ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5072

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601167-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gijzeling met losgeld eisen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 augustus 2012 uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van medeplegen van gijzeling. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte en medeverdachten hielden een man gedurende een week vast in een stacaravan, waarbij zij losgeld eisten van de vader van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gijzeling plaatsvond van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011. Gedurende deze periode werd het slachtoffer geblinddoekt en gebonden vastgehouden, terwijl de daders telefonisch contact opnamen met de vader van het slachtoffer om een bedrag van drie miljoen euro te eisen, dat later werd verlaagd naar tweeënhalf miljoen euro. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder telefoongesprekken en getuigenverklaringen, geoordeeld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de gijzeling en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening is gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de gijzeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, inclusief de kosten van rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601167-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsvrouw: mr. B. Molleman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 14 maart 2012 en 8 mei 2012 en inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 1 en 6 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is daarbij gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16/601166-11), [medeverdachte 2] (16/712118-11), [medeverdachte 3] (16/601168-11), [medeverdachte 4] (16/700148-12) en [medeverdachte 5] (16/700131-12).
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: samen met een ander of anderen [slachtoffer] heeft gegijzeld in de periode
van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011, waarbij van de vader
van [slachtoffer] betaling van losgeld is geëist;
subsidiair: medeplichtig is aan deze gijzeling door de stacaravan waarin [slachtoffer]
is gegijzeld ter beschikking te stellen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en heeft vrijspraak gevraagd voor het onder primair tenlastegelegde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het onder primair als het onder subsidiair tenlastegelegde en heeft daartoe de hierna te noemen verweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De feiten
Als [slachtoffer] op 24 november 2011 omstreeks 21.30 uur aankomt bij zijn woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], wordt hij plotseling door twee mannen met bivakmutsen in een gereedstaande auto - een Chrysler - gestopt.
Na een tijdje te hebben gereden stopt de Chrysler en wordt [slachtoffer] in een bestelbus geplaatst. Met deze bestelbus wordt hij naar een ruimte gebracht, waar hij aan een tafel wordt vastgebonden. Tot het moment van zijn bevrijding, die op 1 december 2011 plaatsvindt, wordt hij in deze ruimte - een stacaravan aan de [adres] te [woonplaats] - bij voortduring bewaakt en tegen zijn wil vastgehouden.
[getuige 1] is getuige geweest van het begin van voornoemde gijzeling. Hij verklaart dat hij zag dat een jongen de [adres] te [woonplaats] in liep, waar een busje geparkeerd stond. Hij hoorde geschreeuw en zag dat het busje heftig heen en weer bewoog.
Daarna reed het busje, met kenteken [kenteken], hard weg. De jongen,die hij daarvoor nog zag lopen, zag hij niet meer.
Kort na het begin van de gijzeling en in de dagen daarna neemt een man diverse malen telefonisch contact op met de vader van [slachtoffer], [A]. Deze man deelt [A] - in het Nederlands, met een Marokkaanse klank - mee dat ze zijn zoon hebben en dat hij drie miljoen euro moet betalen als hij zijn zoon weer zou willen zien. De man geeft aan dat hij iemand zal sturen om het geld op te halen. De eis van drie miljoen euro wordt later verlaagd naar een bedrag van tweeënhalf miljoen euro.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode is gegijzeld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]),
[medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), [verdachte] (hierna: [verdachte]) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) betrokken zijn geweest bij deze gijzeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.2 De gebruikte voertuigen
De door getuige [getuige 1] genoemde Chrysler met kenteken [kenteken] blijkt sinds
18 november 2011 op naam te staan van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de auto op voornoemde datum in opdracht en met geld van [medeverdachte 5] heeft gekocht in een woonwagenkamp te [woonplaats]. [medeverdachte 5] was daar bij en heeft na de aankoop een sleutel van de Chrysler achtergehouden.
Nadat hij van [medeverdachte 5] heeft gehoord van de gijzeling, heeft [medeverdachte 2] op
25 november 2011 in opdracht van [medeverdachte 5] valse aangifte gedaan van de diefstal van deze auto.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij naast de aankoop van voornoemde Chrysler Voyager in opdracht van [medeverdachte 5] een bestelbus van het merk Volkswagen, type Crafter voor [medeverdachte 5] bij [bedrijf 1] te [woonplaats] heeft gehuurd. Uit een drietal verhuurovereenkomsten van dit bedrijf volgt dat [medeverdachte 2] niet één, maar drie bestelbussen heeft gehuurd van respectievelijk 14 november 2011 tot en met 17 november 2011, 17 november 2011 tot
18 november 2011 en 21 november 2011 tot en met 25 november 2011. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dit bij een plan hoorde.
Laatstgenoemde overeenkomst betreft de verhuur van een blauwe Volkswagen Crafter met kenteken [kenteken]. Niet alleen voornoemde Chrysler, maar ook deze Volkswagen Crafter lijkt te zijn gebruikt bij het begin van de gijzeling.
Uit het Track and Trace-systeem dat in deze bestelbus is geplaatst, welk systeem werkt met GPS-coördinaten die precieze locaties kunnen aangeven, volgt dat dit voertuig bij de aanvang van de gijzeling op 24 november 2011, op de Miamidreef te Utrecht stond geparkeerd.
Vervolgens blijkt dat omstreeks 21.40 uur die dag de Volkswagen Crafter daar wegrijdt en naar de [adres] te [woonplaats] gaat, waar voornoemd voertuig omstreeks 21.51 uur op de oprit van de woning gelegen op nummer [nummer] van voornoemde straat wordt geparkeerd. In deze woning woont [verdachte]. In de stacaravan tegenover deze woning, is [slachtoffer] op 1 december 2011 aangetroffen.
Ongeveer een uur nadat de Volkswagen Crafter op voornoemde oprit is geparkeerd, vertrekt dit voertuig om vervolgens weer terug te rijden naar Utrecht.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hem tot € 10.000,00 als beloning is toegezegd door [medeverdachte 5] voor het regelen van voornoemde voertuigen. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij niet exact wist waarvoor de voertuigen bestemd waren, wel begreep hij dat het om een persoon ging.
