ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6449

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
820669 UE VERZ 12-653 JJML
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en ontslagvergoeding in het kader van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en de Stichting Mitros. [Verzoeker], die sinds 1 mei 1994 in dienst was, verzocht om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst vanwege gewichtige redenen, aangezien haar functie om beleidsmatige redenen was komen te vervallen. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een bedrijfseconomisch ontslag, waarbij de werkgever geen verwijt kon worden gemaakt aan [verzoeker]. De kantonrechter kende een ontslagvergoeding toe van € 194.080,- bruto, gebaseerd op de kantonrechtersformule met een C-factor van 1. Mitros had geen verweerschrift ingediend en stelde dat de vergoeding te hoog was, gezien de maatschappelijke discussie over hoge ontslagvergoedingen in de publieke sector. De kantonrechter oordeelde echter dat de vergoeding gerechtvaardigd was, ondanks de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNB), die een maximum van € 75.000,- voor ontslagvergoedingen introduceert. De kantonrechter besloot de proceskosten te compenseren, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden van de werknemer en de risico's die de werkgever draagt in dergelijke ontslagzaken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 820669 UE VERZ 12-653 JJML
beschikking d.d. 30 augustus 2012
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.L.J. van der Meer,
tegen:
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Mitros,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. O.R. Siemelink.
Het verloop van de procedure
[verzoeker] heeft op 21 juni 2012 een verzoekschrift ingediend.
Mitros heeft geen verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 17 augustus 2012 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
De motivering
1.
[verzoeker], geboren op [1962], is op 1 mei 1994 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [verzoeker] getreden. Zij is thans (niet statutair) directeur (van de werkmaatschappij Mitros Wonen van de woningbouwcorporatie Mitros te Utrecht).
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 10.214,74 per maand, inclusief vakantiebijslag en exclusief overige emolumenten.
2.
Verzocht wordt ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege gewichtige redenen. Ten gevolge van een besluit van Mitros om de functie van [verzoeker] uit beleidsmatige overwegingen te laten vallen, als gevolg van wijzigingen in de bestuurdersstructuur, is er voor [verzoeker] geen werk meer. Een alternatieve passende functie is haar niet geboden. Het staat vast dat het ook door de werkgever voorziene einde van de arbeidsovereenkomst niets van doen heeft met disfunctioneren. Integendeel: tussen partijen is geen enkele discussie over de omstandigheid dat het functioneren van [verzoeker] altijd (zeer) goed is geweest.
[verzoeker] is van mening dat haar een vergoeding toekomt conform de kantonrechtersformule met factor C = 1. Die aanspraak bestaat reeds op grond van het feit dat er sprake is van omstandigheden die vallen in de risicosfeer van Mitros. [verzoeker] heeft nog geen andere functie gevonden, en zelfs nog geen tijd gehad om naar een andere functie te zoeken, en de vraag is of zijn functie met een zelfde salarisniveau zal vinden.
Een factor C = 1 zou neerkomen op een bedrag van € 194.080,-.
3.
Mitros heeft geen verweerschrift ingediend.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door haar aangevoerd dat zij de door [verzoeker] gevraagde vergoeding niet passend vindt, omdat de toekenning van forse ontslagvergoedingen in de publieke sector binnen de samenleving in het algemeen en de woningcorporatiessector in het bijzonder nauwelijks meer is te verdedigen. Mitros heeft zich altijd voorgestaan op een verantwoordelijk beleid, waarbij op een zo zorgvuldig mogelijke wijze wordt omgegaan met haar toevertrouwde maatschappelijke middelen en waarbij good governance hoog in het vaandel staat en in alle facetten van de bedrijfsvoering wordt uitgedragen. Een forse ontslagvergoeding ligt dan ook uiterst gevoelig. Daarnaast stelt Mitros vast dat het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector zijn schaduw vooruit werpt. In deze wet geldt een maximum van
€ 75.000,-.
Mitros voert aan te worstelen met de beperkingen van het wetsvoorstel enerzijds en de waardering voor het werk van [verzoeker] anderzijds. Een oplossing voor deze worsteling kan zijn de door Mitros voorgestelde vergoeding van € 190.000,- in drie delen uit te betalen. Een derde deel wordt toegekend bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, een derde wordt betaald indien [verzoeker] zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst nog gebruik maakt van de WW en het laatste deel wordt uitbetaald als [verzoeker] na 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst nog gebruik moet maken van de WW.
4.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Aan de voorgenomen beëindiging van haar dienstverband heeft [verzoeker] op geen enkele wijze, laat staan verwijtbaar, bijgedragen. Derhalve is sprake van een zogenoemd bedrijfseconomisch ontslag. Deze ligt - ook hier - geheel in de risicosfeer van de werkgever. Derhalve is voldoende aannemelijk dat de ontbinding dient plaats te vinden vanwege de aanwezigheid van gewichtige redenen, maar tevens dat de vergoeding gebaseerd dient te zijn op de C factor waarbij C = 1.
4.2.
Mitros heeft aangevoerd dat deze vergoeding, mede gelet op het maatschappelijk debat, te hoog is. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.2.1. Artikel 1.1 aanhef en onder b. van de op 6 december 2011 door de Tweede Kamer aangenomen wet Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (32.600) (verder ook WNB) verstaat onder een topfunctionaris onder andere (sub 4 en 5) de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, of artikelen 1.3, 1.4, of 1.5 alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degenen of degenen belast met de dagelijkse leiding.
4.2.2. Artikel 3.7 lid 1 van de WNB kent de bepaling dat partijen geen uitkeringen overeenkomen wegens beëindiging van het dienstverband die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de 12 maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000,-.
