8.2 Zoals hiervoor weergegeven heeft eiseres zich beroepen op het ontbreken van een draagkrachtige motivering, op het gelijkheidsbeginsel en op de afwezigheid van een redelijke belangenafweging. De rechtbank ziet zich echter allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres door de plaatsing van het bouwwerk met toebehoren zonder daartoe over een watervergunning te beschikken, de vergunningplicht van artikel 3.1, eerste lid, onder b, van de Keur heeft overtreden, in welk geval verweerder bevoegd is tot het opleggen van de last onder dwangsom.
Zoals hiervoor gezegd volgt uit artikel 3.1, eerste lid, onder b, van de Keur dat het - voorzover het ziet op het geval van eiseres - verboden is zonder vergunning van het college gebruik te maken van een waterkering door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te plaatsen of te behouden. De definitie van waterkering in artikel 1, eerste lid, onder r, van de Keur luidt als volgt: “kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden, inclusief eventuele bermen, onderhoudsstroken en ondersteunende werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben”.
Hieruit volgt dat de [X kade], als zijnde een kunstmatige hoogte, deel uitmaakt van de waterkering. Niet in geschil is dat het bouwwerk met toebehoren niet op of in (de teen van) de [X kade] zelf is geplaatst, maar op de gronden ernaast. Of die gronden ook behoren tot de waterkering, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de definitie van ‘waterkering’ zoals neergelegd in de Keur. Daarin is immers niet neergelegd wat de afmetingen van de bermen, onderhoudsstroken of ondersteunende werken die (mede) een waterkerende functie hebben, zijn. Deze definitie biedt op zichzelf dan ook onvoldoende duidelijkheid voor het oordeel dat het bouwwerk en toebehoren binnen de grenzen van de waterkering zijn gelegen.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd de legger ter plaatse van het perceel van eiseres overgelegd (bladnummer 6 van de legger van de regionale waterkeringen met de daartoe behorende kunstwerken) en daarop aangewezen dat het bouwwerk is gelegen in de roze zone, zijnde het waterstaatswerk. Daaruit is gebleken dat het bouwwerk met toebehoren geheel is gelegen in de waterstaatswerkzone. De definitie van waterstaatswerk in artikel 1, eerste lid, onder t, van de Keur luidt als volgt: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk, die als zodanig in de legger zijn aangegeven. Op de legger is echter ter plaatse van het perceel van eiseres geen aanduiding ‘waterkering’ vermeld.
Nu noch op grond van de definitie van ‘waterkering’, noch op grond van de legger kan worden vastgesteld waar de begrenzing van de waterkering loopt, kan evenmin worden vastgesteld dat door het bouwwerk met toebehoren gebruik wordt gemaakt van de waterkering. Op grond daarvan kan ook niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een overtreding van artikel 3.1, eerste lid, onder b (of andere onderdelen van dit artikellid) van de Keur: dit artikel verbiedt immers uitsluitend het aanbrengen van werken binnen de waterkering. In artikel 3.1, eerste lid,van de Keur, noch enig ander artikel is het aanbrengen van werken binnen de waterstaatszone verboden. Had artikel 3.1, eerste lid, van de Keur dat laatste vermeld, dan was het bouwwerk van eiseres zonder meer vergunningplichtig geweest en was er sprake geweest van een overtreding van de Keur.
Nu op grond van het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, in samenhang gelezen met de legger, niet kan worden vastgesteld dat met de plaatsing van het bouwwerk met toebehoren van eiseres gebruikt wordt gemaakt van de waterkering, kan niet worden vastgesteld dat daarvoor een vergunning verplicht is, waar eiseres niet over beschikt. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat er in dit geval dan ook geen sprake is van een overtreding van artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, zodat verweerder niet bevoegd was op grond hiervan een last onder dwangsom aan eiseres op te leggen.