parketnummer: 16/710898-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2012
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. K. Karakaya, advocaat te Almere.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 12 februari 2010, al dan niet samen met een ander, in Amersfoort goederen heeft gestolen van [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) en/of [aangever 2] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen [aangever 1] in haar woning, alsmede [aangever 1] heeft bedreigd met geweld
en/of
op 12 februari 2010 al dan niet samen met een ander, in Amersfoort [aangever 1] heeft afgeperst in haar woning door geweld te gebruiken tegen [aangever 1] en haar te bedreigen met geweld.
Subsidiair: in de periode van 12 februari 2010 tot en met 28 februari 2010 in Baarn, al dan niet samen met een ander, een ring en een tweetal mobiele telefoons heeft geheeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Gelet op de inhoud van het dossier is er een aantal punten op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de rol van verdachte als één van de overvallers. Zo volgt uit het dossier dat verdachte wordt genoemd als de schlemiel die makkelijk de schuld te geven was en komt het uiterlijk van verdachte niet geheel overeen met het signalement dat aangeefster [aangever 1] van de overvallers heeft gegeven. Volgens een de auditu-verklaring van getuige [getuige 1] zou medeverdachte [medeverdachte 1] gezegd hebben dat hij de overval met een Marokkaan had gepleegd. Ook de indruk die verdachte maakte bij het verhoor bij de rechter-commissaris, maakt dat eraan getwijfeld kan worden of verdachte er wel toe in staat is een dergelijke gewelddadige overval te plegen.
De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit gevorderd. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte 1] (hiena: [medeverdachte 1]) een dag na de overval in juwelierszaak [betrokkene 1] te Baarn om daar de ring van aangeefster [aangever 1] te verkopen. Verdachte voerde samen met medeverdachte [medeverdachte 1] het woord en ging niet akkoord met het geldbedrag dat de juwelier voor de ring bood.
Ook heeft verdachte, zo blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), samen met medeverdachte [medeverdachte 1] één van de mobiele telefoons die bij de overval buit werd gemaakt aan getuige [getuige 2] doen toekomen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van het primaire
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de aan hem ten laste gelegde feiten. Op de plaats delict zijn geen sporen aangetroffen die naar verdachte leiden. Uit de telefoontaps blijkt niet dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op de woning van [aangever 1].
Verdachte voldoet niet aan het signalement dat aangeefster [aangever 1] van de overvallers heeft gegeven.
Geen der getuigen heeft verklaard verdachte op de avond van de overval bij dan wel in de buurt van de woning te hebben gezien. Ook uit de zendmastgegevens, gekoppeld aan de mobiele telefoon van verdachte, volgt niet dat verdachte op de avond van de overval in de omgeving van de woning was. De getuigen die wel hebben verklaard over betrokkenheid van verdachte bij de overval, hebben dit allen van horen zeggen en hun verklaringen kunnen om die reden niet tot het bewijs gebruikt worden. De verklaringen van de twee getuigen die vanuit eigen waarneming verklaren dat verdachte bij de overval betrokken was, dienen als onbetrouwbaar van het bewijs te worden uitgesloten. Immers, medeverdachte [medeverdachte 1] heeft diverse innerlijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd en getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) lijdt aan waanideeën, gebruikt zware medicatie en wordt gezien als de dorpsgek van Baarn.
Uit de inhoud van het dossier kan afgeleid worden dat er een reëel gevaar bestaat dat anderen proberen de schuld in de schoenen van verdachte te schuiven.
Ten aanzien van het subsidiaire
Verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte 1] bij juwelier [betrokkene 1] een dag na de overal. Echter, verdachte wist niet en kon ook niet weten dat de ring die [medeverdachte 1] probeerde te verkopen aan de juwelier van diefstal afkomstig was. Verdachte is niet betrokken geweest bij de verkoop van de twee mobiele telefoons. Getuige [getuige 2] heeft in eerste instantie verklaard dat ene [naam] en niet verdachte met de telefoons in [naam] was. Van deze [naam] heeft [getuige 2] een signalement gegeven. Later heeft [getuige 2] zijn verklaring twee maal aangepast en medeverdachte [medeverdachte 1] aangewezen als zijnde [naam], terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] helemaal niet binnen het signalement van [naam] valt. Dit getuigt niet van een kritische blik van deze getuige. De verklaringen van [getuige 2] zijn tegenstrijdig en dienen van het bewijs te worden uitgesloten.
