ECLI:NL:RBUTR:2012:BX7206

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/2202, SBR 11/2214 en SBR 11/2228
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting van de Heinkuitenbrug en de Brugstraat voor gemotoriseerd verkeer in Abcoude

In deze uitspraak van de Rechtbank Utrecht, gedateerd 10 september 2012, zijn drie beroepen behandeld tegen het verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, dat de Heinkuitenbrug en de Brugstraat voor gemotoriseerd verkeer afsluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er constructief overleg gaande is tussen partijen over de verkeerssituatie in Abcoude West, maar dat het verkeersbesluit gehandhaafd blijft zolang er geen definitieve besluitvorming is. De rechtbank heeft de feiten en de achtergrond van het beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude in overweging genomen, waarbij de afsluiting van de brug is bedoeld om de verkeersveiligheid en leefbaarheid te verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging door verweerder voldoende gemotiveerd is en dat de afsluiting van de brug niet in strijd is met wettelijke voorschriften. De eisers, die bezwaar maakten tegen het besluit, hebben niet aangetoond dat hun belangen onevenredig zijn geschaad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verkeersveiligheid voor fietsers door de afsluiting van de Heinkuitenbrug wordt bevorderd en dat de belangen van de omwonenden niet zwaarder wegen dan de verkeersveiligheid. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 11/2202, SBR 11/2214 en SBR 11/2228
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2012 in de zaken tussen
[eieres 1],
[eiser 2],
[[eiser 3], [[eiser 4] en [eiser 5],
allen wonende te [woonplaats], eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder,
gemachtigden: ing. M. Plukkel en B. Lammers Msc.
Als derde-partij heeft deelgenomen aan deze procedure: [A].
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft verweerder - voor zover hier van belang - besloten tot het afsluiten van de Heinkuitenbrug en de Brugstraat voor motorvoertuigen met een voor hulpdiensten uitneembare afsluitpaal.
Eisers hebben hiertegen bezwaarschriften ingediend.
Bij het bestreden besluit van 17 mei 2011 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eiseres [eiseres 1] heeft op 6 juli 2011 hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze beroepsprocedure is geregistreerd onder SBR 11/2202. Eiser [eiser 2] heeft op 8 juli 2011 beroep ingesteld. Deze beroepsprocedure is geregistreerd onder SBR 11/2214. Tevens hebben op 8 juli 2011 eisers [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5] gezamenlijk beroep ingediend. Die beroepsprocedure is geregistreerd onder SBR 11/2228.
De drie procedures zijn gevoegd ter zitting van 4 juni 2012 behandeld. Alle eisers zijn ter zitting verschenen. Namens verweerder zijn gemachtigden, voornoemd, verschenen.
Tevens is [A] ter zitting verschenen.
Op de zitting van 4 juni 2012 zijn eveneens de beroepen behandeld tegen het verkeersbesluit inzake afsluiting van de Piet van Wijngaerdtlaan ter hoogte van de verkeersdrempel tussen de Papehof en de Sluyterstraat voor gemotoriseerd verkeer met de procedurenummers SBR 11/2521 en SBR 11/2563.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt voorop dat haar bekend is dat tussen partijen constructief overleg gaande is over de verkeerssituatie Abcoude West en dat in dat verband vanuit de gemeente inmiddels een ‘Voorstel verkeerssituatie Abcoude West’ van 23 april 2012 is neergelegd. Vanwege dit overleg is op verzoek van partijen een eerdere behandeling ter zitting uitgesteld.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat zolang er nog geen definitieve besluitvorming is, het thans in beroep voorliggende verkeersbesluit gehandhaafd blijft. De rechtbank betrekt dan ook niet bij haar oordeel de stukken die zijn voortgekomen uit de tussen partijen na het bestreden besluit gevoerde overleggen. Dat neemt niet weg dat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen hun overleg voortzetten en dat deze uitspraak aan het bereiken van een voor alle partijen bevredigende oplossing niet in de weg zal staan.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
In het Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude, opgesteld door het bureau Goudappel Coffeng, van 15 mei 2003 zijn de doelstellingen verwoord die de gemeente Abcoude nastreeft vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer. Belangrijk doel is om de bereikbaarheid en het leef- en verblijfsklimaat te verbeteren. Bij de vaststelling van het beleidsplan is bepaald dat maatregelen voor verbetering van de verkeersstructuur in de kern van Abcoude ter uitvoering worden gebracht na de aanleg en opening van de Derde Brug over de rivier de Angstel in het verlengde van de Broekzijdselaan en de Meerlandenweg. Op 12 mei 2010 is deze Derde Brug geopend. Een van de maatregelen is de afsluiting van de Heinkuitenbrug voor gemotoriseerd verkeer. Bij het nemen van deze maatregel is onder meer overwogen dat al in het op 26 juni 2000 vastgestelde bestemmingsplan Beschermd Dorpsgezicht was opgenomen dat het bestemmen van de Heinkuitenbrug voor langzaam verkeer de positie van fietsers en voetgangers verbetert.