4.2.3. Hoewel de wet nog niet in werking is getreden, werpt zij wel haar schaduw vooruit: art. 7 lid 5 bepaalt immers dat ingeval van een beëindigingsuitkering waarbij het dienstverband is geëindigd voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet, de verantwoordelijke (ex art 1.1 onder a ) de gegevens (waaronder de hoogte) over een overeengekomen en betaalde beëindigingsuitkering vermeldt, indien het totaal van de uitkering(en) meer bedraagt dan de maximale bezoldiging.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat een vooruitlopen op de WNB geïndiceerd is. Daar zijn twee redenen voor.
4.3.1. De eerste luidt dat artikel 7.3. leden 1 tot en met 10 WNB een uitgebreide regeling kennen van de overgang van de oude situatie naar de nieuwe situatie onder de nieuwe wetgeving. Daaronder valt de bepaling in lid 10 van artikel 7.3. Dat bepaalt dat voor de toepassing van artikel 7.3. buiten beschouwing blijft iedere wijziging in de bezoldiging of de duur van het dienstverband die wordt overeengekomen tussen het tijdstip van de aanvaarding van deze wet door de Tweede Kamer der Staten-Generaal en het tijdstip waarop deze wet inwerking treedt. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat de overgang daadwerkelijk iets te betekenen heeft, nu een geheel nieuw beloningsregiem wordt geïntroduceerd, maar tegelijkertijd dat het vooruitwerpen van de schaduw uitdrukkelijk door de regering is bedoeld.
4.3.2. De tweede reden bestaat hieruit dat uit het, op 11 mei 2012 vastgestelde, verslag van een schriftelijk overleg kan worden opgemaakt dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal (de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis der Koningin waaraan het voorbereidend onderzoek toevertrouwd is) heeft geconstateerd dat het wetsvoorstel gedurende de behandeling door de Tweede Kamer aanzienlijk is gewijzigd door aanname van een achttal amendementen en vier nota's van wijziging (waaronder een die geheel gewijd is aan het overgangsrecht, 32 600, nr 170 en een waarmee de woningbouwcorporaties onder de wet worden gebracht, amendement Ortega-Martijn, nr. 20) en dat het daarom gewenst is dat de Raad van State (Afdeling advisering) zich weer buigt (op grond van artikel 21 a van de Wet op de Raad van State) over het wetsontwerp dan wel met name de aangenomen amendementen en de nota's van wijziging. De Raad heeft zich erover gebogen (brief waarnemend vicepresident van de RvSt d.d. 9 mei 2012) en is naar het oordeel van de kantonrechter zo kritisch ten aanzien van de uitbreiding tot private rechtspersonen dat er niet zonder meer van mag worden uitgegaan dat de wet ongewijzigd in werking treedt. Daarom heeft de minister in de memorie van antwoord d.d. 16 juli 2012 (Eerste Kamer, vergaderingen 2011-2012, 32 600 F., bladzijde 4) aangekondigd dat hij ter zake van de zogenaamde ANBI's (te weten, kort gezegd, de goede doelen) een reparatiewet aan het voorbereiden is. De ANBI's uit de Bijlage bij het wetsvoorstel worden geschrapt (maar niet de overige private rechtspersonen, waaronder de woningbouwcorporaties). Daarmee lijkt de angel uit de al door de Tweede Kamer aangenomen wet.
4.3.3. De kantonrechter kan derhalve anticiperend interpreteren. En de woningbouwcorporaties gaan hoogstwaarschijnlijk onder de WNB vallen.
4.4.
Op grond van de uitleg die de Minister van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties in de op 16 juli 2012 ontvangen memorie van antwoord aan de Eerste Kamer op bladzijde 15 heeft gegeven over het begrip “topfunctionaris” mag worden aangenomen dat de functie van niet statutair directeur Mitros Wonen, die directeur is van een werkmaatschappij, niet onder het begrip topfunctionaris in de zin van de WNB valt. Het moet immers gaan om onder(ge)schikten die mede leidinggeven aan de hele organisatie. Dat is in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk geworden. Aan de hand van het door de Minister gegeven voorbeeld van de decaan (aan de universiteit of hogeschool), die uitsluitend leiding geeft aan een onderdeel van de universiteit of hogeschool, kan tot de conclusie worden gekomen dat de directeur van de werkmaatschappij Mitros Wonen, ook al is het een van de belangrijkste werkmaatschappijen binnen de woningcorporatie Mitros, niet als een topfunctionaris zal worden aangemerkt. Dat zal anders zijn voor de drie leden van de raad van bestuur.
4.5.
Mitros heeft nog een voorstel gedaan om de kantonrechter te bewegen gebruik te maken van de hem in artikel 7:685 lid 8 BW gegeven mogelijkheid toe te staan dat de vergoeding op door de kantonrechter te bepalen wijze in termijnen wordt betaald. Nu dat voorstel is gedaan in het raam van de moeite die Mitros had met het betalen van een in haar ogen te hoge vergoeding in verband met het maatschappelijk debat over te hoge vergoedingen, en hierboven is geoordeeld dat die redengeving in dit geval niet slaagt, is er geen reden om de vergoeding in termijnen te laten betalen.
4.6.
Derhalve kan worden beslist als volgt. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden uitgesproken. De vergoeding wordt gebaseerd op C=1. A en B staan vast. De kantonrechter ziet termen de proceskosten geheel te compenseren in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2012;
kent aan [verzoeker] ten laste van Mitros een vergoeding toe van € 194.080,- bruto en veroordeelt Mitros tot betaling (in één keer) van deze vergoeding aan [verzoeker];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2012.