Onderzoek naar haren die op de bivakmuts zijn aangetroffen
Naast voornoemde DNA-mengprofielen is in voornoemde bivakmuts een tiental haren aangetroffen. Door het NFI is op deze haren vergelijkend morfologisch onderzoek verricht. Bij vergelijkend onderzoek met haren van [medeverdachte 3] is een haarspoor gevonden dat past in het haarpalet van [medeverdachte 3] (RAAN6966NL). De bevinding ten aanzien van het vergelijkend haaronderzoek ten aanzien van dit haarspoor is dat het iets waarschijnlijker is wanneer het haarspoor afkomstig is van [medeverdachte 3], dan wanneer het haarspoor afkomstig is van een willekeurig gekozen persoon. Aan de kwalificatie “iets waarschijnlijker” wordt een factor gehangen van 1 tot 10 keer waarschijnlijker.
Van de haarsporen AACC8497NL#06, #09 en #10 zijn (onvolledige) mitochondriale-DNA-profielen (hierna: mtDNA-profielen) verkregen, welke matchen met elkaar en matchen met het mt-DNA-profiel van [medeverdachte 3] (RAA05326NL).
Derhalve kan volgens de deskundige, professor dr. A.D. Kloosterman van het NFI geconcludeerd worden dat deze drie haren afkomstig kunnen zijn van [medeverdachte 3], met dien verstande dat deze sporen (haren) ook van alle in de moederlijke lijn aan hem verwante familieleden en een onbekend aantal andere personen afkomstig kunnen zijn.
Het aangetroffen mt-DNA-profiel van haarspoor AACC8497NL#10, dat het meest informatieve profiel bleek, is vergeleken met de profielen die zijn opgenomen in de EMPOP-databank van de internationale forensische werkgroep die zich bezighoudt met mtDNA-onderzoek. In deze databank, met profielen van 11596 personen, komt voornoemd DNA-profiel niet voor.
Hoewel mtDNA-profielen gezien het voorgaande geen statistische berekening kennen, kan met behulp van zowel de resultaten uit voornoemd morfologisch onderzoek als de resultaten uit het mtDNA-onderzoek door middel van het beschouwen van hypothesen een waarschijnlijkheidsoordeel worden gegeven. Hiertoe zijn door het NFI de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese I: de haar AACC8497NL#10 is van de verdachte [medeverdachte 3].
Hypothese II: de haar AACC8497NL#10 is niet van e verdachte [medeverdachte 3]. De haar is van een willekeurig, niet aan de verdachte [medeverdachte 3] verwante persoon.
Naar de mening van de betreffende deskundige van het NFI zijn de verkregen
onderzoeksresultaten van het DNA- en morfologisch onderzoek waarschijnlijker als
hypothese 1 waar is dan als hypothese II waar is. Aan de kwalificatie “waarschijnlijker”
wordt een factor gehangen van 10 tot 100 keer waarschijnlijker. De rechtbank merkt hierbij op dat er geen aanwijzingen zijn dat een aan [medeverdachte 3] verwante persoon haren heeft kunnen achterlaten op de onderzochte bivakmuts.