RECHTBANK ARNHEM
Zitting houdende te Utrecht
parketnummer: 16-711661-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
Raadsman: mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 3 en 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in vereniging
Feit 1 primair:
telkens een belastingambtenaar [medeverdachte 1] heeft omgekocht teneinde in strijd met diens geheimhoudingsplicht financiële en/of persoonlijke gegevens aan verdachte te verstrekken;
Feit 1 subsidiair:
telkens deze belastingambtenaar heeft uitgelokt tot het verstrekken van die gegevens.
op 9 december 2008
Feit 2 primair:
politieambtenaar [X] heeft uitgelokt tot het schenden van zijn ambtsgeheim door die [X] geheime gegevens/informatie over een persoon aan hem en/of aan derden te verstrekken;
Feit 2 subsidiair
in vereniging met politieambtenaar [X] diens ambtsgeheim heeft geschonden;
op 3 februari 2009
Feit 3 primair:
politieambtenaar [X] heeft uitgelokt tot het schenden van zijn ambtsgeheim door die [X] geheime gegevens/informatie over een kenteken aan hem en/of derden te verstrekken;
Feit 3 subsidiair
in vereniging met politieambtenaar [X] diens ambtsgeheim heeft geschonden;
in de periode van 1 juni 2007 tot en met 28 januari 2009
Feit 4 primair:
[medeverdachte 3] heeft uitgelokt die vervolgens politieambtenaar [medeverdachte 2] heeft uitgelokt tot het schenden van haar ambtsgeheim door geheime gegevens/informatie over diverse personen aan [medeverdachte 3] te verstrekken waarop [medeverdachte 3] deze gegevens/informatie aan verdachte heeft verstrekt;
Feit 4 subsidiair:
in vereniging met politieambtenaar [medeverdachte 2] dat ambtsgeheim heeft geschonden.
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging is, subsidiair dat de rechtbank tot strafvermindering dient over te gaan, omdat het beginsel van een behoorlijke procesorde is geschonden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat bij een verhoor van verdachte in de laatste week van april 2009 de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een vraag met een belastend antwoord over [X] aan het proces-verbaal hebben toegevoegd terwijl deze vraag niet tijdens dit verhoor is gesteld en het antwoord daarop niet door verdachte is gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is in de periode van 21 april 2009 tot en met 29 april 2009 negen keer door het verhoorkoppel [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verhoord. Verdachte heeft niet aangeduid bij welk verhoor van verdachte in deze periode voormelde twee verbalisanten een passage aan het proces-verbaal van verhoor zouden hebben toegevoegd en wat de inhoud van deze passage zou zijn geweest. Ter terechtzitting hebben de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verklaard dat zij zich niet kunnen herinneren dat hetgeen verdachte stelt is voorgevallen en dat zij zich het juist zouden herinneren als dit wel zou hebben plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat een passage aan een verbaal is toegevoegd en weer weggehaald.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zal de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk verklaren in de vervolging.
