ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9391
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de voormalige echtelijke woning en verzoek tot uitsluiting van verdeling op basis van artikel 3:178 lid 3 BW
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun voormalige echtelijke woning. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Vleesch du Bois, verzocht de rechtbank om de woning voorlopig onverdeeld te laten, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.L. Zwaan, verzocht om de woning te verkopen. De vrouw stelde dat zij vanwege haar psychische gezondheid en de huidige woonsituatie van de kinderen niet in staat was de woning over te nemen en dat verkoop voor haar te belastend zou zijn. De man betwistte dit en voerde aan dat de verkoop van de woning noodzakelijk was, gezien zijn financiële situatie en de overwaarde die gerealiseerd kon worden.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat haar belangen bij het onverdeeld laten van de woning groter waren dan de belangen van de man bij de verkoop. De rechtbank wees erop dat de vrouw niet had onderbouwd hoe de verkoop van de woning haar psychisch zou belasten en dat de man een spoedeisend belang had bij de verkoop, gezien zijn financiële verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de woning moest worden verkocht door een in Utrecht goed bekende makelaar, met een vraagprijs van € 470.000 en een laatprijs van € 450.000. Indien de woning na zes maanden niet was verkocht, zou de vraagprijs verlaagd worden naar € 440.000 en de laatprijs naar € 420.000.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat partijen afspraken hadden gemaakt over de verdeling van de overwaarde van de woning, maar dat hierover geen beslissing meer nodig was. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de belangenafweging die de rechtbank maakt bij verzoeken tot uitsluiting van verdeling op basis van artikel 3:178 lid 3 BW van het Burgerlijk Wetboek.