4.3.3 De destijds bij verdachten in gebruik zijnde telefoonnummers
Na het begin van de gijzeling van [slachtoffer] is een groot telecomonderzoek gestart. Uit dit onderzoek komt een aantal telefoonnummers naar voren, waarvan de gebruiker mogelijk betrokken is bij deze gijzeling. De rechtbank acht bewezen dat de hierna te noemen telefoonnummers destijds in gebruik waren bij de hierna te noemen verdachten.
Telefoonnummers [telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) en [telefoonnummer] (*[telefoonnummer]) in gebruik bij [medeverdachte 1]
De rechtbank acht bewezen dat zowel het telefoonnummer *[telefoonnummer] als het telefoonnummer *[telefoonnummer] destijds in gebruik waren bij [medeverdachte 1] en overweegt daartoe als volgt.
Als de gebruiker van het telefoonnummer *[telefoonnummer] contact opneemt op
30 november 2011 en 1 december 2012, maakt hij zich bij de gebelde bekend als “[medeverdachte 1]”.
Daarnaast wordt in de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], die [medeverdachte 1] gebruikt, een Nokia-telefoontoestel aangetroffen met Imeinummer [nummer], met daarin een simkaart met nummer *[telefoonnummer].
Dat [medeverdachte 1] destijds de gebruiker van voornoemd nummer was, volgt tot slot uit het feit dat dit nummer veelvuldig contact heeft met het telefoonnummer van de vriendin van [medeverdachte 1], [B].
Uit onderzoek volgt dat [medeverdachte 1] destijds tevens de gebruiker was van telefoonnummer *[telefoonnummer]. Ten eerste blijkt dat zowel telefoonnummer *[telefoonnummer] als telefoonnummer *[telefoonnummer] in de periode van 23 november 2011 tot en met 25 november 2011 rondom hetzelfde tijdstip dezelfde zendmast of een nabijgelegen zendmast aanstralen. Daarnaast hebben beide nummers in deze periode nooit onderling contact en hebben zij voorts dezelfde tegencontacten.
Uit onderzoek volgt voorts dat voornoemd telefoonnummer *[telefoonnummer] niet alleen in het toestel van [slachtoffer] is gebruikt, maar ook in een toestel voorzien van Imeinummer [nummer]. Dit telefoontoestel is op 26 november 2011 achtergelaten in [bedrijf 2] te [woonplaats] door twee mannen. Een van deze mannen, de aanbieder van de telefoon, wordt door een verbalisant die de camerabeelden uit de belwinkel bekijkt omschreven als een lichtgetinte man, met opvallende jukbeenderen en een slank postuur, die onder meer een grijze capuchontrui en een zwarte jas met op de linkermouw een glimmend/vierkant label draagt.
Verbalisant merkt op dat deze man qua uiterlijke kenmerken een sprekende gelijkenis vertoont met [medeverdachte 1]. Ook de kleding van de man op de camerabeelden lijkt op de kleding die [medeverdachte 1] bij zijn latere aanhouding draagt.
Uit camerabeelden van de straat waarin voornoemd belhuis is gelegen, volgt dat voornoemde mannen bij het belhuis aankomen en later weer wegrijden in een grijze Volkswagen Golf, waarvan de linker kentekenverlichting niet brandt. [medeverdachte 1] maakt gebruik van een grijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]. Als deze auto op 1 december 2011 in beslag wordt genomen, blijkt de linker kentekenverlichting van deze auto defect te zijn.
De tweede man in de belwinkel wordt enige maanden later, nadat de betreffende beelden zijn uitgezonden in het televisieprogramma Opsporing Verzocht, herkend als [medeverdachte 5].
Het telefoonnummer *[telefoonnummer] blijkt op 23 november 2011 in gebruik te zijn genomen en na het eerste telefonisch contact met de vader van [slachtoffer] op 25 november 2011
is geen gebruik meer gemaakt van dit telefoonnummer.
Telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) en
[telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) in gebruik bij [medeverdachte 5]
De rechtbank acht bewezen dat de telefoonnummers [telefoonnummer], *[telefoonnummer] en *[telefoonnummer] destijds in gebruik waren bij [medeverdachte 5] en overweegt daartoe als volgt.
[medeverdachte 5] is directeur van [bedrijf 3] te [woonplaats] en hij heeft verklaard via het vaste nummer van dit bedrijf bereikbaar te zijn. Het telefoonnummer van voornoemd bedrijf is [telefoonnummer]. Uit de verklaring van [medeverdachte 5] volgt dat het telefoonnummer van zijn bedrijf doorgeschakeld staat naar zijn mobiele telefoonnummer. Onderzoek wijst uit dat dit het telefoonnummer *[telefoonnummer] betreft.
Dat laatstgenoemd telefoonnummer in gebruik was bij [medeverdachte 5] volgt daarnaast uit het feit dat bij de doorzoeking van zijn woning een inschrijfformulier d.d. 1 september 2011 op zijn naam is getroffen, waarin telefoonnummer *[telefoonnummer] als contactnummer is opgegeven.
Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 5] naast voornoemde telefoonnummers [telefoonnummer] en *[telefoonnummer] tevens gebruik maakte van telefoonnummer *[telefoonnummer].
Uit analyse volgt dat de nummers *[telefoonnummer] en *[telefoonnummer] vanaf 15 november 2011 vaak dezelfde zendmasten aanstralen dan wel zendmasten die dicht bij elkaar liggen. Beide telefoonnummers hebben bovendien dezelfde frequente contacten, waaronder het telefoonnummer van de vrouw van [medeverdachte 5].