3.2 De overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vrijspraken
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken nu niet vast is komen te staan dat verdachte geldbedragen aan [medeverdachte 1] heeft betaald met het oogmerk om [medeverdachte 1] financiële en/of persoonlijke gegevens van de in de ten laste gelegde genoemde personen uit de computersystemen van de belastingdienst te laten halen en aan verdachte te verstrekken.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
Er zijn in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte [medeverdachte 3] heeft aangezet tot het uitlokken van [medeverdachte 2] om in strijd met haar ambtsgeheim gegevens/informatie over de in de tenlastelegging genoemde personen uit de computersystemen van de politie te halen en aan [medeverdachte 3] te verstrekken. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust met [medeverdachte 2] heeft samengewerkt en met haar vertrouwelijke gegevens bij de politie heeft opgevraagd en deze aan mededaders en/of derden heeft verstrekt. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
[medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij ambtsgeheimen aan verdachte heeft verstrekt. Verdachte heeft [medeverdachte 1] verteld dat het om gevallen ging waarbij partners uit elkaar gingen en de ene ex partner in luxe leefde maar geen alimentatie aan de andere ex partner wilde betalen. [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de rijksrecherche volledig de waarheid heeft verklaard . Bij de rijksrecherche heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte juist hem belde met de vraag om informatie omdat hij bij de Belastingdienst werkzaam was en kon beschikken over de gevraagde informatie. [medeverdachte 1] werkte de informatie uit in een word document dat hij telkens in een enveloppe in de brievenbus van verdachte deed. [medeverdachte 1] deed dit op de laptop van de Belastingdienst en printte alles op het kantoor. Hij heeft de informatie verkregen uit de hem ter beschikking staande computersystemen, voornamelijk BVR en RENS . [medeverdachte 1] weet dat hij als belastingambtenaar regelgeving over het omgaan met vertrouwelijke informatie heeft geschonden . In de computerbestanden op genoemde laptop van [medeverdachte 1] staat bijna alle informatie die [medeverdachte 1] aan verdachte heeft verstrekt. [medeverdachte 1] begreep dat het geheim moest blijven .
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij van [medeverdachte 1] had gehoord dat hij bij de Belastingdienst werkte, tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd: “Dat is nou net informatie waar ik bij bepaalde onderzoeken wat mee kan”. Verdachte heeft meer dan tien keer informatie aan [medeverdachte 1] gevraagd .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [medeverdachte 1] om gegevens met betrekking tot diverse personen heeft gevraagd omdat hij de financiële situatie van deze personen wilde weten en dat [medeverdachte 1] deze gegevens bij hem in de brievenbus heeft gestopt .
Uit een afgeluisterd telefoongesprek gevoerd op 5 januari 2009, tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte de namen, geboortedata en adres van [K] en [L] aan [medeverdachte 1] doorgeeft . Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft gevraagd wat er binnenkomt en wat er op de rekening staat van [L]. Hij vroeg deze gegevens aan [medeverdachte 1] omdat het bedrijfssysteem van de belastingdienst up to date is .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is in het mapje “jaar 2009” opgeslagen onder privé een document aangetroffen met de naam “[naam]”. In dit document wordt een opsomming gegeven van de werkgevers en jaarinkomens 2006 en 2007 en banksaldi per ultimo 2006 en 2007 van [K] en [L]. Er staat ook in vermeld dat [K] samenwoont met [L] en dat [K] een kind heeft uit een eerdere relatie met [M] . Uit een afgeluisterd telefoongesprek van verdachte met de opdrachtgever blijkt dat verdachte de beschikking heeft over de verstrekte gegevens .
Uit een afgeluisterd telefoongesprek gevoerd op 5 januari 2009 tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte de personalia van mevrouw [C] doorgeeft aan [medeverdachte 1] . Verdachte heeft [medeverdachte 1] in hetzelfde telefoongesprek gevraagd om de banksaldi en loonopgaven van genoemde mevrouw [C] aan hem te verstrekken. [medeverdachte 1] heeft uitvoering gegeven aan voormeld verzoek van verdachte en de gevraagde informatie in een word document in een enveloppe aan verdachte afgegeven. [medeverdachte 1] heeft documenten opgemaakt met daarin de looninkomsten en de banksaldi van een aantal jaren van mevrouw [C] en haar partner. Hij heeft daarbij ook hun werkgevers vermeld. [medeverdachte 1] heeft de computersystemen BVR en RENS gebruikt om deze informatie op te zoeken .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” en in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In deze documenten wordt een opsomming gegeven van de werkgevers en jaarinkomens 2005 tot en met 2007 van [C] en [D], alsmede de banksaldi per ultimo 2005 tot en met 2007 .
