Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 306207 / HA ZA 11-903
Vonnis van 19 september 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. M.L.F.J. Schyns te Utrecht,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE STICHTSE VECHT,
zetelend te Maarssen,
gedaagde,
advocaat: mr. F.P. Richel te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2011;
- de brief met producties van [eiser] van 31 oktober 2011;
- de brief met productie van de Gemeente van 1 november 2011;
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 16 november 2011;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties van de zijde van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] houdt via een niet door partijen bij name genoemde houdstermaatschappij alle aandelen in de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf]).
2.2. Bij overeenkomst van 31 januari 2000 (hierna te noemen: de overeenkomst) zijn de gemeente Maarssen, rechtsvoorgangster van de Gemeente, en [bedrijf] overeengekomen dat de Gemeente voor een periode van acht jaren, ingaande op 1 januari 2001, het onderhoud aan de mechanische en elektrische installaties die in beheer waren bij de gemeente, zou opdragen aan [bedrijf].
2.3. Op 24 mei 2005 is door de Gemeente een persbericht uitgegeven. De tekst van dit persbericht luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Enkele maanden geleden is er informatie binnengekomen bij de gemeentesecretaris over het vermoedelijk niet nakomen van door het college van B&W vastgestelde procedures over contracten met externe partijen. Het betreft het bedrijf [bedrijf] dat onjuist heeft gefactureerd. Daarop heeft het college besloten om een onafhankelijk onderzoek in te laten stellen door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. te Almere.
Onderzoek
Het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche is inmiddels gevorderd. De tussentijdse resultaten van dit onderzoek zijn van dien aard dat aanvullende rechtspositionele maatregelen gerechtvaardigd zijn. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat:
1. Er een ernstig vermoeden is gerezen dat een medewerker zich persoonlijk heeft verrijkt met goederen die geschonken zijn door [bedrijf] te Maarssen.
2. Die medewerker een spilfunctie heeft vervuld in het via hem laten uitbetalen van ondeugdelijke rekeningen aan de firma [bedrijf] te Maarssen. De rekeningen zijn ondeugdelijk, omdat er is geconstateerd dat de geoffreerde werkzaamheden niet, gedeeltelijk of tegen een veel te hoge prijs zijn uitgevoerd.
(…)”
2.4. De Gemeente heeft in het jaar 2005, tot en met 26 april, in totaal € 239.309,79 aan [bedrijf] betaald. De Gemeente heeft haar betalingsverplichtingen jegens [bedrijf] opgeschort. In totaal betreft de opschorting een bedrag van € 35.898,10 (€ 5.334,75 plus € 6.837,81 plus € 23.725,54). De overeenkomst tussen partijen is geëindigd.
2.5. Bij vonnis van deze rechtbank van 6 juli 2005 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard.
2.6. Door de Gemeente is tegen [eiser] aangifte gedaan van strafbare feiten. [eiser] is bij vonnis van de strafkamer van deze rechtbank van 2 juni 2010 vrijgesproken van – kort gezegd – valsheid in geschrift en het omkopen van een ambtenaar.
2.7. De curator in het faillissement van [bedrijf] en de Gemeente hebben bij overeenkomst van 5 april 2011 een minnelijke regeling getroffen op grond waarvan de Gemeente een bedrag van € 42.000,00 aan de curator heeft betaald. De betaling zag blijkens de overeenkomst zowel op openstaande facturen die [bedrijf] aan de Gemeente heeft gestuurd, als op een vordering ter zake aansprakelijkheid voor het faillissementstekort. De curator en de Gemeente hebben elkaar finale kwijting verleend voor al hetgeen zij uit hoofde van de in de overeenkomst genoemde rechtsbetrekking aan elkaar verschuldigd waren.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 488.339,00, te vermeerderen met rente en kosten. Kort gezegd is volgens [eiser] sprake van onrechtmatig handelen door de Gemeente door op 24 mei 2005 een persbericht uit te geven waarin melding is gemaakt van vermeend onjuist factureren door [bedrijf] aan de Gemeente en vermeend schenken van goederen door [bedrijf] aan een ambtenaar. Voorts is volgens [eiser] sprake van onrechtmatig handelen omdat de Gemeente een tussen haar en [bedrijf] bestaande overeenkomst zonder gegronde reden heeft opgezegd, dan wel doordat de Gemeente geen opzegtermijn in acht heeft genomen. Door haar betalingsverplichtingen op te schorten is de Gemeente tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, dan wel heeft zij een onrechtmatige daad gepleegd. Dit onrechtmatig handelen heeft ertoe geleid dat [bedrijf] in staat van faillissement is komen te verkeren, zodat de schade die hij dientengevolge lijdt, door de Gemeente vergoed dient te worden, aldus [eiser].
