ECLI:NL:RBUTR:2012:BX4848

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600709-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval met geweld en bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een woningoverval op 12 februari 2010 in Baarn. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een ander geweld te hebben gebruikt tegen de aangeefster, [aangever 1], en haar te hebben bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader de woning binnendrongen, de aangeefster onder druk zetten om geld en sieraden af te geven, en daarbij geweld gebruikten. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen beoordeeld, waarbij de betrouwbaarheid van de getuigen een belangrijk punt van discussie was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de primaire tenlastelegging van diefstal met geweld, maar dat er wel bewijs was voor de subsidiaire tenlastelegging van heling van gestolen goederen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de noodzaak om een signaal af te geven aan de samenleving over de ernst van woningovervallen. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die de benadeelde partij, [aangever 1], had geleden, en werd een schadevergoeding van € 3.883,00 toegewezen, inclusief wettelijke rente. De vordering tot bevel gevangenneming werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600709-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsvrouwe mr. R.M. Maliepaard, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 12 februari 2010, al dan niet samen met een ander, in Amersfoort goederen heeft gestolen van [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) en/of [aangever 2] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen [aangever 1] in haar woning, alsmede [aangever 1] heeft bedreigd met geweld
en/of
op 12 februari 2010 al dan niet samen met een ander, in Amersfoort [aangever 1] heeft afgeperst in haar woning door geweld te gebruiken tegen [aangever 1] en haar te bedreigen met geweld.
Subsidiair: in de periode van 12 februari 2010 tot en met 28 februari 2010 in Baarn, al dan niet samen met een ander, een ring en een tweetal mobiele telefoons heeft geheeld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsvrouwe ten aanzien van het primaire het volgende aangevoerd:
Primair:
De verklaring van [getuige 4] (hierna: [getuige 4]) dient als onbetrouwbaar van het bewijs te worden uitgesloten. Uit het proces-verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 10 oktober 2011 volgt dat er iets met deze getuige aan de hand is en hij niet goed in staat is om een verklaring af te leggen.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) is een onbetrouwbare getuige, omdat hij een verslaafde is. Daarbij verklaart [getuige 1] ook over aspecten van de overval die niet kloppen, zo zou volgens [getuige 1] de buit begraven zijn. De verklaring van [getuige 1] dient als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven.
De verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) dient eveneens als zijnde onbetrouwbaar van het bewijs te worden uitgesloten. Deze getuige zegt dat hij een goede kennis van verdachte is, hetgeen niet waar is. [getuige 2] heeft het zusje van verdachte mishandeld, om die reden heeft verdachte geen vriendschappelijk contact met [getuige 2]. Meer aannemelijk is dat getuige [getuige 2] een appeltje te schillen heeft met verdachte en zijn familie. Daarbij hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet verklaard dat zij bij [getuige 2] zijn geweest en dat daar door verdachte over de overval is gesproken.
De overige getuigen in het dossier die verklaard hebben dat verdachte de overval gepleegd zou hebben, hebben dit allen van horen zeggen. Deze verklaringen liggen te ver van de bron af om tot het bewijs gebezigd te kunnen worden.
Er zijn geen sporen van verdachte op de plaats delict aangetroffen. Verdachte voldoet niet aan het door aangeefster opgegeven signalement.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een veroordeling van het primair ten laste gelegde feit te kunnen komen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouwe het volgende aangevoerd:
Subsidiair:
Verdachte is nimmer in [naam] geweest en heeft daar geen mobiele telefoon, afkomstig van de overval, aan [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) gegeven. [getuige 3] verklaart in eerste instantie over ene [naam] van wie hij de telefoon kreeg. Verdachte heet geen [naam] en wordt ook niet zo genoemd. Bovendien past verdachte niet in het signalement dat [getuige 3] geeft van de door hem genoemde [naam].
Verdachte was er niet van op de hoogte dat één van de telefoons, afkomstig van de overval, in zijn auto lag.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezen verklaring van heling van de telefoons te kunnen komen.
