringen afgelegd door medeverdachte [medeverdachte 1] en aangever die qua achtergrond en context wisselend zijn. Echter, de verklaringen komen op de essentiële punten wel overeen, namelijk dat een beroving heeft plaatsgevonden. Uit de telefoniegegevens blijkt ook dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op de plek van de beroving waren en dat er contact is geweest met aangever. Daarbij merkt de officier van justitie op dat in het proces-verbaal is gerelateerd waarom er vanuit wordt gegaan dat het telefoonnummer eindigend op 5230 bij medeverdachte [verdachte] in gebruik was. Vast staat dat een auto en andere goederen zijn weggenomen. Over de precieze gang van zaken is twijfel. Alles bij elkaar genomen, acht de officier van justitie de diefstal in vereniging bewezen, maar verzoekt zij de rechtbank verdachte vrij te spreken van het gebruik van geweld.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op het volgende. Verdachte zat samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in de Volvo. Verdachte zat op de bijrijderstoel en de medeverdachte [medeverdachte 1] achterin. Het vuurwapen is aangetroffen achter de bijrijderstoel. Het ging om een wapen van ongeveer 12 cm. Het criterium voor veroordeling is dat men zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van een wapen (LJN BQ 3804, 14 juli 2011). De officier van justitie is van mening dat alle vier inzittenden van de Volvo het vuurwapen voorhanden hebben gehad. Daarnaast is bij de huiszoeking bij verdachte munitie aangetroffen, zodat ook dat wettig en overtuigend bewezen is.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en ook niet van feit 2 met betrekking tot het voorhanden hebben van het vuurwapen. Wat betreft het voorhanden hebben van munitie refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 1 merkt de verdediging op dat niet kan worden vastgesteld dat de telefoon, waarvan is geverbaliseerd dat die vermoedelijk in gebruik was bij verdachte, daadwerkelijk is gebruikt door verdachte. Het feit dat dit nummer op de dag van de overval meerdere malen contact heeft gehad met aangever en medeverdachte [medeverdachte 2], zegt niets over wie het nummer gebruikte. Het vermoeden dat dit nummer in gebruik was bij verdachte kan derhalve niet redengevend zijn voor een bewezenverklaring.
De verklaringen van aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn belastend voor verdachte. Deze verklaringen zijn echter wisselend en leugenachtig.
De officier van justitie concludeert dat geen bewijs aanwezig is voor het gebruik van geweld, maar wel voor de diefstal in vereniging. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat ook voor de diefstal in vereniging onvoldoende bewijs aanwezig is. Niet kan worden vastgesteld wat er is weggenomen. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte dan ook vrij te spreken van feit 1.
Met betrekking tot feit 2, het voorhanden hebben van het vuurwapen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat moet blijken dat verdachte kennis had van de aanwezigheid van het vuurwapen voordat ze werden staande gehouden door de politie en het wapen - volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] - naar achteren werd gegooid. Verdachte had deze kennis niet en was zich dus niet bewust van de aanwezigheid van het wapen. Er is derhalve onvoldoende bewijs voor het voorhanden hebben van het wapen. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte op dit punt vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht zowel feit 1 als feit 2 met betrekking tot het voorhanden hebben van het wapen niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte dan ook van feit 1 geheel en van feit 2 gedeeltelijk vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat aangever meerdere keren is gehoord en telkens anders heeft verklaard. Derhalve wordt die verklaring onbetrouwbaar geacht. Er is, naast het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard daar met verdachte aanwezig te zijn geweest, geen ander bewijs dat kan leiden tot een bewezenverklaring van diefstal in vereniging vergezeld van (bedreiging met) geweld.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich, in ieder geval niet voorafgaand aan de staandehouding door de politie, in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto.
Bewezenverklaring Feit 2: voorhanden hebben van munitie
Op 19 juli 2012 is verdachte aangehouden. Verbalisanten [verbalisant 1]en [verbalisant 2] wisten ambtshalve dat verdachte verbleef op het adres [adres] te [woonplaats]. Op 19 juli 2012 omstreeks 22.55 uur zijn verbalisanten de woning op de [adres] te [woonplaats] binnen gegaan. De doorzoeking is op 20 juli 2011 omstreeks 00.10 uur geopend. In de slaapkamer aan de achterzijde, van bewoonster [bewoonster], is onder het bed een rood/grijze sporttas aangetroffen met 6 patronen. Het betrof twee zwarte patronen van het merk Mirage en vier blauwe patronen van het merk Kettner. Op de magnetron in de keuken werden 7 patronen .22, goud van kleur met een roodkleurig slaghoedje aangetroffen. Deze munitie is onderzocht en is munitie van categorie III, waarvan het bezit is verboden in artikel 26 lid 1 en dat strafbaar is gesteld in artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte munitie, vallend onder categorie III, voorhanden heeft gehad. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank op dit punt en verdachte heeft dit feit niet ontkend.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 juli 2011 en 20 juli 2011 te Tilburg munitie van categorie III, te weten (hagel)patronen (merk Mirage en merk Kettner, kaliber 12), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan verzoekt de verdediging een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van dit soort feiten en voor andersoortige feiten. Op 8 april 2002 is verdachte onder meer veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 26 Wet wapens en munitie. Daarnaast is verdachte op 10 augustus 2007 veroordeeld voor een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van 4 jaar.
Verdachte heeft niet mee willen werken aan het uitbrengen van een reclasseringsadvies.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat een korte gevangenisstraf voor de duur van 1 week passend is.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
- 2 zwarte Master Cutlery vouwmessen met 2 lemmeten;
- 1 zwart Master Cutlery vouwmes met 2 lemmeten;
- 7 stuks munitie, bronzen .22 patronen;
- 4 stuks blauwe Kettner sport 28, 2.41 mm hagelpatronen;
- 2 stuks zwarte Mirage GR.32 hagelpatronen.
7.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen:
- een zwarte telefoon Samsung Golddesign;
- een paar rood/wit gestreepte badslippers;
- een grijs/rood gestreept shirt en een grijs hemd;
- een rood/wit/lichtblauwe Hawaï zwembroek.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 (gedeeltelijk) tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van één (1) week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd: 1 t/m 5;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 6 t/m 9;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 april 2012.
Mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.