3.2. De Gemeente voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] vordert in deze procedure vergoeding van schade die hij stelt te lijden als gevolg van onrechtmatig handelen, dan wel tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst door de Gemeente. Hij stelt zijn vorderingen in in hoedanigheid van indirect aandeelhouder van [bedrijf], als schuldeiser van [bedrijf] en pro se.
4.2. Vooropgesteld wordt dat voor zover [eiser] beoogd heeft vergoeding te vorderen van schade die [bedrijf] heeft geleden door vermeend onrechtmatig handelen door de gemeente of tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst jegens [bedrijf], hiervoor in deze procedure geen plaats is, omdat enkel aan (de curator in het faillissement van) [bedrijf] een dergelijk vorderingsrecht toekomt. Bovendien moet de schade die [bedrijf] mogelijkerwijs heeft geleden geacht worden te zijn vergoed doordat de Gemeente op grond van een minnelijke regeling aan de curator in het faillissement van [bedrijf] een bedrag van € 42.000,00 heeft betaald. In de onderhavige procedure zal daarom niet worden beoordeeld of de Gemeente onrechtmatig jegens [bedrijf] heeft gehandeld of dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Waardedaling aandelen [bedrijf]
4.3. De vordering van [eiser], in zijn hoedanigheid van indirect aandeelhouder, tot vergoeding van schade als gevolg van de waardedaling van de aandelen die [eiser] indirect via een houdstervennootschap houdt in [bedrijf], zal worden afgewezen. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag. Hoewel in beginsel aan een houder van aandelen in een vennootschap niet een vordering toekomt tot vergoeding van schade bestaande in vermindering van de waarde van zijn aandelen die het gevolg is van een tekortkoming in de nakoming van een contractuele verplichting of onrechtmatige gedraging van een derde jegens de vennootschap, zal op deze regel een uitzondering kunnen worden aanvaard indien sprake is van een gedraging van een derde die specifiek onzorgvuldig is jegens de aandeelhouder (vgl. HR 2 december 1994, NJ 1995, 288). Daarbij geldt dat, zonder dat bijkomende omstandigheden worden gesteld, geen sprake is van een schending van een zorgvuldigheidsnorm indien enkel wordt gesteld dat een voorzienbaar gevolg van de handelwijze is dat de aandeelhouder zou worden benadeeld, ook niet indien onnodig en desbewust het faillissement van de vennootschap waarin de aandeelhouder aandelen houdt, wordt veroorzaakt door genoemde handelwijze (vgl. HR 16 februari 2007, NJ 2007, 256).
4.4. Voor zover een uitzondering zou kunnen worden aanvaard indien sprake is van schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens een (indirect) aandeelhouder, wordt het volgende overwogen. [eiser] laat in het midden welke specifieke zorgvuldigheidsnorm is geschonden, zodat zijn stellingen ten aanzien van het onrechtmatig handelen door de Gemeente, jegens zowel hem als [bedrijf], in onderling verband en samenhang moeten worden bezien om te beoordelen of een zorgvuldigheidsnorm is geschonden en welke norm dit betreft indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt.