Daarnaast volgt uit voornoemde verklaring van [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 5] bij hem was bij de aankoop van voornoemde Chrysler op 18 november 2011, welke aankoop plaatsvond op woonwagenkamp [naam] in [woonplaats]. Omstreeks 18.25 uur straalden de telefoonnummers van [medeverdachte 2] een zendmast aan de Amersfoortseweg in [woonplaats] aan, nabij voornoemd woonwagenkamp. Een minuut daarvoor straalde ook telefoonnummer *[telefoonnummer] dezelfde zendmast aan. Dat telefoonnummer *[telefoonnummer] daadwerkelijk bij [medeverdachte 5] in gebruik was, volgt voorts uit de historische printgegevens van dit telefoonnummer. De tegencontacten van dit nummer blijken veelal directe familie- en gezinsleden van [medeverdachte 5] te zijn. Na 24 november 2011 is geen gebruik meer gemaakt van telefoonnummer *[telefoonnummer].
Telefoonnummer [telefoonnummer] (*[telefoonnummer]) in gebruik bij [verdachte]
[verdachte] heeft meermalen verklaard dat hij destijds de gebruiker van het telefoonnummer *[telefoonnummer] was.
Telefoonnummers [telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) en [telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) in gebruik bij [medeverdachte 3]
Uit onderzoek volgt dat telefoonnummer *[telefoonnummer] is gebruikt in een toestel met Imeinummer [nummer]. Dit toestel is, na diens aanhouding, onder [medeverdachte 3] in beslag genomen. In het telefoonboek van dit toestel staat nummer *[telefoonnummer] onder “ik” opgeslagen.
Aan getuige [getuige 2] is een foto getoond van [medeverdachte 3]. Hij herkent de man op de foto als “[medeverdachte 3]”, die bereikbaar is onder nummer *[telefoonnummer]. Niet alleen door getuige [getuige 2] wordt [medeverdachte 3] [naam][medeverdachte 3][naam] genoemd, ook volgt uit een aantal opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken dat bellers de gebruiker van nummer *[telefoonnummer] [naam][medeverdachte 3][naam] noemen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zijn telefoon nooit uitleent.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] destijds de gebruiker was van telefoonnummer *[telefoonnummer].
Na de inval in de woning van [verdachte] op 1 december 2011 is een telefoon met daarin een simkaart van nummer *[telefoonnummer] aangetroffen. Op het moment van deze inval was [medeverdachte 3] in deze woning aanwezig.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij destijds de gebruiker was van de telefoon met nummer “[telefoonnummer]”. De rechtbank begrijpt dat hij hiermee telefoonnummer *[telefoonnummer] bedoelt en acht bewezen dat [medeverdachte 3] destijds de gebruiker was van ook dit telefoonnummer.
Telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) in gebruik bij [medeverdachte 4]
De rechtbank acht bewezen dat telefoonnummer *[telefoonnummer] destijds in gebruik was bij [medeverdachte 4] en overweegt daartoe als volgt.
In de onder [medeverdachte 3] aangetroffen telefoon staat in de adreslijst nummer *[telefoonnummer] onder [naam] opgeslagen. De voornaam van verdachte betreft: [naam].
In de onder [verdachte] in beslag genomen telefoon staat nummer *[telefoonnummer] onder “man [medeverdachte 4]”. Als aan [verdachte] een foto van [medeverdachte 4] wordt getoond, herkent hij [medeverdachte 4] als “[medeverdachte 4]” van het autobedrijf. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat “[medeverdachte 4]” zijn bijnaam is.
Dat verdachte destijds de gebruiker van nummer *[telefoonnummer] was, volgt daarnaast uit het feit dat dit nummer veelvuldig contacten heeft met telefoonnummers van familieleden van [medeverdachte 4] en van zijn huurbaas. Daarnaast straalt het nummer *[telefoonnummer] drie zendmasten het meest frequent aan: de zendmast nabij bandenbedrijf [naam], waar “[medeverdachte 4]” volgens [verdachte] zou werken, de zendmast nabij het laatst bekende GBA-adres van [medeverdachte 4] en tot slot de zendmast nabij de woning van de ouders van [medeverdachte 4].
4.3.4 Bevindingen met betrekking tot de uren na het begin van de gijzeling
[slachtoffer] heeft verklaard dat zijn zakken werden leeggehaald nadat hij in de Chrysler was gestopt. In deze zakken zat onder meer zijn telefoon.
Uit telecomonderzoek volgt dat bij de eerste telefonische contacten die een van de gijzelnemers heeft opgenomen met [A] door deze beller gebruik is gemaakt van de mobiele telefoon met imeinummer [nummer]. De simkaart uit deze telefoon is verwijderd en vervolgens vervangen door een simkaart gekoppeld aan het hiervoor genoemde telefoonnummer *[telefoonnummer], het telefoonnummer dat destijds in gebruik was bij [medeverdachte 1].
Omstreeks het tijdstip van het begin van de gijzeling, op 24 november 2011 tussen 21.22 uur en 21.39 uur, hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] via *[telefoonnummer] vijfmaal telefonisch contact met elkaar.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] maakt op dat moment gebruik van een zendmast in de directe omgeving van de [adres], terwijl het telefoonnummer van [medeverdachte 5]
een zendmast in de directe omgeving van de Miamidreef te Utrecht aanstraalt, de straat waar voornoemde Volkswagen Crafter staat geparkeerd.
[medeverdachte 1] heeft niet alleen telefonisch contact met [medeverdachte 5], hij belt omstreeks 21.41 uur ook naar telefoonnummer *[telefoonnummer], dat in gebruik is bij [medeverdachte 4]. Aansluitend op voornoemd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4], neemt [medeverdachte 4] omstreeks 21.42 uur contact op met telefoonnummer *[telefoonnummer] , welk nummer in gebruik is bij [verdachte]. Het telefoonnummer van [verdachte] straalt op dat moment een zendmast aan op de Anthony Fokkerweg te Hilversum, nabij zijn woning - en nabij de stacaravan waarin [slachtoffer] later is aangetroffen -, gelegen aan de [adres] in voornoemde plaats.
