parketnummer: 16/700084-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2012
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd om aspirant van politie [verbalisant 1] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd om die [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 1 subsidiair: aspirant van politie [verbalisant 1] heeft bedreigd;
Feit 2: [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] heeft bedreigd;
Feit 3: een fiets heeft gestolen;
Feit 4 primair: uit een woning een televisie en een tas met inhoud heeft gestolen;
Feit 4 subsidiair: die televisie heeft geheeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1 primair in de zin van poging tot zware mishandeling, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 4 niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt de rechtbank om verdachte van deze feiten vrij te spreken.
De verdediging stelt ten aanzien van feit 1 dat verdachte zich niet in de auto bevond. Als de rechtbank desondanks bewezen zou achten dat verdachte degene is die in de auto reed, zou er hoogstens een bewezenverklaring kunnen volgen van de in feit 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op 13 januari 2012 surveilleerde aspirant van politie [verbalisant 1] samen met zijn collega
[verbalisant 2] per opvallende politiefiets en in politie-uniform op de Breedstraat te Utrecht. [verbalisant 1] droeg over zijn politie-uniform een geel fluorescerend hesje met aan de voor- en de achterzijde de tekst politie. Aan de overkant van de Breedstraat zag [verbalisant 1] een zwarte auto van het merk Seat Leon, voorzien van kenteken [kenteken], staan. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar de Seat gefietst. [verbalisant 1] zag dat de Seat weg wilde rijden. [verbalisant 2] gaf op dat moment een duidelijk stopteken aan de bestuurder van de Seat. [verbalisant 1] stond aan de bestuurderszijde van de Seat en hij zag dat de Seat tot stilstand kwam. Het raam aan de bestuurderskant was geopend. [verbalisant 1] zag dat de bestuurder [verdachte] was. Hij herkende hem aan de hand van de foto die eerder op de briefing stond. [verbalisant 1] vroeg de bestuurder om zijn rijbewijs. De bestuurder vroeg of hij zijn auto eerst in het parkeervak mocht zetten. [verbalisant 1] vond dat goed. De bestuurder van de Seat reed achteruit in de richting van het parkeervak. [verbalisant 1] bevond zich nog aan de bestuurderskant van de Seat. Hij stond op de weg en had zijn fiets vast met zijn rechterhand. De motor van het voertuig maakte zeer veel toeren. De auto verplaatste zich snel weer vooruit en kwam recht op [verbalisant 1] af. [verbalisant 1] hoorde dat de banden een piepend geluid maakten. [verbalisant 1] had op dat moment het idee dat de bestuurder hem kapot zou rijden. Hij keek snel om zich heen en zag dat hij klem stond en geen kant op kon vluchten. Hij stond naast een boom en een geparkeerd voertuig. Op dat moment voelde [verbalisant 1] dat de linkerzijspiegel van de auto hem in zijn linkerzij ter hoogte van zijn heup raakte. Hij voelde een pijnscheut. [verbalisant 1] zag dat aan zijn rechterkant een boom stond en dat er voor hem geen enkele uitwijkmogelijkheid was. De bestuurder reed met hoge snelheid weg.
Bij de rechter-commissaris verklaarde [verbalisant 1] dat er voor hem geen twijfel was dat de bestuurder van de zwarte Seat Leon [verdachte] was. Toen de auto op hem afkwam had [verbalisant 1] zijn linkerbeen iets ingetrokken en zijn lichaam weggedraaid.
[verbalisant 2] relateerde dat [verbalisant 1] aan de bestuurderskant van de auto stond en dat het voertuig ineens versneld naar voren reed. Hij hoorde het geluid van piepende banden. [verbalisant 2] zag dat [verbalisant 1] niet kon wegspringen en dat hij door de linkerzijspiegel van het voertuig in zijn linkerzij werd geraakt. Het voertuig reed met verhoogde snelheid weg.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde bij de politie dat hij de zwarte Seat Leon met kenteken [kenteken] samen met [verdachte] had gehuurd vanaf 28 december 2011 tot en met 28 januari 2012. Ze gebruikten de auto samen. [verdachte] had de huur betaald. [verdachte] had de auto op 13 januari 2012 in gebruik gehad. [verdachte] had de sleutel woensdag bij [medeverdachte] opgehaald en hij had de auto toen meegenomen. Ze hadden maar één sleutel van de Seat.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij samen met [medeverdachte] de zwarte Seat Leon met kenteken [kenteken] had gehuurd en dat ze maar één sleutel van deze auto hadden. Verdachte had de auto de woensdag voor 13 januari 2012 bij [medeverdachte] opgehaald en hij had de auto twee tot drie dagen daarna gehouden.