Ten aanzien van de heling van de ring heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.1. De verklaringen van verdachte
Voorafgaand aan de bespreking van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het van belang stil te staan bij de verklaringen die verdachte gedurende het onderzoek en ter terechtzitting heeft afgelegd.
Verdachte heeft gedurende het onderzoek meerdere en telkens wisselende verklaringen afgelegd omtrent (onder meer) zijn betrokkenheid bij de verkoop van de ring die buit werd gemaakt bij de overval in de woning van [aangever 1] en [aangever 2]. Ter terechtzitting heeft verdachte dit nader toegelicht met de motivatie dat door rechercheurs was beloofd dat er een spiegelconfrontatie plaats zou vinden met aangeefster. Verdachte had hierom, naar eigen zeggen, verzocht om zo zijn onschuld aan te tonen. Toen de spiegelconfrontatie niet plaatshad, voelde verdachte zich voor de gek gehouden en besloot hierop de rechercheurs eveneens voor de gek te houden.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte, hoewel deze op diverse punten afwijken, op een aantal essentiële punten wel in overeenstemming met elkaar zijn, dan wel ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarom gaat de rechtbank uit van die delen van de verklaringen, die ondersteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier. Voor zover de verklaringen niet met elkaar in overeenstemming zijn en geen steun vinden in andere onderdelen van het dossier, zijn zij ongeloofwaardig.
4.3.2. De verklaringen van getuige [getuige 4]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 4] uitgesloten dienen te worden van het bewijs, nu deze getuige niet in staat dient te worden geacht een betrouwbare verklaring af te leggen.
[getuige 4] heeft diverse verklaringen afgelegd, waaronder een verklaring op 10 oktober 2011 bij de rechter-commissaris. In dit proces-verbaal staat onder andere het volgende vermeld:
‘Nog voordat de getuige is gaan zitten begint hij als een spraakwaterval te vertellen. Hij wacht amper of niet tot de vragen zijn gesteld. Hij is maar met moeite te onderbreken, praat aan een stuk door, valt vaak in herhaling, geeft uitvoerig en op zeer snelle toon antwoord op gestelde maar ook op niet gestelde vragen’.
In het proces-verbaal staat ook dat [getuige 4] heeft verklaard dat hij aan waanideeën lijdt en Oxazapam, Zyprexa en Mitrazipine gebruikt. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige 4], blijkens voornoemd proces-verbaal, voorts verklaard dat hij borderline heeft. Hij denkt dat alles doorgestoken kaart is.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid is te zeggen dat getuige [getuige 4] naar waarheid en uit eigen waarneming zijn verklaring heeft afgelegd. De verklaring van getuige [getuige 4] wordt van het bewijs uitgesloten.
4.3.3. De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] uitgesloten dienen te worden van het bewijs, nu deze getuigen onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat genoemde getuigen onbetrouwbaar zijn. Verdachte heeft verklaard geen vrienden te zijn met [getuige 2], omdat deze [getuige 2] zijn zusje zou hebben mishandeld. [getuige 2] op zijn beurt heeft verklaard dat verdachte geregeld bij hem over de vloer kwam, dat zij wel met elkaar omgingen en dat hij niet door verdachte, maar door de familie van verdachte werd lastiggevallen als gevolg van de relatie die getuige [getuige 2] had met het zusje van verdachte. Voorts heeft getuige [getuige 2] in zijn verklaringen informatie gegeven die op daderwetenschap lijkt te duiden, namelijk dat de buit onder meer zou bestaan uit een paar gouden kronen, terwijl voor directe betrokkenheid van [getuige 2] bij de overval geen aanwijzingen gevonden zijn.
Dat getuige [getuige 1] mogelijk verslaafd is aan harddrugs, staat er niet aan in de weg dat hij niet uit eigen waarneming en naar waarheid kan verklaren. Daarbij heeft getuige [getuige 1] over een aantal specifieke, voor de zaak van belang zijnde en voor zichzelf belastende, aspecten verklaard. Zo heeft hij een gedetailleerde omschrijving gegeven van de ring die hij voor verdachte heeft verkocht. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte tegen hem had verteld dat de betreffende ring Thais goud betrof, dat er contant geld bij de overval buit was gemaakt en dat verdachte nog meer Thais goud had gehad. Het verweer van de verdediging dat [getuige 1] over gebeurtenissen heeft verklaard die niet plaats hebben gevonden, kan niet slagen. Immers, niet is uitgesloten dat [getuige 1] heeft verklaard over punten die niet nader onderzocht zijn, maar mogelijk wel plaats hebben gehad.
