Parketnummer: 16/654493-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2012
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
De verdachte is bijgestaan door mr. M. van der Salm, advocaat te Soest
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2012.
De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd.
Aan de verdachte is, kort gezegd, het volgende tenlastegelegd:
medeplichtig zijn aan een op 14 april 2012 gepleegde gewapende overval op een
[tankstation] te Bunschoten.
De volledige, gewijzigde, tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging eventuele kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk is in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij onder meer gelet op de aangifte en de verklaringen van de medeverdachten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen en let daarbij op onder meer de ontkennende verklaring van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan en heeft hierbij gelet op het volgende.
Op 14 april 2012 doet [benadeelde 1] aangifte van een gewapende overval op een benzinestation te Bunschoten.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op zaterdagen in de zaak van haar vader, het [tankstation], aan [adres] te Bunschoten, werkt. Op 14 april 2012 was zij in de tankshop en zag zij twee jongens die capuchons over hun hoofd trokken en rode sjaals voor het gezicht deden en naar het tankstation liepen. Zij zag dat ze naar binnen renden. Aangeefster hoorde beide daders om geld schreeuwen. Ze riepen: “We willen geld”. Dader 1 richtte een vuurwapen op het hoofd van aangeefster. De afstand tussen het wapen en haar hoofd was ongeveer 25 centimeter. Aangeefster pakte twee bankbiljetten van vijftig euro uit de kassa. Deze werden uit haar hand gepakt. Zij pakte het overige geld niet zelf uit de kassa, dat deed dader 1. Zij zag dat de kassa helemaal leeg was gehaald. Daarna schreeuwden de daders: “pak sigaretten”. Dader 1 pakte zelf sigaretten uit de sigarettenkast. Dader 1 gooide ongeveer tien pakjes sigaretten in zijn tas. Daarna renden de daders hard weg.
Aangeefster vermoedt dat ongeveer 500 euro aan geld uit de kassa is weggenomen en tien pakjes sigaretten.
Dader 2 wordt meteen na de overval aangehouden en blijkt verdachte [medeverdachte 1] te zijn. Hij heeft verklaard dat hij de overval op het [tankstation] op 14 april 2012 te Bunschoten samen met [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte 2]) heeft gepleegd. Ze hadden allebei een wapen. Het wapen dat [medeverdachte 1] bij zich droeg had hij van [medeverdachte 2] gekregen.
Op de dag van de overval heeft [medeverdachte 1] [verdachte] over hun plan verteld. [verdachte] wilde wel meedoen voor een pakje sigaretten. [verdachte] vertelde dat hij wel voor een wapen en een bivakmuts kon zorgen. [medeverdachte 2], [verdachte] en [verdachte] zijn toen naar de woning van [verdachte] gelopen en naar binnen gegaan. Er was niemand thuis. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben beneden staan wachten en [verdachte] is naar boven gegaan. Even later kwam [verdachte] naar beneden met een wapen. [verdachte] wilde niet in de problemen komen, maar hij wilde wel zijn wapen terug.
Dader 1 heeft zich op 16 april 2012 zelf bij de politie gemeld. Zijn naam is [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft bekend de overval samen met [medeverdachte 1] te hebben gepleegd.
Ook heeft hij verklaard dat [verdachte] een wapen thuis had liggen. [medeverdachte 2] heeft dit wapen gebruikt bij de overval en hij heeft het wapen aan [verdachte] teruggegeven. Volgens [medeverdachte 2] heeft [verdachte] over de overval verteld. Toen [verdachte] erover hoorde, wilde hij meedoen. Hij zou een wapen en bivakmutsen regelen en hij wilde 10 procent van de buit.
Op 4 mei 2012 heeft verdachte [medeverdachte 2] een aanvullende verklaring afgelegd. Hierin heeft hij verklaard dat hij na de overval met de buit, het geld en de sigaretten naar het huis van zijn zus is gegaan. Toen hij daar kwam was [verdachte] nog in deze woning aanwezig. [verdachte] keek in de tas waarin de buit zat. [verdachte] vroeg aan [medeverdachte 2] of hij een gedeelte, ongeveer een tiende deel van het geld, mocht hebben. [verdachte] heeft van [medeverdachte 2] niets van de buit gekregen. [verdachte] heeft zelf een pakje sigaretten uit de tas gepakt . [medeverdachte 2] heeft het geleende pistool weer aan [verdachte] teruggegeven.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde en voert daartoe in de kern aan dat voor zover er door verdachte en medeverdachten is gesproken over de overval, dit volgens verdachte slechts bij een plan zou blijven. Evenmin zou verdachte een wapen hebben geleverd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In de verklaringen die medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegenover de politie hebben afgelegd, lichten zij diverse malen toe hoe zij met verdachte voorafgaand aan de overval gesproken hebben over de overval, op initiatief van verdachte naar zijn woning zijn geweest om daar een wapen te halen en dat verdachte het wapen aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gegeven, terwijl hij wist dat het bij de overval gebruikt zou worden.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de verdediging dat de medeverdachten [verdachte] hebben aangewezen als mededader om zichzelf te sparen. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de medeverdachten consistent zijn en op elkaar aansluiten. Bovendien hebben de beide medeverdachten in hun verklaringen bij de politie in eerste instantie verdachte buiten schot willen houden. Pas na enig aandringen hebben beide medeverdachten, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat het tweede wapen afkomstig was van verdachte. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van voornoemde bewijsmiddelen te twijfelen. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat de suggestie van verdachte, dat de medeverdachten hem zouden hebben aangewezen om hun eigen rol kleiner te maken, niet aannemelijk is. De medeverdachten hebben volledige openheid van zaken gegeven en daarbij hun eigen rol niet kleiner gemaakt; zij hebben zichzelf wat dat betreft niet gespaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 14 april 2012 te Bunschoten, tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in een tankstation gevestigd aan [adres]) hebben weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 500 euro en 10, althans één of meer pakje(s) sigaretten, toebehorende aan [tankstation], welke
diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1]
(medewerkster van voornoemd tankstation), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
met het oogmerk zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] (medewerkster van voornoemd tankstation) hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en één of meer pakje(s) sigaretten, toebehorende aan [tankstation], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [medeverdachte 2] en die [medeverdachte 1]
- dat tankstation zijn binnengegaan en
- (in de tankshop) twee, althans een of meer, vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend voorwerp(en), op die [benadeelde 1] hebben gericht en op (ongeveer) 25 centimeter van het hoofd van die [benadeelde 1] hebben gehouden en
- tegen die [benadeelde 1] (op luide en dreigende toon) hebben geroepen: "we willen geld" en "pak sigaretten",
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 april 2012 te Bunschoten opzettelijk middelen heeft verschaft door opzettelijk een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] ter beschikking te stellen;
Wat verder is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
medeplichtigheid aan afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
7 STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 DE OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot één maand voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair is de raadsvrouw van mening dat een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren volstaat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte.