Uit onderzoek van de beschikbare telecomgegevens volgt dat de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] die avond dezelfde route van Utrecht naar Hilversum afleggen als de route die volgt uit het Track and Trace systeem van voornoemde Volkswagen Crafter.
4.3.5 Bevindingen ten aanzien van 30 november 2011 en 1 december 2011
Gezien het voorgaande wordt er een telefoontap geplaatst op voornoemd telefoonnummer van [medeverdachte 1]. Hij blijkt regelmatig telefonisch contact te hebben met telefoonnummer *[telefoonnummer], dat in gebruik is bij [medeverdachte 3]. Op 30 november 2011 omstreeks 17.21 uur neemt [medeverdachte 1] (M) telefonisch contact op met [medeverdachte 3] (L), waarna het volgende gesprek tussen hen plaatsvindt:
L: En.
M: En alles goed?
L: Goed en met jou.
M: Ik mag niet klagen?
L: Ik had je een berichtje gestuurd, maar je hebt hem niet gelezen zag ik.
M: Nee, ik heb hem niet gelezen, maar wat is er nog meer?
L: Nee ze lag nog te slapen.
M: Ja.
L: Ja dus toen ging ik weg.
M: Wou hij niks?
L: Heh.
M: Wou die niks eten of zo?
L: Nee ik heb het niet gevraagd ze lag nog te slapen, maar we moeten zo wie zo eten halen het is zes uur.
M: Ik kom zo die kant op.
L: Want ze moet zo wie zo eten rond deze tijd.
M: Ik ben daar met drie kwartier half uurtje met jou.
Uit onderzoek naar de onder [medeverdachte 3] in beslag genomen telefoon volgt dat hij diezelfde dag omstreeks 19.13 uur een sms-bericht stuurt naar [medeverdachte 1] met de volgende tekst: “hij heeft honger man zegt die”.
Omstreeks 19.52 uur belt [medeverdachte 1] vervolgens naar [medeverdachte 3] en vindt het volgende gesprek plaats:
L: En.
M: En alles goed.
L: Alles goed en met jou.
M: Ik mag niet klagen en met jou.
L: En kom je niet.
M: Jawel, jawel.
L: Want ze moet ook eten.
M: Jawel ik ga even snel een ding doen dan kom ik jou kant op.
L: Ja want ze heeft heel de dag niks gegeten.
M: Ja klopt ik weet. Ehhh.
L: Heel de dag vanaf vanochtend zeven uur niks gegeten.
M: Kun je niet eten gaan brengen.
L: Ik weet niet hoe ik het moet doen man.
M: Oké ik kom zo jou toe ik bel jou als ik onderweg ben. Ik zie je bij ehhh blablabla sportpark gewoon.
L: Ja is goed bel mij als je op de snelweg bent dan ga ik alvast.
M: Ik bel jou als ik op de snelweg ben.
Omstreeks 20.03 uur ontvangt [medeverdachte 3] het volgende sms-bericht van [medeverdachte 1]: “ja kan alvast even hallen doner en 2 frikendel en Fanta aub.”, waarop [medeverdachte 3] bericht dat het goed is.
Omstreeks 20.14 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en vindt het volgende telefoongesprek plaats tussen hen:
L: He jonge.
M: He broertje.
L: Ja.
M: Ben je bij hem ehh ben je bij haar geweest of niet?
L: Ja
M: Net.
L: Ja man.
M: Wat zegt ze dan.
L: Ze zegt ik heb kapot honger, ze zegt ik kan het niet meer volhouden.
M: Schreeuwt hij of wat.
L: Nee ze kan het niet meer volhouden ze heeft veel te veel honger.
M: Dan ehh ik ben er met een uurtje max. Uurtje ben ik gewoon daar.
Daarna, omstreeks 20.19 uur, verzendt [medeverdachte 3] het volgende sms-bericht naar [medeverdachte 1]: “Ben bejaarde”.
Omstreeks 20.26 uur wordt [medeverdachte 3] gebeld door [medeverdachte 4]. Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] maakt op dat moment gebruik van een zendmast aan de Anthony Fokkerweg te Hilversum, gelegen nabij de [adres] in voornoemde plaats. Het gesprek gaat over het ruilen van een auto. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 4] in zijn richting te komen, waarop [medeverdachte 4] zegt: “Ik ga daar niet komen, ik zie je bij de brandweer.” De brandweer te Hilversum is gelegen nabij de [adres], voornoemd.
Omstreeks 22.49 uur ontvangt [medeverdachte 3] het volgende sms-bericht van [medeverdachte 1]: “Ben er”.
Uit observatie volgt dat [medeverdachte 1] kort daarvoor, omstreeks 21.20 uur, als bestuurder van een grijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]Hilversum inrijdt. Tussen 21.20 uur en 23.10 uur is hij niet onder observatie.
Omstreeks 23.15 uur wordt [medeverdachte 3] door [verdachte] gebeld. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 3] moet komen, waarop [medeverdachte 3] tegen [verdachte] zegt dat hij er aan komt.
Omstreeks 23.35 uur treft de politie voornoemde Volkswagen Golf aan op de Van Riebeeckweg te Hilversum, nabij zorgcentrum Gooierserf.
Daar ziet de observatie dat [medeverdachte 1] bij zijn auto wordt afgezet door de bestuurder van een zwarte Seat Leon met kenteken [kenteken]. Deze Seat staat op naam van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] rijdt in voornoemde Volkswagen Golf weg, om even later te stoppen bij een aantal afvalcontainers, waar de observanten hem naast de Volkswagen Golf voorovergebogen zien staan.
Omstreeks 23.39 uur heeft [medeverdachte 1] een telefoongesprek met een vriendin, waarin hij aangeeft dat hij denkt gevolgd te worden door de politie. Hij geeft aan dat zij aan het wachten waren wie hem zou afzetten en dat zij waarschijnlijk het kenteken van die jongen hadden genoteerd.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij door twee mannen werd bewaakt. Van een van deze twee mannen kreeg hij ontbijt en avondeten.