Verdachte verklaarde ook dat hij in die drie dagen niet steeds zelf in de auto had gereden, maar dat hij de auto die donderdag en vrijdag had uitgeleend aan ene ‘Rachid’. Rachid had gevraagd of hij de auto twee tot drie dagen mocht gebruiken. Verdachte vond dat goed en in ruil zou Rachid het huurbedrag voor die dagen aan verdachte betalen.
De rechtbank overweegt dat verdachte pas op zitting voor het eerst deze verklaring heeft afgelegd. Noch bij de politie noch tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris heeft verdachte dit verhaal verteld. Verdachte heeft deze verklaring daarnaast op geen enkele wijze onderbouwd dan wel voor de rechtbank controleerbaar gemaakt. De rechtbank acht zijn verklaring op dit punt dan ook volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank heeft op basis van de herkenning van verdachte als bestuurder van de Seat Leon op 13 januari 2012 door verbalisant [verbalisant 1] en het feit dat verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris stellig blijft bij zijn herkenning van verdachte als de bestuurder geen enkele reden om aan deze herkenning te twijfelen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de avond van 13 januari 2012 de bestuurder van de Seat Leon was.
Ook overigens heeft de rechtbank geen enkele reden om aan de juistheid van de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te twijfelen. De rechtbank acht dan ook op basis van de genoemde processen-verbaal van bevindingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, als bestuurder van de Seat Leon, vanuit stilstand hoog accelererend en daarmee met (relatief) hoge snelheid op verbalisant [verbalisant 1] is afgereden, zodat [verbalisant 1] niet tijdig weg kon komen, doordat hij klem stond door een boom en geparkeerde auto’s en dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] met de spiegel van zijn auto in zijn zij heeft geraakt toen hij langs hem reed.
Dergelijk handelen levert naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet zonder meer de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer als gevolg van het op hem afrijden dodelijk zou worden getroffen. De rechtbank heeft ook niet de indruk gekregen dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] daadwerkelijk wilde doden. De rechtbank acht de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. [verbalisant 1] was al van zijn fiets gestapt en hij dient dus als voetganger te worden aangemerkt, die zich in vergelijking tot de automobilist die verdachte op dat moment was in een uiterst kwetsbare positie bevond. Die kwetsbaarheid werd nog versterkt door het feit dat de [verbalisant 1] zijn fiets in zijn handen vasthad en daardoor nog minder wendbaar was dan een al kwetsbare voetganger zonder fiets. Als [verbalisant 1] zijn lichaam niet iets had weggedraaid en zijn been niet wat had ingetrokken had verdachte hem met de auto gemakkelijk voller kunnen raken met alle gevolgen van dien, waaronder uitdrukkelijk de mogelijkheid van gecompliceerde botbreuken of ander ernstig letsel waardoor de agent van politie arbeidsongeschikt zou worden.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [verbalisant 1].
Ten aanzien van feit 2:
Aangeefster [aangeefster 2] verklaarde bij de politie beheerder te zijn van camping [camping] te Utrecht. Een half jaar geleden was [verdachte] op de camping komen wonen. Op 17 november 2011 werd er gebeld op de vaste lijn van het kantoor door het nummer [telefoonnummer]. Aangeefster nam de telefoon op en zij hoorde de persoon aan de andere kant van de lijn zeggen “met [verdachte] hier, ik ga uw nek over snijden, als u me beter verstaat ik ga u dood maken, en uw man erbij”. Tussen 10.30 uur en 12.00 uur diezelfde dag zag aangeefster dat [verdachte] met hetzelfde nummer ongeveer 20 keer had gebeld. Iedere keer had zij de telefoon gewoon opgenomen. In elk gesprek herhaalde [verdachte] deze bedreigingen. Verder hoorde zij hem zeggen “ik steek de caravan in de brand”. Op dezelfde dag om 22.40 uur werd er weer gebeld op het vaste nummer van het kantoor. Het ging wederom om het nummer van [verdachte]. Aangeefster hoorde hem zeggen “met [verdachte] hier, ik schiet je kapot, ik verniel je wagens en ik steek alles in de brand over 3 uur, er blijft niets over zelfs jij niet”. Aangeefster gaf aan heel erg geschrokken te zijn van alle bedreigingen en bang te zijn dat [verdachte] de bedreigingen ten uitvoer zou gaan brengen.
