sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 809064 UC EXPL 12-6474 CTH 4065
vonnis in incident van 12 september 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. V.W.A.M. van der Port, advocaat te Harderwijk,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gerechtsdeurwaarderskantoor [X] B.V.,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen [X],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
procederende in persoon.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord tevens houdende een incidentele conclusie van niet-ontvankelijkheid;
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [X] vordert dat de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk verklaart. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. Aan haar incidentele vordering legt [X] ten grondslag dat op grond van artikel 6.1 van de algemene voorwaarden zoals deze toepasselijk zijn op de overeenkomst tussen partijen, een tussen hen binnen één maand na factuurdatum gerezen geschil dient te worden beslecht in een arbitrageprocedure. Het beding luidt als volgt:
“Geschillen voortvloeiende uit de toepassing van het deze overeenkomst, zullen worden onderworpen aan het oordeel van een commissie van drie arbiters (waarvan er één door opdrachtgever en één door gerechtsdeurwaarderskantoor [X] en de derde door de twee aldus aangewezen arbiters wordt benoemd), los van de bevoegdheid van gerechtsdeurwaarderskantoor [X] – indien opdrachtgever in een gegeven geval niet binnen één maand na datum declaratie heeft verklaard dat er een geschil aanwezig is – om de aldus opeisbare en niet betwiste vordering aan de gewone rechter voor te leggen.”
2.3. [eiser] voert – kort gezegd – aan dat zij tijdig aan [X] te kennen heeft gegeven dat zij zich niet kon verenigen met de door [X] opgestelde eindafrekening van 5 oktober 2012, bedoeld zal zijn 5 oktober 2010, zodat reeds hierom het arbitragebeding geen toepassing vindt. Voorts is volgens haar sprake van een overig geschil dat niet in de overeenkomst tussen partijen is geregeld zodat ook hierom het bedoelde beding niet toepasselijk is. Ten slotte kwalificeert het arbitragebeding als onredelijk bezwarend en is het op grond van artikel 6:233 sub a BW vernietigbaar, aldus [eiser]. Zij verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb EG L95/29) – hierna: de Richtlijn.
2.4. Naar de kantonrechter de incidentele vordering van [X] begrijpt heeft zij bedoeld de bevoegdheid van de kantonrechter te betwisten door een beroep te doen op een in artikel 6.1 van haar algemene voorwaarden opgenomen arbitragebeding. De kantonrechter is van oordeel dat haar incidentele vordering moet worden afgewezen. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
2.5. Het arbitragebeding is geen beding dat voorkomt op de zwarte lijst van artikel 6:236 BW. Wel dient beoordeeld te worden of het arbitragebeding, getoetst aan de open norm van artikel 6:233, aanhef en onder a, BW als onredelijk bezwarend aangemerkt dient te worden. Nu niet in geding is dat [eiser] als consument dient te worden aangemerkt, dient deze toets plaats te vinden in het licht van de Richtlijn. Bedingen die tot doel of tot gevolg hebben het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden, worden op grond van artikel 3 lid 2 van de Richtlijn, in samenhang bezien met punt 1 onder q van de bijlage bij de Richtlijn, als mogelijk oneerlijk aangemerkt. Een dergelijk beding kan uit hoofde van artikel 3 lid 3 van de richtlijn als oneerlijk worden beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument ernstig verstoort. De nationale rechter dient te bepalen of een beding als oneerlijk dient te worden beschouwd. De partij die zich beroept op de oneerlijkheid van een beding, heeft ook de stelplicht en draagt, in beginsel, de bewijslast. De kantonrechter is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat het beding oneerlijk is ten opzichte van [eiser]. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.6. Het beding in artikel 6.1 van de algemene voorwaarden belet, dan wel belemmert, [eiser] als consument om een geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter terwijl deze mogelijkheid wel ter vrije keuze aan haar wederpartij, de gebruiker van de algemene voorwaarden, wordt geboden. Hierdoor wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van [eiser] ernstig verstoord. Voorts is sprake van een ad hoc samen te stellen commissie van arbiters, waarbij bovendien niet op voorhand vaststaat dat voldoende evenwicht zal bestaan tussen de wijze waarop de belangen van zowel [eiser], als [X] zullen worden meegewogen. Gesteld noch gebleken is dat de bedoelde arbitrageprocedure is onderworpen aan een arbitragereglement waarin procedurele bepalingen zijn opgenomen en de procedure ten aanzien van de benoeming van arbiters en de mogelijkheid van wraking van hen is geregeld. Daarmee staat onvoldoende vast dat de door [X] beoogde arbitrageprocedure met voldoende waarborgen is omkleed.