De politie leidt uit de hiervoor genoemde opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken, sms-berichten en observaties af dat [medeverdachte 1] vanuit Utrecht naar Hilversum is gereden om [slachtoffer] eten te brengen, waarbij hij zijn auto op afstand van de [adres] neerzet en zich laat ophalen en enige tijd daarna weer wegbrengen door [medeverdachte 3].
Op 1 december 2011 lijkt hetzelfde plaats te vinden omstreeks het middaguur en in de avond.
Uit camerabeelden van de brandweer te Hilversum, waarop een gedeelte van de [adres] te zien is, volgt dat op 1 december 2011 omstreeks 11.40 uur een auto met kenteken [kenteken] over deze - doodlopende - weg rijdt in de richting van het aldaar gelegen woonwagenkamp, waar ook de stacaravan staat van [verdachte], waarin [slachtoffer] is gegijzeld. Ambtshalve is bekend dat [medeverdachte 3] gebruik maakt van voornoemde auto, een Peugeot.
De eigenaar van deze auto, [getuige 2], heeft verklaard dat hij zijn auto alleen aan [medeverdachte 3] uitleent. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet degene was die op 1 december 2011 op de [adres] reed.
Omstreeks 11.47 uur belt [medeverdachte 3] naar [verdachte]. [verdachte] zegt hem zo te zien, hij is bij Kortenhoef. [verdachte] heeft verklaard dat hij hiermee bedoelde dat hij naar “[medeverdachte 4]” was , de man die hij herkende op een foto van [medeverdachte 4] die hem werd getoond.
De telefoon van [medeverdachte 3] kiest op dat moment een zendmast nabij de [adres].
Omstreeks 11.44 rijdt voornoemde Peugeot uit de richting van het woonwagenkamp weer terug, om vervolgens om 13.08 uur weer in de richting van het woonwagenkamp te gaan.
Door het observatieteam wordt gezien dat voornoemde Peugeot daar omstreeks 13.25 uur weer wegrijdt, met [medeverdachte 1] als bijzitter. Uit camerabeelden volgt dat op dat moment op korte afstand achter deze Peugeot een kleine mintgroene auto volgt. [verdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment de bestuurder van deze auto was.
Voornoemde Peugeot wordt door het observatieteam verder gevolgd. Er wordt gezien dat deze auto omstreeks 13.30 uur stil staat op de Lorentzweg te Hilversum, waar [medeverdachte 1] uitstapt en plaatsneemt achter het stuur van een aldaar geparkeerde auto met kenteken [kenteken], - voornoemde Volkswagen Golf waarvan hij gebruik maakt- , en vervolgens wegrijdt.
Tien minuten daarna, omstreeks 13.40 uur, neemt [medeverdachte 1] telefonisch contact op met [medeverdachte 3] en vindt het volgende telefoongesprek tussen hen plaats:
L: Ja.
M: Luister eens.
L: Ja.
M: Nu net zijn politieauto’s met sirene aan voorbij gereden komend uit Utrecht.. ..
achter elkaar .. snap je?
L: Ja.
M: De kast die daar is, ja!
L: Ja.
M: Moet je tegen hem zeggen dat hij die dan goed in de gaten moet houden. Hij moet ons, direct, dan bellen als iets er is.
L: Ja.
M: Oké stel hem op de hoogte.
L: Ja.
Diezelfde avond, 1 december 2011, zien verbalisanten de Seat Leon, die op naam van
[medeverdachte 3] staat, omstreeks 20.12 uur het woonwagenkamp aan de [adres] te
Hilversum oprijden met daarin een bestuurder en een bijrijder. Daarna is de Seat Leon enige
tijd niet onder observatie. Omstreeks 20.25 uur wordt gezien dat voornoemde Seat Leon
opnieuw voornoemd woonwagenkamp oprijdt. De Volkswagen Golf waarin [medeverdachte 1] op
30 november 2011 als bestuurder reed, wordt omstreeks 21.20 uur op de Arena te
Hilversum aangetroffen.
4.3.6 Inval woning en aantreffen [slachtoffer]
Vijf minuten nadat voornoemde Seat Leon opnieuw het woonwagenkamp opreed, op
1 december 2011 omstreeks 20.30 uur, doet de politie een inval in de woning van [verdachte], waar onder meer [verdachte] en [medeverdachte 3] zich op dat moment bevinden. Zij worden aangehouden. Als de politie ook de bij voornoemde woning behorende stacaravan ingaat, treffen zij [slachtoffer] aan. Hij is met een handboei vastgeketend aan een tafelpoot van een tafel die naast hem staat en zijn enkels zijn door middel van tiewraps aan elkaar vastgemaakt.
[slachtoffer] vertelt de politie dat één van zijn twee bewakers, de man die hem ontbijt en avondeten bracht, hem zojuist eten heeft gegeven. Hij verklaart dat het gaat om een man in een blauwe spijkerbroek en een zwarte jas.
Door de politie wordt gezien dat een man met een donker jack aan wegrent vanaf de achterzijde van de caravan. Omstreeks 22.03 uur wordt deze man, [medeverdachte 1], aangehouden in Hilversum. De kleding die hij op dat moment draagt, waaronder een blauwe spijkerbroek en een zwarte jas, is nat, gescheurd en bevuild. Bij [medeverdachte 1] wordt een autosleutel van het merk Volkswagen aangetroffen.