Tijdens het opnemen van de aangifte van [aangeefster 2] op 17 november 2011 door de verbalisanten werd er gebeld op de vaste lijn van het kantoor. Dit was op
18 november 2011 om 00.00 uur. Nadat [aangeefster 2] de telefoon opnam en de telefoon op de luidspreker zette, hoorde verbalisant een mannenstem aan de telefoon. Aangeefster nam op en zei “je spreekt met [aangeefster 2]”. [verbalisant 2] hoorde de mannenstem zeggen “nog 60 minuten en dan ben je verleden tijd, je kan beginnen met aftellen, nog 60 minuten”. [aangeefster 2] gaf meteen aan dat het wederom [verdachte] was die belde. Vervolgens werd er vijftien minuten later nog een keer gebeld naar de vaste telefoonaansluiting. [verbalisant 2] hoorde in het tweede gesprek de man zeggen “je hebt nog 45 minuten en dan is het gedaan met je”. [aangeefster 2] verklaarde dat het wederom [verdachte] was die belde.
Aangeefster [aangeefster 1] verklaarde bij de politie werkzaam te zijn als medewerkster op camping [camping] te Utrecht. Ze kende [verdachte] sinds april 2011. Ze had hem vaker gesproken en herkende hem ook aan zijn stem. Op 17 november 2011 werd er gebeld op de vaste telefoonlijn van de camping. Aangeefster pakte de telefoon op en hoorde een mannenstem. Ze hoorde aan de stem dat het [verdachte] was. Toen zij de telefoon opnam maakte zij kenbaar dat hij sprak met [aangeefster 1]. Aangeefster hoorde dat [verdachte] zei “jij bent de eerste die eraan gaat en dan volgt de rest van de familie, ik maak je dood”. Aangeefster was bang dat hij zijn bedreigingen zou gaan uiten.
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat [verdachte] in de telefoongesprekken zei dat ze maar alvast moesten beginnen met aftellen en dat het vannacht ging gebeuren. Volgens afspraak werd het telefoongesprek op de luidspreker gezet, zodat iedereen op kantoor het gesprek kon meeluisteren. Zo is het ook gebeurd toen [verdachte] belde. Getuige [getuige 1] heeft bijna alle gesprekken meegeluisterd. [getuige 1] heeft ook de twee gesprekken gehoord toen de politie er was. [verdachte] zei dat hij er over een uur zou zijn en dat zijn vrouw maar afscheid moest nemen.
Uit de historische printgegevens volgt dat op 17 november 2011 in totaal 35 keer is ingebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer] naar het telefoonnummer van camping [camping] tussen 12.13 uur en 22.11 uur. Op 18 november 2011 is 2 keer ingebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer] naar het telefoonnummer van de camping om 00.00 uur en 00.14 uur.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een caravan op camping [camping] heeft gewoond en dat hij een conflict heeft gehad met de beheerder. Verdachte verklaarde voorts dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] zijn oude telefoonnummer was.
Verdachte verklaarde ook dat hij zijn oude telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] eerder aan iemand had verkocht. Verdachte heeft deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd dan wel voor de rechtbank controleerbaar gemaakt. In aanmerking genomen dat verdachte zijn telefoon aan een voor hem vreemde persoon heeft verkocht, waarbij niet is gebleken dat die vreemde persoon iets met camping [camping] of de medewerkers van die camping te maken heeft gehad, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat niet hij degene was die belde maar kennelijk iemand anders met zijn oude telefoon volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen en het feit dat de stem van de man aan de telefoon, die de bedreigingen uitvoerde, door drie mensen werd herkend als de stem van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit.
