ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3519

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
783284 UC EXPL 11-18320 JE 4212
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende grondslag in dagvaarding leidt niet tot nietigheid, maar kosten voor herstel ten laste van eiser

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 1 augustus 2012, is de eisende partij Klap B.V. die een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde]. De vordering betreft een schadevergoeding van € 7.187,72, voortvloeiend uit een aanrijding waarbij de auto van [gedaagde] betrokken was. De procedure begon met een dagvaarding waarin Klap de vordering heeft ingediend, maar zonder de noodzakelijke grondslag te vermelden. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat de dagvaarding nietig verklaard moet worden vanwege het ontbreken van deze informatie. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel de dagvaarding tekortschiet, dit niet leidt tot nietigheid omdat [gedaagde] niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. De rechter heeft vastgesteld dat er na de comparitie een tweede schriftelijke ronde heeft plaatsgevonden, waardoor het gebrek in de dagvaarding is hersteld.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat de gedaagde partij, [gedaagde], niet heeft aangetoond dat de aanvangspremie voor de verzekering is betaald, en dat de verzekering geacht wordt nooit tot stand te zijn gekomen door het niet betalen van deze premie. Dit betekent dat Klap, als verzekeraar, in beginsel verplicht was om de schade van de benadeelde te vergoeden, maar dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die Klap heeft vergoed aan de benadeelde partij. De kantonrechter heeft de vordering van Klap toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van in totaal € 8.020,72, met proceskosten aan de zijde van Klap en [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 783284 UC EXPL 11-18320 JE 4212
vonnis d.d. 1 augustus 2012
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Klap B.V.,
h.o.d.n. United Insurance, Groene Verzekering, Quavida Verzekeringen, Ujala Verzekeringen, Ziekengeldveiling, Van Publiek Naar Privaat, Klap-des Bouvrie & Bredius, Klap-Bijvoet Pensioenadviesbureau, Electriq, Elektriq, Beroepspolis.nl, Bestuursaansprakelijkheidspolis.nl, Gouda-Bredius.nl, Nhg-klap.com, VVE-polis.nl, Klap direct,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen Klap,
eisende partij,
gemachtigde: Boeder Agin Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B. Leemhuis.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 8 februari 2012.
De comparitie is gehouden op 4 april 2012. Daarvan is aantekening gehouden en een verkort proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens heeft Klap voor repliek en [gedaagde] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 13 december 2010 heeft [gedaagde] bij Klap, als zijnde volmachtkantoor van verzekeraar Delta Lloyd N.V., een verzekering voor zijn auto (hierna: de Auto) aangevraagd.
2.2. [gedaagde] moest een aanvangspremie van € 62,86 betalen. Voor de premiebetaling heeft [gedaagde] een machtiging voor automatische incasso afgegeven.
2.3. Op 3 januari 2011 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij de Auto van [gedaagde] betrokken was. Volgens het ingevulde aanrijdingsformulier was de bestuurder van de Auto dhr. [bestuurder]. Bij het maken van een bocht naar links is hij tegen de geparkeerde auto van dhr. [eigenaar aangereden auto] aangereden.
2.4. Schade-expert CED Holding heeft de schade van [eigenaar aangereden auto] op basis van totaal verlies van zijn auto getaxeerd op € 7.110,- plus een bedrag van € 77,72 aan rente berekend over de periode van 3 januari 2011 tot 16 mei 2011. Samen is dit € 7.187,72.
2.5. Klap heeft de schade van [eigenaar aangereden auto] vergoed.
3. Het geschil
3.1. Klap vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 7.187,72 vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De procesgang
4.1. In de dagvaarding heeft Klap als grondslag van de vordering het volgende vermeld: “Eisende partij heeft terzake van . van gedaagde partij te vorderen gekregen conform factuur(en) 1100751 d.d. 03/01/2011 een bedrag van € 7.187,72.”. Over de gevorderde hoofdsom en de grondslag is verder in de dagvaarding niets te vinden. Er zitten ook geen producties bij.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] gesteld dat hij niet bekend is met de in de dagvaarding genoemde factuur en heeft hij betwist dat Klap een vordering op hem heeft. [gedaagde] heeft gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard omdat Klap in strijd met artikel 111 lid 2 Rv geen grondslag heeft vermeld bij haar vordering en ook geen enkele indicatie heeft gegeven waar de vordering betrekking op heeft.
