ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8435

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
327285/FT-RK 12.858
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van garantsteller wegens gebrek aan toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van de garantsteller, die zich garant had gesteld voor een vordering van de verzoekster, SPARROW & PARTNERS B.V., op de werkmaatschappij Phillar Beheer B.V. De verzoekster had in 2008 werkzaamheden verricht voor Phillar en had deze onbetaald gelaten. De garantsteller, bestuurder van Phillar, had zich op 21 december 2009 persoonlijk garant gesteld voor de vordering van de verzoekster. Echter, de echtgenote van de garantsteller heeft deze garantstelling vernietigd, omdat zij geen toestemming had gegeven voor deze rechtshandeling. De verzoekster deed een beroep op de uitzonderingsclausule van artikel 1:88 lid 5 BW, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep onvoldoende was onderbouwd.

De rechtbank overwoog dat de verzoekster niet had aangetoond dat de garantstelling was aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Phillar. De verzoekster had slechts betwist dat de garantsteller de meerderheid van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap hield, maar had dit niet voldoende onderbouwd. Bovendien was het duidelijk dat de garantstelling was afgegeven in een periode waarin Phillar in financieel zwaar weer verkeerde, wat de rechtbank ook in haar overwegingen meenam.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de vordering van de verzoekster niet summierlijk vast was komen te staan, waardoor het verzoek tot faillietverklaring werd afgewezen. De verzoekster werd bovendien veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de gerekwestreerde werden begroot op € 904,-. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. M.H.F. van Vugt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
rekestnummer: 327285/FT-RK 12.858
beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
Het verzoek van:
de besloten vennootschap
SPARROW & PARTNERS B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
hierna: de verzoekster,
gemachtigde: mr. E.J. Eijsberg,
strekkende tot faillietverklaring van:
[schuldenaar],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna: de schuldenaar,
gemachtigde: mr. R.S. Jelsma.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verzoekschrift tot faillietverklaring is op 12 april 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.2 De griffier van deze rechtbank heeft de schuldenaar bij brief van 12 juli 2012 kennis gegeven dat hij binnen veertien dagen na de dag van dagtekening van die brief een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan indienen. De schuldenaar heeft geen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
1.3 Een kopie van het door verzoekster aan de schuldenaar betekende exploot is op 26 juli 2012 ter griffie binnengekomen.
1.4 Op 6 en 7 augustus 2012 zijn aanvullende stukken de verzoekster ten behoeve van de behandeling van het faillissementsrekest ter griffie binnengekomen.
1.5 Het verweerschrift van de schuldenaar is per telefax op 6 augustus 2012 ter griffie binnengekomen.
1.6 De behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 augustus 2012. Ter zitting zijn verschenen:
- de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat, en
- de schuldenaar, bijgestaan door zijn advocaat.
2. Gronden van het verzoek
2.1 Aan haar verzoek tot faillietverklaring van de schuldenaar legt de verzoekster ten grondslag dat de schuldenaar de vordering van de verzoekster en daarnaast nog één of meer andere schulden van één of meer andere crediteuren onbetaald laat, zodat hij verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
2.2 De verzoekster heeft in opdracht en voor rekening van Phillar Beheer B.V. (hierna: Phillar) in 2008 werkzaamheden voor Phillar verricht. In maart en april 2008 heeft de verzoekster deze werkzaamheden aan Phillar gefactureerd. Phillar heeft deze (twee) facturen, een totaalbedrag van € 20.111,-- (incl. BTW), onbetaald gelaten.
Op 21 december 2009 heeft de schuldenaar, bestuurder van Phillar, zich persoonlijk garant gesteld voor de vordering van de verzoekster op Phillar en de vordering van de verzoekster erkend tot een bedrag van € 23.000,--. Tot en met januari 2011 is krachtens een betalingsregeling een bedrag van € 3.000,-- door de verzoekster ontvangen, daarna niets meer. In augustus 2011 heeft de schuldenaar nog wel een betalingsvoorstel van € 17.500,- gedaan, welk voorstel door de verzoekster is aanvaard, maar de schuldenaar is (ook) die regeling niet nagekomen.