2.7. De kantonrechter is op grond van het voorgaande en gelet op het feit dat het beding zoals dit is opgenomen in artikel 6.1 van de algemene voorwaarden als oneerlijk is te beschouwen, van oordeel dat het als onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a, dient te worden aangemerkt. Dit alles brengt mee dat het arbitragebeding, waarvan [eiser] kennelijk bedoeld heeft de vernietiging in te roepen, op grond van artikel 6:233, aanhef en onder a, BW vernietigbaar is. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat [eiser] succesvol de vernietiging van het arbitragebeding heeft ingeroepen en [X] daarom geen beroep op dit beding kan doen. De kantonrechter is daarom bevoegd van het onderhavige geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
2.8. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
3.1. De kantonrechter wil alvorens verder te beslissen nadere inlichtingen van partijen. Daartoe zal een persoonlijke verschijning van partijen (comparitie) worden bepaald. Deze comparitie kan mede worden gebruikt om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te onderzoeken.
3.2. De kantonrechter verzoekt partijen om alle stukken die van belang zijn en nog niet eerder zijn toegezonden, ten minste één week voor de zitting in kopie aan de kantonrechter en aan de wederpartij toe te zenden.
3.3. Partijen worden erop gewezen dat in het nadeel kan worden beslist van de partij die zonder gegronde reden niet op deze zitting verschijnt.
3.4. Voor de behandeling van de zaak worden zestig minuten uitgetrokken. Tijdens de comparitie wordt aan partijen geen gelegenheid gegeven voor het houden van een pleidooi (het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een uitgeschreven pleitnota).
4. De beslissing
De kantonrechter
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt [X] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 150,00,
4.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4. beveelt partijen, in persoon (rechtspersonen rechtsgeldig vertegenwoordigd), desgewenst vergezeld van een gemachtigde, om voor de kantonrechter te verschijnen in verband met het geven van inlichtingen op een nader, in overleg met partijen, vast te stellen dag en tijdstip,
4.5. verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 oktober 2012 te 9.30 uur; deze rolzitting is uitsluitend bedoeld voor het doorgeven van verhinderdata, op deze rolzitting hoeven partijen niet te verschijnen,
4.6. bepaalt dat beide partijen voor of uiterlijk op de hiervoor vermelde rolzitting schriftelijk aan de rechtbank, sector handel en kanton, kunnen opgeven op welke dagen zij in de drie maanden nadien verhinderd zijn; daarvoor gelden de volgende regels:
- bij de opgave dienen partijen ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop de comparitie zou kunnen plaatsvinden;
- indien partijen bij hun opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen vrij laten, zal de comparitie kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel;
- indien partijen geen gebruik maken van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven zal de kantonrechter een datum bepalen waarvan dan in beginsel geen uitstel meer mogelijk is;
- voor het opgeven van verhinderdata zal geen uitstel worden verleend,
4.7. bepaalt voorts dat de kantonrechter na de rolzitting:
- een dag en tijdstip voor de comparitie vaststelt en
- de dag en het tijdstip (zo mogelijk binnen een termijn van twee weken na de rolzitting) meedeelt aan partijen,
4.8. bepaalt ten slotte dat de comparitie in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald,
4.9. bepaalt dat, indien partijen stukken in het geding willen brengen, zij deze ten minste één week voor de comparitie in kopie aan de kantonrechter en aan de wederpartij dienen toe te zenden;
4.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.