De conclusie van antwoord is opgesteld en ingediend door de gemachtigde van [gedaagde]. [gedaagde] had op een eerdere rolzitting zelf uitstel gevraagd (en gekregen) voor het indienen van een conclusie van antwoord. Uit zijn uitstelverzoek blijkt dat [gedaagde] wist waar de door Klap gestelde vordering over ging. Hij gaf ook al kort aan waarom hij het niet eens was met deze vordering.
4.2. Bij deze stand van zaken is de comparitie van start gegaan. De kantonrechter wist nauwelijks waar de zaak over ging – enkel hetgeen viel af te leiden uit het uitstelverzoek van [gedaagde] – en had van beide partijen geen verhaal. Ter zitting werden die verhalen vervolgens verteld. De vordering van Klap bleek een verhaalsvordering op basis van artikel 15 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) te zijn. Er kwamen steeds meer stellingen en betwistingen van elkaars stellingen naar voren. De kantonrechter heeft toen besloten dat partijen bij conclusie van repliek en dupliek hun stellingen zo goed mogelijk gemotiveerd moesten opschrijven, waarbij zij datgene wat ter zitting besproken was moesten verwerken.
4.3. Bij conclusie van dupliek is [gedaagde] bij zijn verweer gebleven dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard. Hij voert aan dat in de dagvaarding niet alleen de grondslag, maar het hele feitencomplex van deze zaak ontbrak. Zodoende kon [gedaagde] niet beoordelen welke stellingen betwist moesten worden en welk tegenbewijs mogelijk geleverd moest worden. [gedaagde] erkent bewust enkel een formeel verweer te hebben gevoerd bij conclusie van antwoord en niet inhoudelijk op de zaak te zijn ingegaan. Hij stelt dat hij niet verplicht was de stellingen namens eiser te formuleren. Verder voert hij aan dat hij in zijn belangen is geschaad door de onvolledige dagvaarding. Op basis van de thans bekende feiten stelt [gedaagde] dat [bestuurder] vermoedelijk de aansprakelijk te stellen partij is. Als meteen in de dagvaarding was vermeld dat de vordering verband hield met de door [bestuurder] veroorzaakte schade, had [gedaagde] hem in vrijwaring kunnen oproepen. Dat is nu niet meer mogelijk.
4.4. Klap erkent dat in de dagvaarding de grondslag van de vordering abusievelijk niet is vermeld. Zij is het er echter niet mee eens dat de dagvaarding daarom nietig zou moeten worden verklaard. Volgens Klap heeft [gedaagde] willens en wetens bij conclusie van antwoord enkel een formeel verweer gevoerd en is niet inhoudelijk op de kwestie ingegaan, ondanks het feit dat hij met de kwestie zeer wel bekend was. Daardoor heeft [gedaagde] het aan zichzelf te wijten dat hij een derde niet meer in vrijwaring kan oproepen. Overigens kan [gedaagde] in een aparte procedure nog steeds die derde in rechte betrekken.
4.5. De kantonrechter is het met [gedaagde] eens dat de dagvaarding van Klap te kort schiet. Vaker wordt in dagvaardingen opgesteld door deurwaarders bijzonder weinig informatie verstrekt over de te vorderen hoofdsom en de grondslag daarvan, terwijl wel veel (standaard)tekst wordt besteed aan de nevenvorderingen, maar de onderhavige dagvaarding is echt onder de maat. Bij de beoordeling of dit tot een nietigverklaring van de dagvaarding moet leiden is artikel 122 Rv van belang. Als de gedaagde in het geding verschijnt en een beroep op nietigheid van de dagvaarding doet, wordt dit slechts gehonoreerd als de rechter tot het oordeel komt dat de gedaagde door het gebrek in de dagvaarding onredelijk in zijn belangen is geschaad. De rechter kan ook herstel van het gebrek op kosten van de eiser bevelen.
