RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. R.C. Fransen),
de burgemeester van de gemeente Leusden, verweerder,
(gemachtigden: mr. G.H. van der Waaij, mr. W. Tjebbes en J.E. Derksen).
Bij besluit van 16 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester van de gemeente Leusden (hierna: de burgemeester) verzoeker, met ingang van 1 augustus 2012 om 18.00 tot 1 november 2012 om 18.00 uur, een groepsverbod opgelegd voor de gehele gemeente Leusden, nader aangeduid op de kaart behorend bij het besluit.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2012, waar verzoeker in persoon is verschenen, vergezeld van zijn stiefvader de heer [stiefvader], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.C. Fransen. Namens de burgemeester zijn ter zitting verschenen mr. W. Tjebbes en J.E. Derksen, beiden werkzaam bij de gemeente Leusden, vergezeld van [wijkagent], wijkagent, bijgestaan door gemachtigde mr. G.H. van der Waaij.
De behandeling ter zitting heeft op grond van artikel 8:62, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achter gesloten deuren plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft daartoe besloten vanwege het feit dat verzoeker 16 jaar oud en derhalve minderjarig is, en het onderwerp van bespreking ter zitting zijn persoonlijke omstandigheden betreft. In het belang van verzoeker als minderjarige is om die reden tot behandeling achter gesloten deuren overgegaan.
Na afloop van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 156,- dient te vergoeden en heeft de voorzieningenrechter de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,-. Daarbij is ter zitting de volgende motivering gegeven.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing van de voorzieningenrechter derhalve meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
3. Namens de burgemeester is ter zitting allereerst betoogd dat er geen spoedeisend belang is bij een uitspraak in voorlopige voorziening. Immers, de bewegingsvrijheid van verzoeker met het groepsverbod wordt slechts ingeperkt voor zover het betreft het zonder redelijk doel zich met meer dan drie anderen ophouden op een voor het publiek toegankelijke plaats in de gemeente Leusden. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf waar, maar de inhoud van de maatregel is in dit verband niet bepalend. Ten opzichte van de situatie voor 1 augustus 2012 om 18.00 uur is verzoeker immers beperkt in zijn bewegingsvrijheid. De voorzieningenrechter stelt derhalve vast dat sprake is van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
4. Artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet luidt - voor zover hier van belang - als volgt: onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:
a. zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente (gebiedsverbod);
b. zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden (groepsverbod).
5. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of de burgemeester in het geval van verzoeker gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 172a, aanhef en onder b, van de Gemeentewet aan haar toegekende bevoegdheid om een groepsverbod op te leggen. Daarbij is van belang dat uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel blijkt, dat de burgemeester haar besluit tot het opleggen van een groepsverbod dient te baseren op een gedocumenteerd dossier (zie TK 2007-2008, 31 467, nr. 3, p. 14 ev.). Zo moet het dossier inzicht geven in:
• het samenstel van gedragingen respectievelijk de aard van de ordeverstoringen van de betrokken groep en persoon;
• het aantal klachten rond overlast afkomstig uit een bepaalde buurt, het aantal aangiften van bijvoorbeeld vernielingen e.d., het aantal keren dat een ordeverstorende groep is bezocht en het aantal keren dat een ordeverstorende groep is bezocht en het gemiddeld aantal ordeverstoorders dat aanwezig is op een hangplek;
• de vrees voor verdere herhaling van ordeverstorend gedrag;
• een beschrijving van de overlastgevende groep en de voorlopers daarbij en in het bijzonder de persoon tot wie het bevel zich moet richten, inclusief een overzicht van de interventies tot dan toe en het effect daarvan; en
• de urgentie van het opleggen van het bevel door de burgemeester.
6. Ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft de burgemeester een samenvatting overgelegd van de politiebemoeienissen met verzoeker vanaf 16 maart 2008 tot en met 28 april 2012. Deze samenvatting is gebaseerd op gegevens uit het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) en de Basisvoorziening Handhaving (BVH) van de politie, en geeft een overzicht van 30 incidenten in die periode waarbij verzoeker zowel in groepsverband als individueel met de politie in aanraking is geweest. Ter zitting is namens de burgemeester daarbij toegelicht dat dit registraties zijn van alle (overlastgevende) incidenten waarbij verzoeker betrokken is geweest. De stukken die aan deze samenvatting ten grondslag liggen maken thans weliswaar geen deel uit van het dossier, maar kunnen op verzoek worden overgelegd, aldus de burgemeester. Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu deze onderliggende stukken geen onderdeel uitmaken van het dossier, op dit moment onvoldoende inzicht bestaat in de hiervoor onder 5 genoemde omstandigheden die kunnen leiden tot het opleggen van een groepsverbod. Wel acht de voorzieningenrechter, met name gelet op de door wijkagent Storm ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk dat er feitelijk voor de burgemeester voldoende grond bestaat voor aanwending van haar bevoegdheid tot het opleggen van een groepsverbod. Zo is ter zitting namens de burgemeester toegelicht dat er in de gemeente Leusden specifiek beleid wordt gevoerd om de overlast door groepen jongeren tegen te gaan. In dit kader vindt er regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, de politie, jongerenwerk, het Centrum Jeugd en Gezin en de Leerplichtambtenaar, het zogenoemde Jongeren op Straatoverleg. De voorzieningenrechter begrijpt dat het aan verzoeker opgelegde groepsverbod onderdeel is van een pakket aan maatregelen om overlast door jongeren tegen te gaan, waarbij er ook aan twee anderen een groepsverbod is opgelegd, maar ook dan moet een individueel groepsverbod aantoonbaar zijn toegesneden op de betrokkene. Nu in het geval van verzoeker de onderliggende stukken in het dossier ontbreken, kunnen de feiten die aan het groepsverbod ten grondslag zijn gelegd door de voorzieningenrechter onvoldoende worden geverifieerd en gewogen. Hierdoor bestaat er voor de voorzieningenrechter evenmin voldoende mogelijkheid om te beoordelen of het groepsverbod proportioneel is en of er geen strijd bestaat met het beginsel van subsidiariteit, zoals door verzoeker is betoogd.
7. De voorzieningenrechter komt derhalve tot de conclusie dat er twijfel bestaat of de burgemeester haar bevoegdheid tot het opleggen van een groepsverbod heeft mogen aanwenden. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering, is om die reden in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb en zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of hierin aanleiding bestaat het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Weliswaar is de kans groot dat de benodigde onderliggende stukken en de thans ontbrekende motivering bij de beslissing op bezwaar alsnog kan worden gegeven en de burgemeester het groepsverbod dan alsnog rechtsgeldig aan verzoeker kan opleggen, maar een groepsverbod is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een in de bewegingsvrijheid ingrijpende maatregel, bij welke oplegging geen enkele twijfel mag bestaan over de juistheid daarvan. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de te nemen beslissing op het bezwaar.
8. Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, bestaat er aanleiding de burgemeester te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Tevens zal de burgemeester het door verzoeker betaalde griffiegeld van € 156,- moeten vergoeden.
9. Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat zij het zorgelijk vindt dat verzoeker tot aan de zitting niet leek te begrijpen dat de burgemeester zo’n maatregel mag nemen indien in een gemeente veelvuldig overlast wordt ondervonden van6 groepen jongeren, en dat dit in zijn geval mede is bedoeld als een steun in de rug om te voorkomen dat verzoeker (verder) in de problemen komt. Verzoeker is immers zelfs na het zienswijzegesprek met de burgemeester en de oplegging van het groepsverbod nog betrokken geweest bij incidenten. De voorzieningenrechter hoopt dat verzoeker met de behandeling ter zitting en deze uitspraak begrepen heeft dat er wel degelijk sprake is van een ernstige situatie, waarin hij ook zijn eigen verantwoordelijkheid zal moeten nemen. Hoewel verzoeker dus op dit moment gelijk heeft gekregen, moet hij er rekening mee houden dat de burgemeester alsnog tot een groepsverbod kan komen. Het feit dat het groepsverbod nu nog niet mag ingaan, biedt verzoeker daarbij tevens de kans om te laten zien dat hij de ernst van de situatie inziet.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, op 6 augustus 2012, in aanwezigheid van mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.