4.3.4. De bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij op 12 februari 2010 alleen in haar woning aan de [adres] te [woonplaats] was, alwaar zij samen met haar echtgenoot [aangever 2] woont. Omstreeks 18.30 uur werd er aangebeld aan de voordeur. Niet meer dan 10 minuten later kwamen twee mannen via de achterdeur de keuken binnen. Het betrof een lange en een korte dader. De lange dader droeg een donkere jas tot aan zijn heupen, verder droeg hij een zwart mutsje en had hij de kol van zijn trui half voor zijn gezicht. Vermoedelijk droeg hij een bivakmuts. Hij had een licht getinte huidskleur. De tweede dader was korter dan de eerste dader, droeg ook een zwart jack tot aan zijn heupen, droeg een donkere muts en had een licht getinte huidskleur. De lange dader hield een wapen gericht op het hoofd van aangeefster. Het was aangeefster niet duidelijk of het een pistool of een revolver was, maar zij was ervan overtuigd dat het om een echt wapen ging. Aangeefster werd door de kleine dader bij haar polsen vastgepakt en naar beneden geduwd in een mand met wasgoed. Hij probeerde aangeefster vast te binden met een groen stuk draad. Er werd tegen aangeefster gezegd dat ze geld moest geven. De daders bleven roepen om geld en goud. Aangeefster haalde geld uit haar portemonnee en gaf het aan de korte dader. De korte dader zei dat hij de ring van aangeefster wilde hebben. Het betrof een gouden ring met daarin twee steentjes, waarvan er één de kleur groen had. Naast de steentjes zaten aan beide kanten zes steentjes. Vervolgens pakte de kleine dader nog een portemonnee van aangeefster, waarin een klein gouden Boeddha beeldje zat en een tand van de vader van aangeefster. De daders bleven roepen ‘meer meer meer goud’.Hierop deed aangeefster haar gouden ketting af en gaf deze af. Ook gaf aangeefster gouden en zilveren oorbellen aan de daders, die ze uit een doosje haalde. Voordat de daders weggingen, pakte aangeefster nog een bakje met muntgeld, waarin ongeveer € 50,00 zat. Het hele bakje werd door de daders meegenomen. Aangeefster moest haar huistelefoon van het merk Philips aan de daders geven. De daders namen ook twee mobiele telefoons mee. Beide telefoons waren van het merk Samsung. Eén van deze telefoons was voorzien van imeinummer [nummer].
Om 22.27.56 uur diezelfde dag werd ingebeld op een telefoonnummer toebehorende aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Het nummer van deze [betrokkene 1] zat in een GSM voorzien van imeinummer [nummer]. Deze [betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de betreffende telefoon uit de auto van verdachte heeft gestolen, toen verdachte in Utrecht was. Kort nadat hij de telefoon uit de auto van verdachte had gestolen is [betrokkene 1] de telefoon in gebruik gaan nemen.
Door juwelier [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) is verklaard dat er op 13 februari 2010 twee jongens bij hem de juwelierszaak te Baarn binnenkwamen. Eén van hen is door de juwelier omschreven als van buitenlandse komaf met een lichtblauw baseballpetje. Deze jongen bood een damesring te koop aan. In deze ring zat een smaragd, groen van kleur, in de vorm van een peer en een viertal briljantjes. Het betrof een ring van Thais goud. De jongen met het blauwe petje werd door verbalisanten herkend als zijnde verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 13 februari 2010 bij juwelier [betrokkene 2] in Baarn is geweest met een ring.