4.6. De kantonrechter overweegt inzake het beroep op nietigheid het volgende. Nu er na de bespreking van de zaak tijdens de comparitie een tweede schriftelijke ronde heeft plaatsgevonden, heeft in zoverre herstel van het gebrek in de dagvaarding plaatsgevonden. Op zich is het natuurlijk juist dat het voor [gedaagde], na de conclusie van antwoord, niet meer mogelijk was om te verzoeken een derde in vrijwaring te mogen oproepen. Toch vindt de kantonrechter niet dat op grond daarvan geoordeeld moet worden dat hij onredelijk in zijn belangen is geschaad. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de onvolledige procesgang is begonnen aan de zijde van Klap, maar dat [gedaagde] dit (slechte) voorbeeld heeft gevolgd door bij conclusie van antwoord ook niets over de inhoud van de zaak te vertellen. Dit terwijl uit zijn uitstelverzoek (wellicht was dat niet bekend bij de gemachtigde van [gedaagde]) duidelijk is gebleken dat [gedaagde] heel goed wist waar de vordering van Klap over ging. Daarom had [gedaagde] best al zijn kant van het verhaal kunnen vertellen. Op de gedaagde rust immers de plicht in een procedure al zijn verweren bij conclusie van antwoord aan te voeren. De keus om alleen een nietigheidsverweer te voeren is dan ook een risico dat [gedaagde] kennelijk bewust heeft genomen. Verder is het voor [gedaagde], mocht het in de onderhavige procedure tot een veroordeling komen, nog steeds mogelijk om in een andere procedure te proberen deze veroordeling te verleggen naar [bestuurder]. Dit alles overwegende zal de kantonrechter de dagvaarding niet nietig verklaren. Wel ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten voor de tweede schriftelijke ronde, hoe er ook op de vordering beslist zal worden, voor rekening van Klap te laten komen. Deze kosten zijn als kosten voor herstel van het gebrek te beschouwen.
De vordering
4.7. Klap stelt dat de automatische incasso inzake de aanvangspremie is gestorneerd. Bij brief van 22 december 2010 is [gedaagde] verzocht alsnog te betalen binnen vijf dagen en is medegedeeld dat anders de verzekering zou worden beëindigd. [gedaagde] heeft niet betaald, ook niet binnen de termijn van 30 dagen zoals vermeld in artikel 6.2 van de polisvoorwaarden. Door het niet betalen van de aanvangspremie wordt de verzekering geacht nooit tot stand te zijn gekomen en zodoende kan [gedaagde] geen rechten aan de verzekering ontlenen.
4.8. Bij conclusie van dupliek stelt [gedaagde] dat hij op 13 december 2010 een verzekering heeft afgesloten waarvan de premie is betaald en dat hij bovendien nooit van een stornering van de premie op de hoogte is gesteld. [gedaagde] betwist de door Klap overgelegde brief van 14 januari 2011, waarin wordt medegedeeld dat de verzekering is beëindigd per 13 december 2010 wegens wanbetaling, te hebben ontvangen.
4.9. [gedaagde] lijkt met voornoemde stellingen te betwisten dat de aanvangspremie door hem niet is betaald. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] verteld dat hij bij de machtiging voor automatische incasso het rekeningnummer van een vriend had opgegeven aan Klap omdat hij zelf rood stond op zijn bankrekening. Hij heeft die vriend € 80,- gegeven zodat de aanvangspremie van zijn rekening kon worden afgeschreven. Uit deze stellingen en die in de conclusie van dupliek valt echter niet af te leiden dat de aanvangspremie inderdaad is betaald. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat hij dit bij zijn vriend heeft nagevraagd en dat die de betaling heeft bevestigd. Hij heeft geen betalingsbewijs in het geding gebracht, terwijl dit toch op zijn weg lag als het inderdaad zijn bedoeling was te stellen dat de aanvangspremie wel was betaald. In zoverre verwerpt de kantonrechter dit verweer dan ook als onvoldoende gemotiveerd en wordt als vaststaand aangenomen dat de aanvangspremie niet is betaald.
4.10. Wat overblijft op dit punt is de stelling van [gedaagde] dat hij van de stornering niet op de hoogte is gesteld. Hoewel hij de door Klap overgelegde brief van 22 december 2010 niet expliciet noemt, begrijpt de kantonrechter dat hij betwist die te hebben ontvangen. Wellicht doelt [gedaagde] hiermee op artikel 7:934 BW, waarin is bepaald dat bij het uitblijven van betaling van vervolgpremie dit pas kan leiden tot beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst of dekking nadat de verzekeraar onder vermelding van de gevolgen vruchteloos heeft aangemaand. Het waarschuwen voor de gevolgen is echter niet vereist bij het uitblijven van betaling van de aanvangspremie. Dus als [gedaagde] de aanmaningsbrief van 22 december 2010 inderdaad niet heeft ontvangen, maakt dit nog niet dat het gevolg van het uitblijven van de betaling niet is ingetreden. Het gevolg is bepaald in artikel 6.2 van de polisvoorwaarden, namelijk dat de verzekering geacht wordt nooit tot stand te zijn gekomen. De toepasselijkheid van deze polisvoorwaarde is door [gedaagde] niet weersproken. Verder was het ook aan [gedaagde], zeker nu hij gekozen had voor een constructie dat de aanvangspremie betaald zou worden via de rekening van een vriend, erop te letten dat deze betaling ook inderdaad gedaan werd.