Verdachte heeft verklaard dat de rijksrecherche financiële gegevens en gegevens over het inkomen van mevrouw [C] in zijn woning heeft aangetroffen. Verdachte is sinds december 2008 of januari 2009 in het bezit van deze gegevens. [medeverdachte 1] heeft hem deze gegevens verstrekt .
[medeverdachte 1] heeft op 29 november 2008 een sms-bericht van verdachte ontvangen met de tekst: “[adres], [woonplaats]” . Op 1 december 2009 heeft [medeverdachte 1] telefonisch aan verdachte de ontvangst van dit sms-bericht bevestigd en gevraagd wat de bedoeling was met [E]. Verdachte wilde weten wie er op voornoemd adres wonen. Daarnaast wilde hij de financiële gegevens van die man hebben. [medeverdachte 1] heeft de gevraagde gegevens aan verdachte verstrekt .
In de computersystemen van de belastingdienst is naar de volgende informatie gezocht over [E], bsn [nummer] :
- print BVR raadplegen persoon algemeen;
- print BVR selectie raadplegen adres;
- print BVR raadplegen persoonrelaties;
- print Fibase 2006 en 2007;
- print Rentebase 2006 en 2007 .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik bij [medeverdachte 1] was is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van gegevens van [E], voornoemd, inhoudende diens persoonlijke gegevens, diens werkgever, zijn aandeelhouderschap in [F]’s Automobiel- en Motorenbedrijf, zijn belastbaar inkomen in 2005 en 2006, en diens looninkomsten in 2006 en 2007. [E] woont op het adres [adres] te [woonplaats] .
Verdachte heeft op 1 december 2008 telefonisch aan [medeverdachte 1] de namen [H] en [I], hun geboortedata, het adres en de namen van ieders bedrijf aan [medeverdachte 1] doorgegeven . [medeverdachte 1] heeft de verzochte informatie aan verdachte verschaft .
Verdachte heeft verklaard dat hij in een telefoongesprek van 1 december 2008 met [medeverdachte 1] de inkomensgegevens en banktegoeden van [H], geboren op [1965], en haar echtgenote van [I], geboren op [1960], aan hem heeft gevraagd. Verdachte heeft deze financiële gegevens van [medeverdachte 1] gekregen. [medeverdachte 1] deed dit soort gegevens altijd bij [verdachte] in de brievenbus. Op 9 december 2008 heeft verdachte telefonisch aan [medeverdachte 1] gevraagd wat [H] en [I], voornoemd, in 2007 op hun bankrekeningnummer hadden staan .
In de computersystemen van de belastingdienst is naar de volgende informatie gezocht over [H], bsn [nummer]:
- print BVR raadplegen persoon algemeen;
- print BVR raadplegen economische activiteit;
- print Fibase 2006 en 2007;
- RIS: geen renteopgaven/
Tevens is in de computersystemen van de belastingdienst naar de volgende informatie gezocht over [I], bsn [nummer]:
- print BVR raadplegen economische activiteit;
- print Fibase 2006 en 2007;
- print Rentebase 2007 .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van gegevens van [H] en [I], inhoudende hun persoonlijke gegevens, hun looninkomsten in 2006 en 2007 en een inschrijving voor het aanvragen van een starterskrediet via de UWV-regeling ten name van [I] .
Op 9 december 2008 heeft verdachte een sms-bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd met de tekst: “[P] (geb. [P]), [1969]” . Verdachte wilde met dit sms-bericht weten waar deze persoon woont, wie er nog meer op het adres wonen en de inkomensgegevens van deze persoon. [medeverdachte 1] heeft deze gegevens aan verdachte verstrekt .
De rijksrecherche heeft op 21 april 2009 in de woning van verdachte een uitdraai van de belastingdienst van [O] en [P] aangetroffen . [medeverdachte 1] heeft over deze uitdraai verklaard dat hij dit stuk heeft opgemaakt. Hij heeft persoonsgegevens, sofinummers, inkomensgegevens en banksaldi van de heer [O] en mevrouw [P] aan verdachte verstrekt. [medeverdachte 1] kopieerde deze informatie in een word document en deed dit document in een enveloppe bij verdachte in de brievenbus .
