ECLI:NL:RBUTR:2012:BX9520

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600924-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
  • P.W.G. de Beer
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met dubbele kaakbreuk

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 augustus 2012, is de verdachte veroordeeld voor zware mishandeling, resulterend in een dubbele kaakbreuk bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 september 2011 in Amersfoort het slachtoffer met kracht tegen de kaak heeft gestompt, wat leidde tot ernstig lichamelijk letsel. De getuigenverklaringen bevestigen de geweldsdaad, waarbij het slachtoffer onmiddellijk na de klap op de grond viel. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij boos was op zichzelf en dat zijn handelen niet bedoeld was om zwaar letsel toe te brengen, maar de rechtbank oordeelde dat hij de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel heeft aanvaard.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de impact op het slachtoffer, die twee operaties heeft ondergaan als gevolg van de kaakbreuk. De verdachte heeft eerder een transactie voor geweldsdelicten gehad, wat nadelig is meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft een werkstraf van 140 uur opgelegd, subsidiair 70 dagen hechtenis, en heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van het slachtoffer, die in totaal € 1.804,00 bedraagt, inclusief materiële en immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600924-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 augustus 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele onderkaakfractuur, heeft toegebracht dan wel dat hij die [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, waarbij het opzet bestond in voorwaardelijke zin.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde reeds wegens het ontbreken van opzet, ook in voorwaardelijke zin. Wel kan de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde tot een bewezenverklaring komen, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met kracht tegen de kaak van [slachtoffer] heeft gestompt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] een dubbele onderkaakbreuk opgelopen.
Opzet
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft [slachtoffer] één klap gegeven, waardoor [slachtoffer] op de grond is gevallen. Er was geen sprake van dat verdachte met het geven van de stomp de kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] een dubbele onderkaakbreuk op zou lopen en de kans op dit letsel door deze stomp was ook niet aanmerkelijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard: “Ik kon de klap horen die op die kaak van die kleine man (de rechtbank begrijpt [slachtoffer]) terecht kwam vanuit de positie waar ik stond. Dat was een afstand van ongeveer 8 (acht) meter. Ik zag dat die kleine man na die kaakslag op de grond viel tegen de muur van de Kamperbinnenpoort. Ik zag dat die man die de kleine man een duw had gegeven (de rechtbank begrijpt verdachte) die man vervolgens meerdere keren in zijn buik trapte.”
Getuige [getuige 2] heeft verklaard: “Je kon het geluid van de klap op het gezicht horen, zo hard ging het. Doordat man 2 (de rechtbank begrijpt verdachte) zo hard had geslagen zag ik dat man 1 (de rechtbank begrijpt [slachtoffer]) direct door de klap op de grond viel.”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos op zichzelf was omdat hij zijn zusje niet meteen na haar eerste telefoontje had opgehaald, dat [slachtoffer] op de grond viel nadat hij door verdachte was gestompt, dat verdachte hem vervolgens eenmaal tegen het lichaam heeft getrapt en dat hij vervolgens door een man is weggesleept naar de auto.
Gelet op de feitelijke gang van zaken zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – verdachte stompt [slachtoffer] met kracht tegen de kaak, [slachtoffer] valt op de grond, verdachte trapt [slachtoffer] vervolgens tegen het lichaam, verdachte wordt weggesleept door een ander – is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Conclusie
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 17 september 2011 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
een dubbele onderkaakfractuur, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met kracht tegen zijn kaak te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar alsmede een werkstraf voor de duur van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd een werkstraf een passende strafmodaliteit te vinden. Ten aanzien van de hoogte daarvan heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft in overweging gegeven om, gezien het drukke schema van verdachte, een deel van de werkstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarmee wordt tevens tegemoet gekomen aan de wens van het openbaar ministerie voor een stok achter de deur.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] tegen de kaak gestompt. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een dubbele kaakbreuk opgelopen waaraan hij tweemaal geopereerd diende te worden. Het moet bijzonder beangstigend voor het slachtoffer zijn geweest om uit het niets met het gewelddadige gedrag van verdachte te worden geconfronteerd. Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschaad. Het is algemeen bekend dat een slachtoffer van een dergelijk feit nog lange tijd last ondervindt van gevoelens van angst en onveiligheid. Dat dit ook daadwerkelijk het geval is geweest, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte in 2011 een transactie heeft gekregen voor het plegen van geweldsdelicten.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting verantwoording heeft afgelegd voor het door hem gepleegde feit alsmede dat hij spijt heeft betuigd.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een werkstraf voor de duur van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte hiervan dan wel om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.482,21, waarvan
€ 682,21 ter zake van materiële schade en € 1.800,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 304,00, zijnde de posten telefoon-, reiskosten, aangepaste voeding, paracetamol en kleding, alsmede de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt zodat zij de vordering tot € 1.804,00 bij wijze van voorschot zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 17 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het meer gevorderde verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende van het zakmes, genoemd onder nummer 1 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.804,00, waarvan € 304,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 als voorschot op de immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 17 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 1.804,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
17 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 28 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het zakmes, genoemd onder nummer 1 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte beslaglijst;
Voorlopige hechtenis
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer, rechter, en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2012.