4.11. Vaststaat dat de aanrijding heeft plaatsgevonden in de zogenoemde periode van narisico als bepaald in artikel 13 lid 4 WAM. Door [gedaagde] is niet weersproken dat de verzekeraar daarom, ondanks het feit dat de verzekering geacht wordt nooit tot stand te zijn gekomen, in beginsel toch verplicht was de schade van de benadeelde te vergoeden. [gedaagde] stelt echter dat de Auto was gestolen door [bestuurder]. Hij heeft toegelicht dat hij de Auto had gekocht van [bestuurder] en slechts één sleutel had ontvangen. [bestuurder] bleek zelf de reservesleutel te hebben gehouden die hij heeft gebruikt om de Auto mee te nemen zonder dat [gedaagde] daarvan wist. Vervolgens heeft [bestuurder] opzettelijk de aanrijding veroorzaakt door tegen de auto van [eigenaar aangereden auto] te rijden, die daarna aanspraak heeft gemaakt op een verzekeringsuitkering. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] bij conclusie van dupliek een schriftelijke verklaring van [bestuurder] overgelegd waarin deze het voorgaande erkent. [gedaagde] stelt dat er in geval van diefstal geen dekking bestaat onder de WAM, zodat Klap niet tot vergoeding van de schade van [eigenaar aangereden auto] had moeten overgaan. Dat zij dit wel heeft gedaan komt voor haar eigen risico.
4.12. Naar aanleiding van dit verweer stelt Klap dat [gedaagde] tijdens de comparitie voor het eerst is gekomen met zijn stelling dat er sprake is geweest van diefstal van de Auto. Zij betwist dat deze stelling juist is. Voor het geval er wel sprake zou zijn van diefstal stelt Klap dat zij, voor zij is overgegaan tot betaling aan de benadeelde, [gedaagde] driemaal tevergeefs schriftelijk heeft verzocht een schadeaangifteformulier in te vullen en op te sturen. Volgens Klap heeft [gedaagde], door haar niet te informeren over de diefstal, gehandeld in strijd met zijn verplichtingen uit de WAM en de polisvoorwaarden en heeft hij de belangen van Klap geschaad. Als [gedaagde] direct de diefstal had gemeld had Klap de schadeclaim van de tegenpartij kunnen afwijzen. [gedaagde] heeft als reactie hierop betwist de brieven van Klap te hebben ontvangen waarin zij om het schadeaangifteformulier heeft gevraagd. Hij stelt alleen de aangetekend verstuurde brief van 16 mei 2011 van Klap te hebben ontvangen waarin de vergoeding van de schade aan de benadeelde wordt medegedeeld en [gedaagde] wordt verzocht het bedrag van € 7.187,72 aan Klap terug te betalen. [gedaagde] voert aan dat Klap al eerder via een aangetekende brief of e-mail contact had kunnen zoeken, zoals later ook is gebeurd. Dan had hij meteen zijn aansprakelijkheid kunnen betwisten en kunnen wijzen op de diefstal en de door [eigenaar aangereden auto] en [bestuurder] gepleegde fraude.
4.13. In artikel 3 WAM is bepaald dat een WAM-verzekering geen dekking hoeft te bieden voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van degene die zich de macht over het motorrijtuig heeft verschaft door diefstal. In de toepasselijke polisvoorwaarden is deze uitsluiting van de dekking ook inderdaad opgenomen.
4.14. Als er sprake was van diefstal, dan komt de kantonrechter tot het volgende oordeel. In dat geval viel de schade van [eigenaar aangereden auto] niet onder de dekking van de verzekering en had deze schade niet aan hem vergoed hoeven te worden. Bij het doen van deze schade-uitkering wist Klap echter niet dat de diefstaluitsluiting van toepassing was. De kantonrechter is het met Klap eens dat [gedaagde] de diefstal en de aanrijding, zodra hij daarvan op de hoogte raakte, had moeten melden. Dat [gedaagde] op de hoogte was leidt de kantonrechter af uit zijn stellingen als weergegeven onder 4.12. Deze mededelingsplicht geldt volgens de wet (artikel 7:941 BW en artikel 8 WAM) en is ook opgenomen in de polisvoorwaarden. Dat [gedaagde] betwist brieven van Klap te hebben ontvangen waarin om informatie over de aanrijding wordt verzocht doet niet terzake, omdat [gedaagde] spontaan aan zijn mededelingsplicht had moeten voldoen. Duidelijk is dat de verzekeraar hierdoor schade heeft geleden en in een redelijk belang is geschaad. Op grond van wanprestatie acht de kantonrechter [gedaagde] aansprakelijk voor deze schade die bestaat uit het bedrag dat Klap aan [eigenaar aangereden auto] heeft betaald.