Op 16 februari 2010 kwam vervolgens een Thaise vrouw de juwelierszaak binnen om een aantal sieraden te laten taxeren voor de verzekering. Zij beschreef een Thaise damesring, die [betrokkene 2] direct herkende als de ring die hem eerder door de jongens was aangeboden. Voorts heeft [betrokkene 2] de ring die op 13 februari 2010 aan hem werd aangeboden herkend op aan hem getoonde foto’s. Op deze foto’s was de weggenomen ring van aangeefster te zien.
Door getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) is verklaard dat hij eind februari/begin maart 2010 door verdachte is benaderd met de vraag of hij een ring voor verdachte wilde verkopen. Het betrof een goudkleurige damesring, voorzien van in totaal 8 briljantjes met in het midden een groene steen die leek op een hartje. Later vertelde verdachte aan [getuige 1] dat hij de overval heeft gepleegd en dat de ring die [getuige 1] voor hem verkocht had van Thais goud was. Naast de ring waren ook contanten bij de overval weggenomen en ander Thais goud. Verdachte had tijdens de overval een bivakmuts gedragen, aldus getuige [getuige 1].
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) heeft op zijn beurt eveneens verklaard dat verdachte aan hem heeft verteld dat hij de overval op de woning aan de [adres] in Baarn heeft gepleegd. Verdachte vertelde aan getuige [getuige 2] dat ze gouden kronen of iets dat met tanden te maken had, hadden meegenomen. Ook vertelde verdachte aan [getuige 2] dat er een vuurwapen bij de overval was gebruikt.
4.3.5. Aanvullende bewijsoverwegingen
Verdachte is een dag na de overval in het bezit geweest van de ring van aangeefster. Ook wordt ongeveer drieënhalf uur na de overval, die plaats had in Baarn, in Utrecht een telefoon die buit was gemaakt bij de overval uit de auto van verdachte gestolen. Voorts wordt door twee getuigen, geheel onafhankelijk van elkaar, verklaard dat verdachte aan hen heeft verteld dat hij de overval op de woning van aangeefster gepleegd heeft. Getuige [getuige 1] is door verdachte benaderd om de ring - waarvan het gelet op de omschrijving die [getuige 1] heeft gegeven aannemelijk is dat deze van aangeefster is – die is weggenomen bij de overval te verkopen. Ook had getuige [getuige 1] van verdachte gehoord dat deze ring van Thais goud was. Dit specifieke kenmerk van de ring is niet zonder meer voor een leek op het blote oog waarneembaar. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat [getuige 1] dit van verdachte gehoord heeft, mede gelet op het feit dat verdachte zelf heeft aangegeven veel van goud af te weten. Naast getuige [getuige 1], beschikt ook getuige [getuige 2] over specifieke informatie over de overal, namelijk dat kronen weggenomen zouden zijn. Getuige [getuige 2] had dit van verdachte gehoord, toen verdachte hem vertelde dat hij de overval samen met anderen gepleegd had.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het feit dat aangeefster in haar aangifte heeft gesproken van licht getinte daders, niet aan bovengenoemde feiten en omstandigheden afdoet. Juwelier [betrokkene 2] heeft verdachte immers ook omschreven als een jongen van buitenlandse komaf, terwijl vast is komen te staan dat de jongen die de juwelier als zodanig heeft omschreven, verdachte is. Kennelijk deed verdachte, om wat voor reden dan ook, niet-Nederlands aan in februari 2010. In ieder geval kan niet gesteld worden dat verdachte niet past in het signalement dat aangeefster heeft gegeven, nu ook de juwelier verdachte als niet-Nederlands heeft omschreven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op of omstreeks 12 februari 2010 te Baarn, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons merk Samsung, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2], welke diefstal werd voorafgegaan aan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
-een geldbedrag en
-een hoeveelheid gouden en zilveren sieraden en
-een telefoon merk Philips,
althans enig goed toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2],
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte en/of zijn mededader
- meermalen riepen: "we willen geld en goud" en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [aangever 1] hebben gericht gehouden en
- die [aangever 1] bij de polsen heeft vastgepakt en in een mand met wasgoed hebben geduwd en
- die [aangever 1] met een groen stuk draad probeerden vast te binden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: Meerdaadse samenloop van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een bevel gevangenneming af te geven.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit voor het primair aan verdachte ten laste gelegde feit. Voor het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit ten aanzien van de mobiele telefoon die in [naam] aan getuige [getuige 3] zou zijn gegeven. Voor het overige, betreffende het subsidiair tenlastegelegde, heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
De raadsvrouwe heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de lange duur van het onderzoek, de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, het gebrek aan relevante documentatie en het feit dat verdachte een vaste baan heeft.