4.3.7 Telefonische contacten na deze inval
Uit telecomonderzoek volgt dat [medeverdachte 4] kort na deze inval en in de uren daarna meermalen telefonisch contact zoekt en al dan niet krijgt met de telefoonnummers van [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. Omstreeks 21.02 uur heeft hij telefonisch contact met [medeverdachte 5]. Een minuut later, omstreeks 21.03 uur, heeft [medeverdachte 4] telefonisch contact met [medeverdachte 1]. Omdat [medeverdachte 1] kort na dit gesprek wordt aangehouden, slaagt [medeverdachte 4] er daarna niet meer in om [medeverdachte 1] telefonisch te bereiken. Bij een van zijn pogingen daartoe, omstreeks 21.24 uur, is in een achtergrondgesprek letterlijk te horen: “bij die kamp, bij die kamp. Bij die kamp van die jongen.” Omstreeks 22.29 uur heeft [medeverdachte 4] nogmaals telefonisch contact met [medeverdachte 5]. Het nummer van [medeverdachte 4] is na 2 december 2011, een dag na de betreffende inval, niet langer meer actief. Uit onderzoek volgt dat het telefoonnummer van [medeverdachte 4] in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 2 december 2011 1097x (pogingen tot) contact heeft met het telefoonnummer *[telefoonnummer] van [medeverdachte 3], 765x met het nummer *[telefoonnummer] van [medeverdachte 1], 225x met het nummer *[telefoonnummer] van [verdachte], en 31x met het nummer van [naam], waarop [medeverdachte 5] bereikbaar is.
4.3.8 Verklaring getuige [getuige 3]
Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) heeft bij de politie een aantal sms-berichten voorgelezen,die zij ontving van de neef van [verdachte], haar ex-vriend [verdachte]. Nadat zij [verdachte] een bericht zond dat [verdachte] vastzat wegens ontvoering, ontving zij van hem het bericht: “Oh heeft hij dat echt gedaan joh, hij heeft mij wel verteld dat hij het zou doen. Dus hij heeft het écht gedaan.”
[verdachte] sms’te haar verder dat [verdachte] hem had gevraagd om in een ijskast te gaan zitten om te kijken of er een persoon in zou passen. De ijskast zou gebruikt worden bij een ontvoering.
[verdachte] vertelde - aldus de verklaring van [getuige 3] - dat hij voor de ontvoering gaten in de ijskast zou boren zodat je gewoon lucht kreeg. Zij verklaarde verder dat [verdachte] in een opwelling gezegd heeft: “we gaan een jongetje ontvoeren”. [verdachte] heeft bevestigd dat hij voornoemde sms-berichten aan [getuige 3] heeft verzonden.
4.3.9 Forensisch onderzoek
In de stacaravan wordt onder meer een bivakmuts (AADL3986NL) en een Fantafles (ADDL3955NL) aangetroffen.
Onderzoek naar biologische sporen op de bivakmuts
De betreffende bivakmuts is aan de binnenkant ter hoogte van de mond bemonsterd. Deze bemonstering is veiliggesteld als AADL3986NL#01 en door het NFI onder meer vergeleken met de referentiemonsters van het wangslijmvlies van [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1].
Uit dit onderzoek volgt dat voornoemde bemonstering een DNA-mengprofiel betreft van minimaal 3 personen, waarbij zowel [medeverdachte 1] (RAAP6678NL) als [medeverdachte 3] (RAA05326NL) celdonoren kunnen zijn van een deel van het celmateriaal in deze bemonstering. Dit vanwege de constatering (rapportage 25 juli 2012) dat alle DNA-kenmerken van deze verdachten zichtbaar zijn in dit mengprofiel.
Vanwege de onvolledigheid en complexiteit van voornoemde DNA-mengprofielen is een statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match met de DNA-profielen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] niet mogelijk.
Wel zijn de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek van de bemonstering AADL3986NL#01 beschouwd in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen. Hiertoe zijn door deskundige K. Vos in een door haar opgesteld rapport d.d. 25 juli 2012 en in een door haar als getuige-deskundige ter terechtzitting afgelegde verklaring de volgende hypothesen beschouwd:
Ten aanzien van [medeverdachte 3]:
Hypothese I: de bemonstering AADL3986NL#1 van een bivakmuts bevat celmateriaal
van de verdachte [medeverdachte 3] en twee willekeurig gekozen personen.
Hypothese II: de bemonstering AADL3986NL#1 van een bivakmuts bevat celmateriaal van drie willekeurige personen.
Ten aanzien van [medeverdachte 1]:
Hypothese I: de bemonstering AADL3986NL#1 van een bivakmuts bevat celmateriaal
van de verdachte [medeverdachte 1] en twee willekeurig gekozen personen.
Hypothese II: de bemonstering AADL3986NL#1 van een bivakmuts bevat celmateriaal van drie willekeurige personen.
Naar de mening van onderzoeker zijn de bevindingen van het DNA-onderzoek ten aanzien
van zowel [medeverdachte 3] als van [medeverdachte 1] veel waarschijnlijker wanneer hypothese I waar is dan
wanneer hypothese II waar is.
Aan de kwalificatie “veel waarschijnlijker” wordt een factor gehangen van 100 tot 10.000 keer waarschijnlijker.
Onderzoek naar haren die op de bivakmuts zijn aangetroffen
Naast voornoemde DNA-mengprofielen is in voornoemde bivakmuts een tiental haren aangetroffen. Door het NFI is op deze haren vergelijkend morfologisch onderzoek verricht. Bij vergelijkend onderzoek met haren van [medeverdachte 3] is een haarspoor gevonden dat past in het haarpalet van [medeverdachte 3] (RAAN6966NL). De bevinding ten aanzien van het vergelijkend haaronderzoek ten aanzien van dit haarspoor is dat het iets waarschijnlijker is wanneer het haarspoor afkomstig is van [medeverdachte 3], dan wanneer het haarspoor afkomstig is van een willekeurig gekozen persoon. Aan de kwalificatie “iets waarschijnlijker” wordt een factor gehangen van 1 tot 10 keer waarschijnlijker.
Van de haarsporen AACC8497NL#06, #09 en #10 zijn (onvolledige) mitochondriale-DNA-profielen (hierna: mtDNA-profielen) verkregen, welke matchen met elkaar en matchen met het mt-DNA-profiel van [medeverdachte 3] (RAA05326NL).