4.15. Als er geen sprake was van diefstal oordeelt de kantonrechter als volgt. In dat geval was de verzekeraar op grond van de WAM wel verplicht de schade van de benadeelde te vergoeden, terwijl er geen polisdekking bestond aangezien door het niet betalen van de aanvangspremie de verzekering geacht wordt nooit tot stand te zijn gekomen. Op grond van artikel 15 lid 1 WAM heeft de verzekeraar in zo’n geval een verhaalsrecht op de aansprakelijke persoon. Als eigenaar van de auto is [gedaagde] ex artikel 185 WVW 1994 aansprakelijk al was hij niet zelf de bestuurder van de Auto ten tijde van de aanrijding. In het geval er geen sprake was van diefstal moet [gedaagde] geacht worden de bestuurder met de Auto te hebben laten rijden. [gedaagde] heeft nog gesteld dat hij te goeder trouw mocht menen dat er sprake was van een verzekering. Hij doelt hiermee op de uitzondering op het verhaalsrecht zoals weergegeven in de tweede zin van artikel 15 lid 1 WAM. Deze uitzondering is echter niet van toepassing omdat die ziet op een verzekerde die niet is de verzekeringnemer. [gedaagde] was juist wel de verzekeringnemer.
4.16. Op grond van voorgaande overwegingen kan de vraag of de door [gedaagde] gestelde diefstal als vaststaand kan worden aangenomen verder in het midden blijven. Nu de kantonrechter in beide gevallen een grondslag ziet om de gevorderde hoofdsom van € 7.187,72 toe te wijzen, zal hiertoe worden overgegaan. Dat Klap wellicht ook een vordering op [eigenaar aangereden auto] en/of [bestuurder] heeft, maakt niet dat de vordering tegen [gedaagde] niet toegewezen kan worden.
4.17. Klap vordert wettelijke rente over de hoofdsom deels berekend op € 645,13 en deels nog te berekenen vanaf de dag van dagvaarding, te weten 8 november 2011. Klap heeft de rente kennelijk berekend over de dag van verzuim tot de dag van dagvaarding, aangezien zij stelt de rente vanaf de dag van verzuim te vorderen. Wat volgens Klap de dag van verzuim is geeft zij echter niet aan. Nu Klap bij brief van 16 mei 2011 [gedaagde] verzocht heeft het bedrag van € 7.187,72 binnen twee weken aan haar te betalen, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 mei 2011. Dit onderdeel van de vordering is door [gedaagde] verder niet weersproken.
4.18. Verder vordert Klap een bedrag van € 1.283,01 aan buitengerechtelijke incassokosten. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Klap heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. Wel ziet de kantonrechter aanleiding overeenkomstig artikel 242 Rv het bedrag aan kosten ambtshalve te matigen tot het bedrag dat, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht, redelijk is. De kantonrechter volgt de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en komt tot toewijzing van een bedrag van € 833,- (inclusief BTW, nu gesteld is dat Klap BTW niet kan verrekenen).
4.19. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Klap worden veroordeeld met uitzondering van de kosten voor de conclusie van repliek die voor rekening van Klap blijven (zie 4.6.). De kosten aan de zijde van Klap tot de conclusie van repliek worden begroot op:
- dagvaarding € 97,81
- griffierecht € 426,00
- salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 1.023,81
4.20. Klap zal op grond van hetgeen onder 4.6. is overwogen worden veroordeeld in de kosten van [gedaagde] voor de conclusie van dupliek die worden begroot op € 250,- aan salaris gemachtigde.
5. De beslissing
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Klap tegen bewijs van kwijting te betalen € 8.020,72 met de wettelijke rente over € 7.187,72 vanaf 31 mei 2011 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten tot de conclusie van repliek aan de zijde van Klap, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.023,81, waarin begrepen € 500,- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt Klap tot betaling van de proceskosten voor de conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde], begroot op € 250,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.