Verdachte heeft verklaard dat het zo kan zijn dat hij [medeverdachte 1] de informatie “[P] (geb. [P]), 1969” heeft gestuurd voor het verkrijgen van financiële informatie over deze persoon .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is in het mapje “jaar 2008” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van gegevens van de werkgevers en jaarinkomens van 2007 van [O] en [P], banksaldi per ultimo 2007, alsmede gegevens over de gezinssamenstelling van deze personen .
Op 19 januari 2009 heeft verdachte [medeverdachte 1] gebeld en aan hem informatie heeft gevraagd over [Q] , met de vraag of hij in gemeenschap van goederen is getrouwd, waarna hij op 23 januari 2009 per sms de gegevens, “[Q] [1946]” aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd . [medeverdachte 1] heeft de inkomstenbronnen van deze persoon aan verdachte gegeven. Indien [medeverdachte 1] hier iets over aan verdachte heeft meegedeeld is dit te vinden in zijn computer. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het kan kloppen dat hij informatie over [R] uit [woonplaats] heeft verstrekt aan verdachte .
Verdachte heeft verklaard dat hij op 23 januari 2009 een sms-bericht naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd met daarin de personalia van [Q] met de bedoeling financiële gegevens van [medeverdachte 1] te verkrijgen .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van persoonsgegevens, gezinssamenstelling, aandeelhouderschap in twee bedrijven, werkzaamheden, winst uit vennootschapsbelasting over 2006 en 2007, en looninkomsten over 2006 en 2007 met betrekking tot [Q]. Tevens staat hierin weergegeven een aandeelhouderschap in twee bedrijven en werkzaamheden van [R] .
[U] heeft verdachte verzocht om gegevens over de vriend van zijn ex-partner .
[medeverdachte 1] heeft ten aanzien van een document, genummerd [nummer], dat in de woning van verdachte is aangetroffen verklaard dat dit document van hem afkomstig is. Het document gaat over de heer [S] en betreft informatie over diens werkgevers 2006 en 2007, zijn inkomensgegevens over 2006 en 2007, het adres van deze persoon en zijn banksaldi. De informatie is afkomstig uit de computersystemen van de belastingdienst .
Verdachte heeft met betrekking tot document [nummer] verklaard dat [medeverdachte 1] hem informatie heeft geleverd met betrekking tot werkgevers, inkomen, banksaldi en woongegevens van de heer [S] over de jaren 2006 en 2007 .
Op de harde schijf van de laptop van de belastingdienst die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is in het mapje “jaar 2009” een document met de naam “[naam]” aangetroffen. In dit document staat een opsomming van inkomensgegevens over 2006 en 2007 van [S] en [T], alsmede bedrijfsgegevens en gezinssamenstelling van deze personen .
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
Op 9 december 2008 te 19.17 uur heeft verdachte met [X] gebeld. In dit gesprek vraagt hij aan [X] of hij alleen op het bureau is. [X] bevestigde dit waarna verdachte meedeelde dat hij even op het bureau langs zou komen . Op 9 december 2008 te 19.34 uur heeft verdachte wederom met [X] gebeld. [verdachte] zei dat hij er was waarna [X] zei dat hij even naar de zijkant zou komen en dan het hek open zou doen .
[X] werkt als politieambtenaar bij de politie Gelderland-Midden . [X] heeft op 9 december 2008 omstreeks 20.50 uur een bevraging gedaan in het HKS-systeem (de rechtbank begrijpt: herkenningsdienstsysteem van de politie) door gebruik te maken van zijn inlogcode en van kenosleutel [nummer]. Verdachte heeft [X] die avond een naam gegeven van een persoon en zei dat hij daar eens naar moest kijken vervolgens heeft [X] deze persoon nagetrokken. Het dienstnummer van [X] is [nummer] .