Al met al dient verdachte van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde vrij te worden gesproken, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Door zowel de verdediging als de officier van justitie is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van de overvallers is geweest. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet als heler van de ring en de twee telefoons aangemerkt kan worden. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte voor het primair, dan wel subsidiair aan hem tenlastgelegde te veroordelen.
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte te veroordelen wegens het plegen van de overval, dan wel het helen van genoemde goederen.
Weliswaar zijn er aanwijzingen in het dossier dat verdachte bij de aan hem ten laste gelegde feiten betrokken is, maar deze aanwijzingen leveren niet het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van de overval, dan wel de heling van de ring en de twee telefoons.
In het dossier zitten diverse de auditu-verklaringen die dermate ver van de bron afliggen dat deze niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Voorts bevinden zich in het dossier verklaringen van getuige [getuige 3] die stelt van verdachte zelf gehoord te hebben dat hij bij de overval betrokken was en verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 1] aangeeft zeer kort na de overval door verdachte te zijn benaderd met het verzoek voor hem een ring te verkopen.
De verklaringen van getuige [getuige 3] kunnen niet tot het bewijs gebezigd worden. Uit het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] op 10 oktober 2011 bij de rechter-commissaris volgt dat [getuige 3] heeft verklaard dat hij aan waanideeën lijdt en Oxazepam, Zyprexa en Mitrazipine gebruikt. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige 3] voorts verklaard dat hij borderline heeft. Ook denkt hij dat alles doorgestoken kaart is. Door de rechter-commissaris is in het proces-verbaal voorts melding gemaakt van het opmerkelijke optreden van getuige [getuige 3] tijdens het verhoor. Dit komt er –samengevat- op neer dat [getuige 3] op onsamenhangende wijze en aan een stuk door zijn verhaal heeft gedaan en met moeite te onderbreken was. De verklaringen van getuige [getuige 3] worden als onbetrouwbaar terzijde geschoven.
Het gegeven dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte de overval gepleegd heeft, kan niet tot het bewijs gebruikt worden. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft veel wisselende en innerlijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de mogelijke betrokkenheid van verdachte, zodat deze verklaringen bezwaarlijk tot het bewijs gebezigd kunnen worden. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat medeverdachte [medeverdachte 1] een mogelijk motief heeft om ten nadele van verdachte te verklaren. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat een andere persoon dan verdachte tijdens de overval in de woning van [aangever 1] is geweest. Zo past het signalement dat aangeefster [aangever 1] van de overvallers heeft gegeven niet bij het uiterlijk van verdachte en heeft zij bij de aan haar getoonde foto van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) verklaard dat de jongen op de foto erg leek op de Marokkaanse kleine dader, maar dat de dader jonger was. Daarnaast is zeer kort na de overval één van de weggenomen mobiele telefoons door [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) in gebruik genomen. [betrokkene 3] heeft hierover verklaard deze telefoon te hebben weggenomen uit de auto van medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] was op dat moment niet in gezelschap van verdachte, maar van een ander persoon, die door [betrokkene 3] werd herkend als [betrokkene 2]. In dit verband verwijst de rechtbank naar een tapgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij de naam van [betrokkene 2] (de rechtbank begrijpt [betrokkene 2]) heeft schoongepraat.
Ten aanzien van de heling van de ring kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat de betreffende ring van de overval afkomstig was. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegen hem had gezegd dat hij een ring wilde verkopen die hij aanvankelijk voor zijn vriendin had gekocht. Nu de verkering uit was gegaan, wilde medeverdachte [medeverdachte 1] deze ring verkopen aan een juwelier. Deze lezing wordt bevestigd door getuige [getuige 4] die aanwezig was in de juwelierszaak op het moment dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] daar binnenkwamen om de ring te verkopen.
Voor wat betreft de heling van de mobiele telefoons staat vast dat verdachte niet aanwezig is geweest in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] op het moment dat [betrokkene 3] de mobiele telefoon, afkomstig van de overval, uit de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] wegnam.
Enkel getuige [getuige 2] heeft - wisselende - verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij het voor handen hebben van de andere mobiele telefoon afkomstig van de overval en de rol die verdachte daarbij had. Nog daargelaten of de verklaring van getuige [getuige 2] betrouwbaar is, is deze ene verklaring onvoldoende om tot een veroordeling van heling van de mobiele telefoon te kunnen komen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
5. De benadeelde partij
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [aangever 1] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag, groot € 1.345,00 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 3.883,00 betreffende de ten laste gelegde feiten.
Verdachte is vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juli 2012.
Mr. J. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.