Derhalve kan volgens de deskundige, professor dr. A.D. Kloosterman van het NFI geconcludeerd worden dat deze drie haren afkomstig kunnen zijn van [medeverdachte 3], met dien verstande dat deze sporen (haren) ook van alle in de moederlijke lijn aan hem verwante familieleden en een onbekend aantal andere personen afkomstig kunnen zijn.
Het aangetroffen mt-DNA-profiel van haarspoor AACC8497NL#10, dat het meest informatieve profiel bleek, is vergeleken met de profielen die zijn opgenomen in de EMPOP-databank van de internationale forensische werkgroep die zich bezighoudt met mtDNA-onderzoek. In deze databank, met profielen van 11596 personen, komt voornoemd DNA-profiel niet voor.
Hoewel mtDNA-profielen gezien het voorgaande geen statistische berekening kennen, kan met behulp van zowel de resultaten uit voornoemd morfologisch onderzoek als de resultaten uit het mtDNA-onderzoek door middel van het beschouwen van hypothesen een waarschijnlijkheidsoordeel worden gegeven. Hiertoe zijn door het NFI de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese I: de haar AACC8497NL#10 is van de verdachte [medeverdachte 3].
Hypothese II: de haar AACC8497NL#10 is niet van de verdachte [medeverdachte 3]. De haar is van een willekeurig, niet aan de verdachte [medeverdachte 3] verwante persoon.
Naar de mening van de betreffende deskundige van het NFI zijn de verkregen
onderzoeksresultaten van het DNA- en morfologisch onderzoek waarschijnlijker als
hypothese 1 waar is dan als hypothese II waar is. Aan de kwalificatie “waarschijnlijker”
wordt een factor gehangen van 10 tot 100 keer waarschijnlijker. De rechtbank merkt hierbij op dat er geen aanwijzingen zijn dat een aan [medeverdachte 3] verwante persoon haren heeft kunnen achterlaten op de onderzochte bivakmuts.
Dactyloscopisch onderzoek op de Fantafles
Aangever heeft verklaard dat hij van zijn bewakers Fanta te drinken heeft gekregen.
In de stacaravan wordt de hiervoor genoemde Fantafles aangetroffen. Op deze Fantafles is een identificeerbare vingerafdruk gevonden, die identiek is aan de vingerafdruk van [medeverdachte 1].
4.3.10 De bewijsverweren
Eigendom van de stacaravan
De verdediging heeft aangevoerd dat niet [verdachte], maar de vader van [verdachte] de eigenaar is van de stacaravan waarin [slachtoffer] is gegijzeld. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat [verdachte] over deze stacaravan beschikte.
Niet alleen werd de elektriciteit via een stroomhaspel uit de naast de betreffende stacaravan gelegen woning van [verdachte] afgetapt, ook blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 4], dat hij van [verdachte] een tijd in de caravan mocht wonen. Bovendien heeft [verdachte] zelf ook meermalen verklaard dat hij de eigenaar is van de stacaravan.
Wetenschap over de gijzeling
De verdediging heeft gewezen op een aantal contra-indicaties waaruit zou volgen dat [verdachte] destijds niet op de hoogte was van het feit dat [slachtoffer] in de stacaravan naast zijn woning werd gegijzeld. Gelet op de hiervoor onder 4.3.1-4.3.9 genoemde feiten en omstandigheden kan dit verweer geen stand houden.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3]
De verdediging is van mening dat de verklaring van [getuige 3] onbetrouwbaar is en niet gebruikt kan worden tot het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer en acht de verklaring van [getuige 3] betrouwbaar.
Als [getuige 3] op 13 januari 2012 naar de politie gaat om aangifte te doen wegens bedreiging door haar broer, komt het gesprek terloops op de gijzelingszaak en de mogelijke betrokkenheid van [verdachte] daarbij. In dit verband leest [getuige 3] vervolgens de onder 4.3.1 genoemde sms-berichtwisseling voor tussen haar en [verdachte], een neef van [verdachte].
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [getuige 3] niet naar de politie is gegaan met het doel een belastende verklaring af te leggen en dat is naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing voor de betrouwbaarheid van haar verklaring. Bovendien heeft [verdachte] bevestigd dat hij voornoemde sms-berichten aan [getuige 3] heeft verzonden.
Dat [verdachte] (later) heeft verklaard dat de opmerkingen over een ontvoering door hem voor de grap zijn verzonnen, doet daaraan niet af. De rechtbank sluit niet uit dat [verdachte], gezien zijn relatie tot [verdachte], met deze verklaring mogelijk andere belangen dient dan de waarheidsvinding.
[getuige 3] heeft verder verklaard dat zij heeft gesproken met [C] (hierna: [C]). [getuige 3] verklaarde dat [C] in dit gesprek aangaf dat [verdachte] maanden voor de gijzeling al gezegd zou hebben “we gaan een jongetje ontvoeren”. Dat [C] ontkent recent met [getuige 3] te hebben gesproken, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] niet af, nu de rechtbank niet kan uitsluiten dat [C], een vriendin van [verdachte], met deze verklaring mogelijk andere belangen dient dan de waarheidsvinding.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voorgaande feiten en omstandigheden niet alleen dat [verdachte] zijn stacaravan ter beschikking heeft gesteld voor de betreffende gijzeling, maar ook dat hij een rol van betekenis heeft gehad bij de voorbereiding van de gijzeling, de overbrenging van [slachtoffer] naar de stacaravan en de voortduring van de gijzeling daarna. De rechtbank stelt op grond van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn mededaders. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] daarbij opzet had op de wederrechtelijke vrijheidberoving van [slachtoffer] en het oogmerk had om de vader van [slachtoffer] te dwingen losgeld te betalen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie,
het primair tenlastegelegde bewezen, zoals hierna zal worden vermeld.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 te Utrecht en te Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten de vader [A] te dwingen 3 miljoen euro, althans 2,5 miljoen euro, aan verdachte en zijn mededaders te betalen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen:
- die [slachtoffer] opgewacht bij zijn woning en
- die [slachtoffer] in een gereed staand(e) personenauto/busje gestopt en
- die [slachtoffer] tegen zijn wil vervoerd naar een stacaravan, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en
- die [slachtoffer] tegen zijn wil vastgehouden in voornoemde stacaravan door hem vast te binden aan een tafel en hem bij voortduring te bewaken en
- meermalen telefonisch contact opgenomen met de vader van die [slachtoffer], [A] en deze [A] medegedeeld dat “ze zijn zoon hadden”en dat “hij drie miljoen euro moest betalen als hij zijn zoon weer zou willen zien”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
primair: medeplegen van gijzeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Uit de door klinisch psycholoog R.A. Sterk opgemaakte rapportage d.d. 8 mei 2012 volgt dat deze psycholoog verdachte driemaal heeft gesproken.