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder (ABRvS van 6 augustus 2003, LJN: AI0789). Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Uit de rechtspraak volgt voorts dat degene die bezwaar wil maken of beroep wil instellen tegen een verkeersbesluit, daarbij een bijzonder, individueel belang moet hebben, waarmee hij zich in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers (ABRvS van 1 juli 2009, LJN: BJ1149, en ABRvS van 22 juli 2009, LJN: BJ3385).
De woning van eiser [eiser 2] is gelegen aan de [straat] in de directe nabijheid van het Dokter van Doornplein. Aangezien de afsluiting van de Heinkuitenbrug gevolgen heeft voor het aantal verkeersbewegingen in die straat, is eiser [eiser 2] evident als belanghebbende aan te merken. Ook de andere eisers zijn naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden aan te merken, ook al zijn hun woningen op verdere afstand van de Heinkuitenbrug gelegen. Zoals ter zitting is bevestigd, dienen de verkeersmaatregelen ter bevordering en optimalisering van de verkeerscirculatie in Abcoude West en dienen zij in samenhang te worden bezien. De afsluiting van de Heinkuitenbrug heeft tot gevolg dat het verkeer of ten noorden of ten zuiden de rivier de Angstel moet oversteken. Aannemelijk is dat dit effect heeft op de verkeersbewegingen op en nabij De Weert, zodat de afsluiting van de Heinkuitenbrug een zodanig directe invloed heeft op de woonomgeving van de andere eisers dat ook zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het voorliggende verkeersbesluit zijn aan te merken.
4. Eiser [eiser 2] heeft in zijn beroepschrift de vraag opgeworpen of het bestreden besluit wel tijdig is genomen en of verweerder in die zin rechtmatig heeft gehandeld.
Eiser gaat er kennelijk van uit dat verweerder uiterlijk op 7 april 2011 op zijn bezwaar had dienen te beslissen. Indien eiser het oog heeft op de in de artikel 7:10 van de Awb opgenomen termijn voor verweerder om te beslissen op het bezwaar, dan geldt dat ook indien deze termijn zou zijn overschreden, dat op zich zelf niet reeds tot onrechtmatigheid van dat besluit leidt. Het betreft geen zogenaamde fatale termijn.
Eiser heeft de hem ter beschikking staande, in de Awb neergelegde instrumenten om verweerder tot tijdige besluitvorming aan te sporen onbenut gelaten.
Voor zover eiser voorts heeft bedoeld te betogen dat het besluit niet op de juiste wijze aan hem is bekendgemaakt, slaagt ook dit niet. De rechtbank maakt uit het door eiser [eiser 2] overgelegde en door hem thans bestreden besluit op dat verweerder het besluit aan hem heeft geadresseerd en op 31 mei 2011 heeft verzonden. Eiser heeft het besluit gelet op de door hem gemaakte aantekening op 1 juni (2011) ontvangen. Van een onjuiste of onvolledige bekendmaking is de rechtbank niet gebleken.
5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 van de WVW kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
6. Verweerder heeft aan zijn besluit tot het afsluiten van de Heinkuitenbrug en de Brugstraat ten grondslag gelegd dat uit onderzoeken en verkeersmodellen is gebleken dat de afsluiting zal leiden tot een verhoging van de verkeersveiligheid en leefbaarheid rondom die locatie, zoals de Brugstraat, en dat juist door de aanleg van de Derde Brug de al langer gewenste mogelijkheid van afsluiting van de onderhavige brug is ontstaan. Ter nadere onderbouwing dat het verkeersbesluit geen negatieve effecten heeft op de leefbaarheid en het verkeersbeeld op en rondom het Dokter van Doornplein heeft verweerder gewezen op de door het adviesbureau Goudappel Coffeng opgestelde verkeerskundige analyse Dokter van Doornplein van 25 november 2010. Voorts heeft verweerder voorafgaand aan het thans bestreden besluit verkeerstellingen en –metingen uitgevoerd waaruit is gebleken dat de afsluiting geen onevenredig negatief effect heeft op de verkeersintensiteiten op de route Meerlandenweg/De Weert/P. van Wijngaerdtlaan Zuid.