4.5. Waar [eiser] aanvoert dat de publicatie van het persbericht onrechtmatig is jegens hem, volgt de rechtbank hem niet. Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de uitgifte van het persbericht – waarop de overgelegde publicaties in een krant en op de website van RTV Utrecht (kennelijk) zijn gebaseerd – onrechtmatig zou zijn jegens [bedrijf], kan op grond van het persbericht niet worden aangenomen dat uitgifte ervan onrechtmatig is jegens [eiser]. Voor zover [eiser] de Gemeente verwijt dat zij zich het belang van de continuïteit van [bedrijf] niet heeft aangetrokken, verliest [eiser] uit het oog dat ook indien de teloorgang van [bedrijf] als gevolg van de publicatie voorzienbaar was, dit niet meebrengt dat sprake is van schending van een zorgvuldigheidsnorm jegens [eiser].
4.6. Het standpunt van [eiser] dat de Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door haar betalingsverplichtingen jegens [bedrijf] op te schorten en de overeenkomst tussen haar en [bedrijf] onregelmatig te beëindigen, wordt verworpen. Voor zover al sprake zou zijn van ongerechtvaardigde of onbevoegde opschorting of onregelmatige beëindiging, zou dit meebrengen dat, zoals de Gemeente terecht aanvoert, de Gemeente jegens [bedrijf] in verzuim zou zijn komen te verkeren in de nakoming van de overeenkomst, dan wel dat de Gemeente in strijd zou hebben gehandeld met de redelijkheid en billijkheid. Hierdoor is geen sprake van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt of van onrechtmatig handelen van de Gemeente jegens [eiser] als indirect aandeelhouder. [eiser] heeft voor een andersluidend oordeel onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd.
4.7. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn zienswijze dat hij en [bedrijf] als zeer nauw verweven beschouwd dienen te worden. [eiser] hield ten tijde van het uitgeven van het persbericht weliswaar indirect alle aandelen in [bedrijf], maar dit gegeven leidt niet zonder meer tot zodanige verwevenheid dat moet worden geconcludeerd dat de Gemeente zich bij haar handelen rekenschap had moeten geven van de bij [bedrijf] betrokken belangen van [eiser]. Door [eiser] is onvoldoende onderbouwd dat hij en [bedrijf] in zekere mate te vereenzelvigen zijn, zodat niet kan worden aangenomen dat, zoals [eiser] aanvoert, het vermeende onrechtmatig handelen jegens [bedrijf], tevens onrechtmatig jegens hem is.
4.8. Evenmin is gebleken dat de Gemeente inbreuk heeft gemaakt op een recht van [eiser] of dat de Gemeente in haar contacten met [bedrijf] en [eiser] heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht. Voorts staat aan toewijzing van dit deel van het gevorderde in de weg dat niet is gesteld of gebleken dat een norm is geschonden die strekte tot bescherming tegen schade zoals [eiser] die stelt te lijden. Van rechtstreeks tegen [eiser] gerichte handelingen of gericht nalaten noch van opzet van de Gemeente om [eiser] te benadelen, is gebleken. Dit alles brengt, ook in onderling verband bezien, mee dat niet is gebleken dat een specifiek jegens [eiser], als indirect aandeelhouder, in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm is geschonden door de Gemeente. Derhalve zal dit deel van het gevorderde worden afgewezen.
Investeringskosten [onderneming]
4.9. [eiser] heeft vergoeding van een bedrag van € 4.332,00 aan investeringskosten voor het oprichten van zijn nieuwe onderneming [onderneming] gevorderd. Nadat de Gemeente het causaal verband heeft weersproken tussen de gestelde onrechtmatige daad en de op dit punt gevorderde schade, heeft [eiser] zijn stellingen niet van een nadere onderbouwing voorzien. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan de Gemeente gehouden is tot vergoeding van kosten die gemoeid zijn geweest met de oprichting van een nieuwe onderneming. De enkele stelling dat [eiser] in zijn levensbehoeften heeft moeten voorzien vormt in ieder geval onvoldoende onderbouwing. Derhalve zal dit deel van de vordering eveneens worden afgewezen.