Wat betreft het feit overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte medeplichtig is aan een brute overval op een tankstation, waarbij gebruik is gemaakt van een aan de verdachte toebehorend vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dat door de overvaller op het slachtoffer is gericht en gericht gehouden, teneinde daarmee woorden kracht bij te zetten. Verdachte heeft met de daders gesproken over het plan om een overval te plegen. Op een gegeven moment wist hij dat de overval daadwerkelijk plaats zou vinden. Zelf zegt hij dat hij het wist toen hij zag dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich gingen omkleden. Toen wist hij dat het echt was. Verdachte heeft op dat moment niet het door hem geleverde wapen teruggevraagd of zich van de overval gedistantieerd. Daarentegen is hij blijven wachten op de overvallers om zo in de buit te kunnen delen en het wapen terug te krijgen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de beperkte, maar daardoor niet minder essentiële rol van verdachte. Het verstrekken van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) ten behoeve van het plegen van een overal vormt een handeling die in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigt.
Wat betreft de persoon van de verdachte let de rechtbank ook op:
- een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 18 juli 2012. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt door R. Peters, niet gedateerd. Daaruit volgt dat er geen hulpvraag is en dat het strafadvies bij een bewezenverklaring een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke werkstraf is.
De rechtbank komt, gelet op de wel zeer jonge leeftijd van verdachte, anders dan de officier van justitie, niet tot oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. Wel zal de rechtbank als stok achter de deur een deel van de werkstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een werkstraf voor de duur van 120 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend en geboden.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 357,- aan materiële schade en € 1.000,- per verdachte voor immateriële schade gevoegd in het onderhavige strafproces.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten € 357,- voor materiële schade en € 1.000,- voor immateriële schade met oplegging van hoofdelijke aansprakelijkheid.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden dan wel dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij (van dichtbij) met een pistool bedreigd is tijdens de overval en dat zij voorts heeft aangegeven dat zij grote angsten heeft doorstaan. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het immateriële deel voldoende onderbouwd en in beginsel voor toewijzing vatbaar.
Sinds de invoering van de Wet versterking positie slachtoffers op 1 januari 2011 kunnen de ouders van een minderjarige verdachte, die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, in de strafprocedure tot vergoeding van de schade door de jonger dan 14-jarige verdachte toegebrachte schade worden veroordeeld.
De rechtbank zal de vordering ten laste van de ouders van verdachte gedeeltelijk toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten een bedrag van € 357,-. Deze kosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Gelet op de ernst van het feit en de leeftijd van de verdachte(n), en hun financiële en economische positie, acht de rechtbank een totaalbedrag van € 990,- voor immateriële schade redelijk en billijk. Om te bewerkstelligen dat de verdachten onderling zo min mogelijk contact zullen hebben, zal de rechtbank de vordering niet hoofdelijk toewijzen, maar zal zij de vordering in evenredigheid verdelen onder de verdachten. Door deze handelswijze verandert de positie van de benadeelde niet.
De vordering dient dan ook in het geval van de ouders van verdachte tot een totaalbedrag van (€ 990,- : 3 =) € 330,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2012, te worden toegewezen. Bovendien zal het gevorderde bedrag van (€ 357,- : 3 =) € 119,- voor de kosten van rechtsbijstand worden toegewezen.
Voor het overige zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen gelet op het feit dat de verdachte de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt en niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich namens [tankstation]
Service met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.271,88 aan materiële schade gevoegd in het onderhavige strafproces.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, maar deze te matigen tot € 2.128,28 voor materiële schade met oplegging van hoofdelijke aansprakelijkheid.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden dan wel te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]’s [bedrijf] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 48, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat daarbij meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, zoals hiervoor onder 6 is weergegeven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf, groot 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie indien deze straf niet naar behoren wordt verricht, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis;
Benadeelde partij
De rechtbank veroordeelt de ouders van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], wonende te [woonplaats] van een bedrag van € 330,- (zegge: driehonderd dertig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van de voldoening.
De ouders van verdachte worden voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] voor wat het meer gevorderde betreft in de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2]’s [bedrijf] in de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. V. van Dam en P.W.G. de Beer rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P. Groot-Smits griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 september 2012.