In het kader van de verkeersveiligheid is er daarbij vooral op gewezen dat de Heinkuitenbrug te smal is voor gemengd verkeer. Om die reden was voor de openstelling van de Derde Brug de Heinkuitenbrug al afgesloten voor gemotoriseerd verkeer in de spitsuren.
7. Eisers betogen dat de motivering van het bestreden besluit nog steeds onvoldoende en onjuist is, waardoor sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. Zo zijn de verkeerstellingen onjuist, onder meer omdat er geen vergelijkende telling is gedaan in de situatie waarin de Heinkuitenbrug niet is afgesloten. Ook worden de cijfers met betrekking tot het toegestane aantal motorvoertuigen (7600 per etmaal over De Weert en de Piet van Wijngaerdtlaan-Zuid) onjuist geïnterpreteerd dan wel met betrekking tot het aantal motorvoertuigen op de Piet van Wijngaerdtlaan (4200 per etmaal) ten onrechte toelaatbaar geacht.
8. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld 6 februari 2008, LJN: BC3638 en 8 juli 2009, LJN: BJ1888) komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit als hier aan de orde, een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften en of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
9. Op grond van hetgeen in beroep is aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit strijdig is met een wettelijk voorschrift. Dat is ook niet betoogd.
Met betrekking tot de door verweerder bij zijn besluitvorming gemaakte belangenafweging neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de stukken is gebleken dat het besluit tezamen met andere verkeersmaatregelen zijn oorsprong vindt in het Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude van 15 mei 2003. Verweerder heeft toegelicht dat er daaropvolgend meerdere onderzoeken zijn verricht.
In de periode 17 maart 2011 tot en met 31 maart 2011 heeft verweerder in reactie op het advies van de commissie bezwaarschriften verkeerstellingen laten uitvoeren om de verkeersintensiteiten te meten. Daaruit is gebleken dat de verkeersintensiteiten op de route van de Derde Brug naar de Burgemeester Des Tombesweg binnen de bandbreedte blijven van de geprognosticeerde modelgegevens uit het Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude.
Eisers bestrijden de uitkomsten van de verkeerstellingen, maar zij hebben hier geen ander onderzoek tegenover gesteld. De rechtbank ziet gelet op de stukken en verweerders toelichting ter zitting geen reden om op grond van de door eisers daarbij geplaatste, niet onderbouwde vraagtekens, de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken in twijfel te trekken. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat ook de hoogste intensiteiten gemeten op de Piet van Wijngaerdtlaan Zuid en de Meerlandenweg nog binnen de geprognosticeerde intensiteiten blijven. Dat de ABRvS in zijn uitspraak op het beroep tegen het bestemmingsplan “Meerlanden/De Weert-Zuid, 2e partiële herziening (derde brug)” van 10 februari 2010, LJN: BL3333, voorwaarden heeft verbonden aan het aldaar toegestane aantal motorvoertuigen, zoals eisers betogen, volgt de rechtbank niet. Dit valt in deze uitspraak, meer in het bijzonder in rechtsoverweging 2.8 daarvan, niet te lezen. Dat de bestreden maatregel leidt tot een onaanvaardbare belasting van deze wegen of dat deze wegen de verkeerstromen niet verantwoord kunnen verwerken, is dan ook niet aannemelijk geworden. Het daartoe strekkende betoog van eisers slaagt dan ook niet.