Ten aanzien van feit 3:
Aangeefster [benadeelde 1] verklaarde bij de politie dat op 8 oktober 2011 haar fiets van het merk Batavus was weggenomen. Zij had haar fiets voor de Etos, gevestigd aan de Hessenweg te De Bilt, neergezet. Op de camerabeelden van de Etos was te zien dat een man haar fiets meenam.
Verdachte heeft bekend dat hij de fiets had gestolen.
Ten aanzien van feit 4:
Aangeefster [benadeelde 2] verklaarde bij de politie te wonen op het [adres] te Utrecht. Op 3 augustus 2010 was aangeefster met meerdere mensen bezig geweest met het verhuizen van haar spullen. Om 23.00 uur was ze naar bed gegaan en ze had haar handtas meegenomen de slaapkamer in. Op 4 augustus 2010 werd aangeefster wakker. Ze wilde haar handtas pakken en zag dat die tas niet meer in de slaapkamer stond. In de woonkamer zag ze dat haar flatscreen van het merk Sharp ook weggenomen was. Aangeefster zag dat van haar sleutelbos één van de twee voordeursleutels weggenomen was. In haar handtas zat geld, een mobiele telefoon, een paspoort, een bankpas en diverse make-up spullen. Aangeefster vermoedde dat ene Rachid meer weet van de weggenomen goederen. Rachid was op 3 augustus 2010 met [vriend benadeelde 2], een vriend van aangeefster, meegekomen om te helpen verhuizen.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat hij van [vriend benadeelde 2], een vriend van [benadeelde 2], had gehoord dat Rachid geen Rachid heette, maar [verdachte].
Uit het digitale inkoopregister van opkoper Goods4You/Cash4Goods bleek dat er op
7 augustus 2010 een televisie van het merk Sharp was ingekocht. De televisie was gebracht door [verdachte], geboren op [1989].
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 3 augustus 2010 in de woning van [benadeelde 2] was geweest. Verdachte verklaarde voorts de televisie van [benadeelde 2] bij Goods4You te hebben aangeboden.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 3 augustus 2010 tot en met 4 augustus 2010 de televisie en de tas met inhoud uit de woning van aangeefster heeft weggenomen.
De verklaring van verdachte dat hij de televisie van aangeefster heeft gekregen als onderpand dan wel aflossing van een schuld uit een overeenkomst van geldlening acht de rechtbank niet geloofwaardig. Deze verklaring is door verdachte op geen enkele wijze onderbouwd, noch op het punt van de geldlening noch op het punt van de aflossing dan wel het onderpand, en is in strijd met de uitdrukkelijke verklaring van aangeefster dat zij van verdachte geen geld heeft geleend en ook hem haar televisie niet heeft gegeven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 13 januari 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (aspirant van politie Utrecht) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto,
met relatief hoge snelheid
op die [verbalisant 1] is afgereden en zijn, verdachtes voertuig heel dicht langs die [verbalisant 1] heeft gestuurd,
terwijl die [verbalisant 1] niet tijdig en geheel weg kon komen, doordat hij klem stond tussen (een koplamp van) verdachtes voertuig en een boom en in de nabijheid diverse auto's geparkeerd stonden en waardoor die [verbalisant 1] door een buitenspiegel van verdachtes voertuig werd geraakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 17 november 2011 en 18 november 2011 te Utrecht, [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk
- voornoemde Scheper dreigend telefonisch de woorden toegevoegd:
"Jij bent de eerste die eraan gaat, en dan volgt de rest van de familie. Ik
maak je dood." en
- voornoemde [aangeefster 2] dreigend telefonisch de woorden toegevoegd:
"Ik ga uw nek over snijden, als u me beter verstaat ik ga u dood maken, en uw man erbij" en "Ik steek de caravan in de brand" en "Ik schiet je kapot, ik verniel je wagens en ik steek alles in de brand over drie uur. Er blijft niets over zelfs jij niet." en
- voornoemde [aangeefster 2] dreigend telefonisch de woorden toegevoegd:
"Met mij, nog 60 minuten en dan ben je verleden tijd. Je kan beginnen met aftellen nog 60 minuten" en "Je hebt nog 45 minuten en dan is het gedaan met je."