Geldleningen [eiser] aan [bedrijf]
4.10. [eiser] heeft in hoedanigheid van schuldeiser vergoeding van € 39.000,00 gevorderd. Uit de stellingen van [eiser] maakt de rechtbank op dat [bedrijf] als gevolg van het uitblijven van betalingen door de Gemeente liquiditeitsproblemen kreeg die zij trachtte te ondervangen door een bedrag van in totaal € 39.000,00 te lenen van [eiser], die op zijn beurt geld leende van derden. De rechtbank kan in het midden laten of de Gemeente zich, op het moment dat zij haar betalingen aan [bedrijf] opschortte, het persbericht uitgaf of de overeenkomst met [bedrijf] beëindigde, voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [eiser] als schuldeiser van [bedrijf]. Nu niet is gesteld of gebleken dat de Gemeente ervan op de hoogte was dat [eiser] gelden had geleend aan [bedrijf], kan de Gemeente niet met succes het verwijt worden gemaakt dat zij de belangen van [eiser] als schuldeiser van [bedrijf] onrechtmatig heeft geschonden door haar betalingen aan [bedrijf] op te schorten, het persbericht uit te geven en/of de overeenkomst met [bedrijf] te beëindigen. Hierop stuit dit deel van de vordering af.
4.11. Niet geheel duidelijk is wat [eiser] ten grondslag legt aan zijn vordering tot vergoeding van € 121.007,00, welk bedrag door hem is betaald aan ABN Amro Bank, maar naar de rechtbank de stellingen [eiser] begrijpt, grondt [eiser] dit deel van zijn vordering op de stelling dat de Gemeente heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door haar betalingsverplichtingen op te schorten. Als gevolg hiervan was [eiser] naar eigen zeggen genoodzaakt voor eigen rekening een schuld van [bedrijf] af te lossen teneinde ABN Amro te bewegen krediet aan [bedrijf] te verstrekken. Naar de rechtbank begrijpt, heeft [eiser] als derde ter verzekering van verhaal van een vordering uit hypothecaire geldlening van ABN Amro Bank op [bedrijf], ten gunste van ABN Amro Bank een recht van hypotheek gevestigd op zijn woning en heeft hij zijn woning verkocht en een deel van de opbrengst (€ 121.007,00) aangewend ter aflossing van de geldlening van [bedrijf], waardoor [eiser] een regresvordering heeft gekregen op [bedrijf]. Hoewel [eiser] naar eigen zeggen door het faillissement van [bedrijf] niets meer van dit door hem betaalde bedrag zal ontvangen en daarom schade lijdt tot een bedrag van € 121.007,00, komt dit bedrag niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking.
4.12. Enkel die schade komt voor vergoeding in aanmerking die [eiser] lijdt doordat de Gemeente de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, heeft geschonden door niet de belangen van [eiser] te ontzien en haar gedrag niet mede daardoor te laten bepalen. Hiervan is niet gebleken. Voor dit oordeel is van belang dat niet is weersproken dat de Gemeente er niet van op de hoogte was dat [eiser] een recht van hypotheek had verstrekt aan ABN Amro Bank voor een schuld van [bedrijf] en dat [eiser] tevens crediteur is of was van [bedrijf] op het moment dat zij haar betalingsverplichtingen opschortte, dan wel het persbericht uitgaf of de overeenkomst met [bedrijf] beëindigde. Dit brengt mee dat onder deze omstandigheden niet van de Gemeente kan worden verlangd dat zij rekening hield met de belangen van [eiser] als crediteur van [bedrijf]. Het gevorderde bedrag van € 121.007,00 zal daarom worden afgewezen.