De vordering gevangenneming dient te worden afgewezen, aldus de raadsvrouwe.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een ander een woningoverval gepleegd, waarbij de vrouw des huizes werd bedreigd met een vuurwapen. Ook werden de gordijnen van de woning gesloten, werd geprobeerd aangeefster vast te binden en werd zij uiteindelijk gedwongen geld en juwelen af te geven aan verdachte en zijn mededader.
Het behoeft geen uitleg dat het ondergaan van een gewapende overval in haar eigen woning zeer traumatiserend voor de betrokkene moet zijn geweest. Dit volgt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster [aangever 1], waarin zij omschrijft hoe bang zij was ten tijde van de overval en de gevolgen die de overval nadien voor haar heeft gehad. Verdachte heeft hier kennelijk niet bij stil gestaan en zijn eigen (financiële) gewin vooropgesteld.
Daarbij heeft verdachte eraan bijgedragen dat in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid en onrust worden versterkt. Het plegen van woningovervallen komt steeds vaker voor en hiertegen dient streng opgetreden te worden. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank dan ook in overweging dat de op te leggen straf mede ter afschrikking en als signaal naar de samenleving dient om aan te geven dat dergelijke feiten als zeer ernstig gekwalificeerd worden en te allen tijde afgekeurd moeten worden. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken in soortgelijke zaken.
De rechtbank constateert dat tussen de start van het onderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting meer dan twee jaren zijn verstreken. Dit verloop van tijd is echter niet te wijten aan niet-voortvarend optreden van politie en justitie, maar gelegen in het feit dat telkens kleine beetjes, wisselende, informatie aan politie ter beschikking werd gesteld, waarop vervolgens gerechercheerd kon worden. Om die reden zal de rechtbank geen consequenties ten aanzien van de strafmaat verbinden aan het tijdsverloop.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 14 juni 2012. Hieruit volgt dat verdachte geen relevante documentatie heeft. Verdachte heeft enkel twee maal een transactie aangeboden gekregen wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Door de Reclassering is d.d. 21 juni 2012 een advies opgesteld omtrent verdachte. Hierin omschrijft de rapporteur verdachte als een ongrijpbare jongeman, die zijn eigen koers vaart en voornamelijk bezig is met het neerzetten van een zo gunstig mogelijk beeld van zichzelf. Er bestaan amper tot geen zorgen over de diverse onderzochte leefgebieden. Inschatting van het recidiverisico is niet mogelijk gebleken, omdat verdachte het aan hem tenlastegelegde ontkent.
Ter terechtzitting zijn geen nadere persoonlijke omstandigheden naar voren gekomen die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank acht daarentegen geen gronden aanwezig het, door de officier van justitie gevorderde, bevel gevangenhouding toe te wijzen en wijst de vordering af.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering van benadeelde partij [aangever 1] toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor een deel groot € 1.345,00 heeft de officier van justitie gevorderd dit hoofdelijk toe te wijzen, gelet op haar vordering in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 3] (parketnummer 16/710898-10).
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu de schade waarop de vordering ziet geen rechtstreeks gevolg is van het subsidiair ten laste gelegde feit.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, te weten een totaalbedrag van € 3.883,00, waarvan € 2.883,00 ter zake materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag van € 3.883,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering volledig en hoofdelijk toewijzen inclusief de wettelijke rente over de gevorderde bedragen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij [aangever 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Meerdaadse samenloop van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 3.883,00, waarvan € 2.883,00 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 12 februari 2010;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 3.883,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, bij niet betaling te vervangen door 48 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Bevel gevangenneming
- wijst af de vordering tot bevel gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juli 2012.
Mr. J. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.