3.
op 08 oktober 2011 te De Bilt, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Batavus) toebehorende aan [benadeelde 1].
4.
Primair
in de periode van 03 augustus 2010 tot en met 04 augustus 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan het [adres] heeft weggenomen een flatscreen/televisie (merk Sharp) en een tas met daarin een geldbedrag en een paspoort en een bankpas en een mobiele telefoon en cosmetica, toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel te weten: de eerder weggenomen voordeursleutel van die woning.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
Bedreiging met brandstichting.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal.
Ten aanzien van feit 4:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte willen laten voorlichten door psychiater drs. T.A. Wouters in samenwerking met drs. S.F. Lotgering, psychiater in opleiding. Op 24 april 2012 hebben zij een rapport uitgebracht. Hieruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychiatrische onderzoek. De deskundigen hebben daardoor geen conclusies kunnen trekken aangaande de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de door de benadeelde partij [benadeelde 1] ingediende vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 722,71 en de door de benadeelde partij [benadeelde 2] ingediende vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 867,00, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte wil niet meer met justitie in aanraking komen en een voorwaardelijke straf kan hem in moeilijke tijden een steuntje in de rug geven. De voorwaardelijke straf kan in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door als bestuurder van een personenauto af te rijden op een agent. Dat verdachte de agent alleen in zijn zij heeft geraakt en hij geen (blijvend) zwaar lichamelijk letsel aan de agent heeft toegebracht is meer geluk dan wijsheid. Verdachte heeft geen rijbewijs, wat de situatie alleen nog maar gevaarlijker maakte en de kans op ernstige ongelukken groter. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het welzijn van de agent. Door dusdanig te handelen heeft verdachte - naast angstgevoelens bij de agent - de openbare veiligheid geschaad, hetgeen leidt tot gevoelens van onrust in de samenleving.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het telefonisch uiten van meerdere ernstige bedreigingen tegenover twee medewerksters van een camping. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat de woorden van verdachte een flinke impact hebben gehad op de beide medewerksters. De rechtbank neemt de verdachte de door hem geuite bedreigingen zeer kwalijk.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets en een woninginbraak. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor de eigendommen van andere mensen. Verdachte heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door winstbejag.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 19 maart 2012 volgt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor bedreigingen, waarvoor laatstelijk op
10 juni 2011 tot een werkstraf. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 10 juni 2011 nog is veroordeeld en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf voor de genoemde datum gepleegd, te weten het onder 4 bewezen verklaarde feit.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 8 maart 2012 en de psychiatrische rapportage van 24 april 2012 volgt dat verdachte aan het opmaken van beide rapporten niet heeft willen meewerken. De deskundigen hebben daarom geen conclusies kunnen trekken over de hoogte van het recidiverisico en over de factoren die het delictgedrag mogelijk veroorzaken. De psychiater heeft zich onthouden van een strafadvies. De reclassering heeft geadviseerd om indien de verdachte schuldig wordt bevonden hem een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten en dat deze feiten een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte geen volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan.
Gelet op het feit dat verdachte niet heeft willen meewerken aan de onderzoeken door de reclassering en de psychiater en verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij geen hulp nodig heeft ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat verdachte zal meewerken aan begeleiding door de reclassering, opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, of dat een voorwaardelijk strafdeel verdachte er in de toekomst van zal weerhouden om strafbare feiten te plegen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf een passende straf is en zij zal de officier van justitie daarin volgen. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één jaar opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 722,71 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 3.667,00 voor feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 867,00, te weten:
- € 637,00 voor de televisie,
- € 40,00 voor het paspoort,
- € 180,00 voor de handtas, en
- € 10,00 voor beltegoed,
een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank overweegt dat de vordering voor het overige, dat wil zeggen ten aanzien van het gevorderde geldbedrag van € 2800,00 dat in de gestolen handtas zou hebben gezeten, wat de hoogte van dat bedrag betreft niet door de benadeelde partij is onderbouwd en door de verdediging is betwist. De rechtbank acht de benadeelde partij daarom voor wat betreft dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 285, 302, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot zware mishandeling;
feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en bedreiging met brandstichting;
feit 3: Diefstal;
feit 4: Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 722,71, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1], € 722,71 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 867,00, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2], € 867,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en
mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2012.