Dat de schuldenaar meer schulden onbetaald laat, blijkt uit het door de verzoekster overgelegde proces-verbaal van de kantonrechter te Den Haag van 31 januari 2011 waarin de schuldenaar met één van zijn crediteuren een betalingsregeling is overeengekomen, aldus de verzoekster.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1 Nu niet is gesteld of gebleken dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich in een andere lidstaat bevindt dan die waarin de schuldenaar gebruikelijke verblijfplaats heeft, gaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventieverordening uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.2 De schuldenaar heeft het bestaan van de vordering van verzoekster gemotiveerd betwist. De verzoekster heeft geen vordering (meer) op hem, aangezien zijn echtgenote hem geen toestemming heeft gegeven om zich jegens de verzoekster garant te stellen voor de schuld van Phillar. Die toestemming was op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onderdeel c van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist, aldus de schuldenaar. Bij brief van 6 augustus 2012 heeft de echtgenote van de schuldenaar de garantstelling vernietigd ex artikel 1:89 lid 1 BW. De schuldenaar heeft ter zitting een kopie van die brief overgelegd.
3.3 De verzoekster heeft daarop betoogd dat de vernietiging geen stand houdt, omdat voor het aangaan van de garantstelling geen toestemming was vereist. De garantstelling is door de schuldenaar aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het (holding)bedrijf van Phillar. Op grond van artikel 1:88 lid 5 BW is dan geen toestemming vereist, aldus de verzoekster.
3.4 Verzoeksters beroep op de uitzonderingsbepaling van artikel 1:88 lid 5 BW slaagt niet.
Dat de schuldenaar, enig bestuurder van Phillar, zoals de verzoekster heeft gesteld, alleen direct of indirect de meerderheid van de aandelen in het kapitaal van die vennootschap houdt, heeft verzoekster niet onderbouwd. Zij heeft slechts bij gebrek aan wetenschap de stelling van de schuldenaar dat hij via zijn holdingmaatschappij een belang van 26% in dat kapitaal heeft, betwist. Het had op de weg van de verzoekster gelegen om, nu zij een beroep doet op de uitzonderingsregel van artikel 1:88 lid 5 BW, haar stellingen te dien aanzien nader te onderbouwen.
Bovendien heeft de verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat de rechtshandeling waarvoor de schuldenaar zich garant heeft gesteld door Phillar werd aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Phillar, welk bedrijf door de verzoekster zelf werd omschreven als “holdingactiviteiten”. Niet betwist is immers dat Phillar aan de verzoekster in een zeer tumultueuze periode van haar bestaan, direct na een mislukte overname van (de activiteiten van) een dochtervennootschap, opdracht heeft gegeven om, als adviseur in crisiscommunicatie, haar te begeleiden bij eventuele contacten met de media. De garantstelling werd bovendien afgegeven toen al duidelijk was dat Phillar in financieel zwaar weer verkeerde.
3.5 Het betoog van de verzoekster dat, als de echtgenote de garantstelling al kon vernietigen, zij dat recht zou hebben verwerkt, slaagt evenmin. Uit het enkele feit dat een aantal betalingen onder de garantstelling zijn verricht “vanaf” de en/of rekening van de schuldenaar en zijn echtgenote volgt, zonder nader toelichting welke ontbreekt, immers niet dat de echtgenote van de schuldenaar met het bestaan van de garantstelling bekend was, laat staan dat zij haar toestemming aan die garantstelling zou hebben verleend. De vernietiging is evenmin, anders dan de verzoekster lijkt te willen betogen, gelet op de na de garantstelling verstreken tijd in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank overweegt in dat verband dat op grond van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onderdeel d BW de echtgenote gedurende drie jaren nadat zij met de garantstelling is bekend geworden de bevoegdheid om die rechtshandeling te vernietigen toekomt.
3.6 Nu gezien het voorgaande de vordering van de verzoekster niet summierlijk vast is komen te staan, dient het verzoek tot faillietverklaring van de schuldenaar te worden afgewezen. De overige verweren van de schuldenaar behoeven geen bespreking meer.
3.7 De verzoekster zal in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gerekwestreerde worden begroot op € 904,-, zijnde salaris advocaat € 452,- x 2 (2 punten tarief II).
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
veroordeelt de verzoeker in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de gerekwestreerde tot op heden begroot op € 904,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012 om 15.00 uur.