10. Eisers betwisten voorts verweerders conclusie dat de verkeersveiligheid na de afsluiting zal zijn verbeterd. De verkeersveiligheid was volgens hen altijd al goed, aangezien de verkeerssituatie ter plekke overzichtelijk is en de brug tijdens de schoolspits was afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
Daarbij heeft eiser [eiser 2] er nog specifiek op gewezen dat de afsluiting minder noodzakelijk is geworden, aangezien na de opening van de Derde Brug het aantal fietsers over de Heinkuitenbrug en door de Brugstraat aanzienlijk verminderd is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat gezien het smalle wegprofiel over de brug en de onmogelijkheid voor twee motorvoertuigen, maar ook voor een auto en een fietser, om elkaar te passeren, de verkeersveiligheid op en rondom de brug wordt bevorderd door het permanent afsluiten van de Heinkuitenbrug voor gemotoriseerd verkeer. Daarbij komt dat gezien de centrale ligging van de Heinkuitenbrug deze als doorgangsroute veel gebruikt wordt door fietsers. Het is, mede gelet op het profiel en de structuur van de brug, dan ook aannemelijk dat het weren van motorvoertuigen de fietsveiligheid aldaar bevordert. Dat het aantal fietsers over de Heinkuitenbrug en de Brugstraat mogelijk verminderd is sinds de openstelling van de Derde Brug, heeft verweerder niet ontkend. Verkeerstellingen van het aantal fietsers voor die periode ontbreken inderdaad. Daarmee is echter niet gezegd dat verweerder zijn besluit om de Heinkuitenbrug niettemin af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer niet in redelijkheid heeft kunnen nemen.
Uit de verkeerskundige analyse Dokter van Doornplein van 25 november 2010 komt naar voren dat het verkeer op het Dokter van Doornplein als gevolg van de afsluiting inderdaad afgenomen is. Eisers hebben er in dat verband niets tegenover gesteld om hun betoog te onderbouwen. Verweerder heeft groot belang kunnen hechten aan het gegeven dat de brug en de Brugstraat onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk door Abcoude en aan het belang om verkeersonveilige situaties voor fietsers op en om de smalle brug te voorkomen. Nu voor automobilisten een alternatieve route is gecreëerd na openstelling van de Derde Brug heeft verweerder aan het belang van de fietsverkeersveiligheid ter plaatste voorrang kunnen geven boven de belangen van omwonenden aan het hoofdwegennet die de gevolgen ondervinden van omrijdend gemotoriseerd verkeer. Dat eisers deze effecten zullen ondervinden is niet onaannemelijk, maar dat die effecten zodanig zijn dat hun belangen door dit besluit onevenredig zijn geschaad is niet gebleken.
11. Eiser [eiser 2] heeft aangevoerd dat maatregelen die zijn genoemd in het Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude nog niet zijn uitgevoerd, zoals het ontsluiten van het Dokter van Doornplein via de Broekzijdselaan. Zolang deze maatregelen nog niet zijn uitgevoerd, mocht hij erop vertrouwen dat de Brugstraat niet zou worden afgesloten in de richting van de Heinkuitenstraat, waardoor de geluidsoverlast voor de omwonenden aan het Dokter van Doornplein niet zou toenemen.
Voor zover eiser [eiser 2] heeft willen betogen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de rechtbank dat niet gesproken kan worden van door verweerder gedane toezeggingen. Zoals verweerder onder verwijzing naar het Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude heeft toegelicht, heeft de door eiser bedoelde maatregel deel uitgemaakt van een voorkeursvariant voor het verkeersvraagstuk, maar is deze optie uiteindelijk vervallen na het instellen van eenrichtingsverkeer op de Amsterdamsestraatweg, waardoor het noodzakelijk werd het Dokter van Doornplein vanaf twee richtingen bereikbaar te houden. Nog daargelaten dat dit een andere verkeersmaatregel betreft dan waar het bestreden besluit op ziet, kan gelet op het voorgaande niet worden geoordeeld dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen dat verweerder dient te honoreren.
De rechtbank merkt ten aanzien van de door eiser gestelde toegenomen geluidsoverlast rondom het Dokter van Doornplein op dat hij dit niet heeft onderbouwd dan wel niet de uitkomsten van de verkeerskundige analyse van 25 november 2010 heeft weerlegd.
12. De rechtbank komt tot de slotsom dat hetgeen eisers hebben aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het afsluiten van de Heinkuitenbrug en de Brugstraat voor motorvoertuigen met een voor hulpdiensten uitneembare afsluitpaal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de afweging van de betrokken belangen met het oog op de aard van de brug en de cruciale ligging voor fietsers in redelijkheid doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het belang van de (fiets)verkeersveiligheid.
13. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De rechtbank verklaart de drie beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, mr. T. Pavicevic en
mr. E.J.W. Verhaagh, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.