Verdachte heeft hem tijdens voornoemde gesprekken te kennen gegeven niet te willen meewerken aan het onderzoek. Ten gevolge van deze weigering heeft R.A. Sterk onvoldoende onderzoek kunnen verrichten naar de geestvermogens van verdachte, zodat niet gebleken is of verdachte geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde. Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte ten volle strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht - het onder subsidiair tenlastegelegde - gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – mocht de rechtbank verdachte niet vrijspreken - een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en heeft daartoe een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de gijzeling van een achttienjarige jongen. Verdachte en/of zijn mededaders hebben het slachtoffer in een gereedstaande auto gesleurd en naar een stacaravan gebracht, waar het slachtoffer onder mensonterende omstandigheden een week geboeid en geblinddoekt heeft doorgebracht. Het moet voor het slachtoffer een zeer beangstigende en bedreigende situatie zijn geweest en dat moet het ook zijn geweest voor zijn vader die onder druk werd gezet om losgeld te betalen.
Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat de ervaring van een dergelijke gebeurtenis ernstige psychische gevolgen kan hebben voor het betrokken slachtoffer en zijn omgeving. Ook in deze zaak blijkt het slachtoffer, zo volgt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring van 5 juli 2012, maanden na de betreffende gijzeling nog dagelijks daarvan de gevolgen te ondervinden. Dit soort feiten veroorzaakt bovendien angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank zal er bij de strafoplegging rekening mee houden dat het aandeel van verdachte in vergelijking met dat van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] beperkter is geweest.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 20 februari 2012, opgemaakt door
I. Brandsma, reclasseringsmedewerker. I. Brandsma schat het recidiverisico hoog gemiddeld in en heeft geadviseerd om door het NIFP een onderzoek te laten doen naar de persoonlijkheid van verdachte en zijn verstandelijke vermogen.
Uit het hiervoor onder 5.2 genoemde rapport volgt dat verdachte aan dit betreffende onderzoek niet heeft meegewerkt.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 10 februari 2012 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf dat vóór de hierboven genoemde datum is gepleegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat voor een feit als het onderhavige slechts een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder subsidiair tenlastegelegde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren geëist.
Hoewel de rechtbank - anders dan de officier van justitie - het onder primair tenlastegelegde bewezen acht, zal zij voornoemde strafeis, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd, volgen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal in mindering worden gebracht bij de op te leggen gevangenisstraf.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering ingediend strekkende tot vergoeding van door hem geleden materiële schade, door hem geleden immateriële schade en door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht, heeft namens de benadeelde partij de vordering ingediend en zich namens de benadeelde partij voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als gemachtigde van de benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert betaling van in totaal € 33.222,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2011 tot de dag der algehele voldoening. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- immateriële schadevergoeding van € 15.000,00;
- schade wegens de diefstal van een Iphone (€ 650,00) en schoolpas (€ 10,00), kosten voor het maken van pasfoto’s (€ 10,00), voor een gemist theorie-examen
(€ 150,00) en voor een retourticket Marokko (€ 700,00) en schade wegens studievertraging (15.544,00);
- kosten voor rechtsbijstand van € 1.158,00.
Ter terechtzitting heeft mr. Kubatsch de vordering nader toegelicht.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot de vordering van de
benadeelde partij
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
24 november 2011, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3 Het standpunt van de verdediging met betrekking tot de vordering van de
benadeelde partij
De verdediging is primair van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de vrijspraak die door de verdediging is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de gevorderde schadevergoeding te matigen.
7.4 De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de
benadeelde partij
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag van € 15.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering toewijzen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat aangevoerde materiële kosten voldoende zijn onderbouwd en aannemelijk zijn geworden. De rechtbank zal de gevorderde bedragen toewijzen en deze bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2011.
Met betrekking tot de toegekende materiële- en immateriële vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen en de wettelijke rente toewijzen vanaf
24 november 2011.
De kosten van rechtsbijstand
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens dient te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte kosten van rechtsbijstand. Bij de bepaling van de hoogte van deze kosten, sluit de rechtbank aan bij de “Aanbevelingen behandeling civiele schadevordering in het strafproces”, zoals die zijn overgenomen door het LOVS (Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken). In die aanbevelingen is - kort gezegd - bepaald, dat indien de benadeelde partij gebruik maakt van een advocaat, de omvang van de proceskosten (honorarium advocaat) begroot dient te worden aan de hand van het kanton liquidatietarief. De kosten voor rechtsbijstand stelt de rechtbank, uitgaande van dit liquidatietarief, vast op € 1.158,00.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is, hetgeen inhoudt dat verdachte van zijn verplichting tot betaling van de schade zal zijn bevrijd voor zover hij of zijn mededaders aan zijn betalingsverplichting heeft/hebben voldaan.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 63 en 282a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: medeplegen van gijzeling.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen Nokia-telefoon;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 32.064,00, waarvan € 17.064,00 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
24 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 1.158,00 en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
- bepaalt dat voorzover de hiervoor voornoemde bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is deze bedragen aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 32.064,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 195 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 augustus 2012.