4.13. Ten aanzien van het door [eiser] pro se gevorderde bedrag van € 78.000,00 aan gederfde inkomsten wordt het volgende overwogen. Op grond van hetgeen [eiser] heeft aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat [eiser] een salaris genoot van [bedrijf] en zo ja, wat de hoogte was van dit salaris. [eiser] heeft geen stukken of bescheiden overgelegd waaruit een en ander blijkt. Hij volstaat met de stelling dat hij ten minste twaalf maanden salaris plus emolumenten ter hoogte van € 6.500,00 per maand heeft gederfd. Deze enkele stelling vormt, in het licht van de betwisting door de Gemeente, onvoldoende onderbouwing van dit deel van zijn vordering. Bij het voorgaande komt dat [eiser] ook niet heeft onderbouwd op welke wijze inkomsten die hij naar eigen zeggen heeft verworven met zijn nieuwe onderneming [onderneming] de volgens hem gederfde inkomsten beïnvloeden. Dit lag wel op zijn weg nu de Gemeente weerspreekt dat er van inkomstenderving sprake is omdat [eiser] inkomen verwierf uit [onderneming]. Nu [eiser] ook dit deel van zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, zal dit deel eveneens worden afgewezen.
4.14. [eiser] heeft, gelet op het gemotiveerde verweer van de Gemeente, onvoldoende nader onderbouwd op welke wijze de Gemeente hem in zijn eer of goede naam heeft geschaad of op andere wijze in zijn persoon heeft aangetast. Hoewel [eiser] aanvoert dat de Gemeente hem valselijk heeft beschuldigd en aangifte heeft gedaan, is het enkel doen van strafrechtelijke aangifte onvoldoende om aan te nemen dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en de door [eiser] gestelde schade aan zijn eer of goede naam of aantasting van zijn persoon aan te kunnen nemen. Dit te meer gelet op het feit dat, anders dan [eiser] lijkt aan te voeren, uit het vonnis van de strafkamer van deze rechtbank van 2 juni 2010 niet volgt dat is komen vast te staan dat [eiser] de hem ten laste gelegde feiten niet heeft gepleegd, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen wordt geacht dat [eiser] de hem ten laste gelegde feiten wel heeft gepleegd. In die zin komt geen dwingend bewijs toe aan dit vonnis zoals [eiser] lijkt te veronderstellen. Voorts heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat en op welke wijze de Gemeente hem voor boef heeft versleten, zoals hij zelf stelt. Zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen, wordt in het persbericht enkel melding gemaakt van (de rol van) [bedrijf] en niet van [eiser], zodat ook de uitgifte van het persbericht als zodanig niet onrechtmatig genoemd kan worden en op grond van de uitgifte van het persbericht geen schade aan de eer of goede naam of aantasting op andere wijze in de persoon van [eiser] kan worden aangenomen. Evenmin heeft [eiser] in reactie op het verweer van de Gemeente onderbouwd op welke wijze en door wie in de regio Maarssen en Utrecht hij werd geassocieerd met fraude, zijn reputatie is geruïneerd en hij levensvreugde heeft gederfd. Door [eiser] is ook niet gesteld of onderbouwd dat hij psychisch schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van de Gemeente. Het voorgaande brengt mee dat de door [eiser] pro se gevorderde immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen.
Kosten accountantsrapportage
4.15. Naar de rechtbank de stellingen van [eiser] begrijpt grondt hij het deel van zijn vordering dat betrekking heeft op de kosten van het opstellen van een accountantsrapportage, welke kosten € 15.000,00 bedragen, op artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Deze kosten, die volgens [eiser] zijn gemaakt voor de berekening van de gestelde schade, zullen worden afgewezen omdat, zoals hiervoor is overwogen, geen verplichting tot schadevergoeding bestaat en de kosten daarom niet in redelijkheid zijn gemaakt.
4.16. Nu de geldvorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, delen de vorderingen ten aanzien van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten dit lot.
4.17. Nu zijn vorderingen zullen worden afgewezen zal [eiser], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 11.277,00, bestaande uit € 3.537,00 griffierecht en € 7.740,00 (3,0 punten × tarief € 2.580,00) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 11.277,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.?