Op 9 december 2008 tussen 13.00 uur en 22.30 uur hebben de volgende handelingen met toegangspas [nummer] in het politiebureau [adres] te [woonplaats] plaatsgevonden. De toegangspas met nummer [nummer] is afgegeven aan [X], dienstnummer [nummer]. Deze toegangspas is op 9 december 2008 omstreeks 13.07.03 uur gebruikt om het politiebureau via de dienstingang binnen te gaan. Vervolgens is deze pas op 9 december 2008 omstreeks 19.33.23 uur weer gebruikt om het politiebureau te verlaten. Enkele ogenblikken later te 19.33.58 uur werd de pas wederom gebruikt om het bureau binnen te gaan. Op 9 december 2008 te 20.55.28 uur werd voornoemde dienstingang geopend om het politiebureau te verlaten. Vervolgens werd te 20.55.53 uur deze ingang weer geopend met dezelfde pas om het politiebureau binnen te gaan .
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij in de avond van 9 december 2008 bij [X] in het politiebureau te [woonplaats] is geweest .De rechtbank leidt uit voorgaande gegevens af dat [X] verdachte om 19.33.58 uur heeft binnen gelaten en dat verdachte om 20.55.28 het politiebureau weer heeft verlaten.
[X], [nummer], is de enige die op 9 december 2009 gebruik heeft gemaakt van kenosleutel [nummer] . GLM staat voor Gelderland-Midden aldus [X] .
Op 9 december 2008 te 21.01 uur heeft [verdachte] met [medeverdachte 4] gebeld in welk telefoongesprek [verdachte] de volgende gegevens aan [medeverdachte 4] over [naam] heeft gegeven:
- geboren in 1975;
- woont aan de [adres] te [woonplaats];
- komt voor in de politieregio’s [nummer] en [nummer] en heeft de volgende antecedenten in deze twee politieregio’s: twee keer artikel 285 lid 1, juncto artikel 45, lid 1, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr); twee keer artikel 285 Sr; artikel 26, lid 1, Wet wapens en munitie; artikel 300, lid 1, Sr c.q. artikel 141, lid 1, Sr; artikel 317 Sr .
De gegevens van [naam] die [verdachte] telefonisch aan [medeverdachte 4] heeft doorgegeven komen overeen met de informatie die [X] in het HKS-systeem heeft bevraagd .
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
Zaak 20: kenteken [kenteken]
[A] heeft een keer gebruik gemaakt van de diensten van verdachte. Hij heeft toen telefonisch een adres van verdachte verkregen dat bij een kenteken hoorde. [A] heeft het kenteken op 8 januari 2009 bij verdachte opgevraagd . Verdachte heeft bevestigd dat [A] hem om een kenteken heeft gevraagd . Op 28 januari 2009 heeft [A] in een telefoongesprek aan verdachte gevraagd of hij al uitsluitsel had over dat kenteken. Verdachte heeft hierop geantwoord dat hij in de loop van volgende week even met [A] kan bellen over de gegevens .
Op 3 februari 2009 te 16.13 uur is met de inloggegevens van [X] het kenteken [kenteken] in het LIST-systeem bevraagd. Dit kenteken staat op naam van [naam] .
[X] werkt als politieambtenaar bij de politie Gelderland-Midden . [X] heeft over stukken met betrekking de bevraging van het kenteken [kenteken] op 3 februari 2009 te 16.13 uur onder vermelding van nummer [nummer] verklaard dat hij niet weet waarom hij deze bevraging deed. Nummer [nummer] is het dienstnummer van [X] .
Op 4 februari 2009 geeft verdachte telefonisch de volgende gegevens aan [A] door: [Z] (de rechtbank begrijpt: [naam]), geboren op [1973] in [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres] .
4.3.3 De bewijsoverwegingen
Pleegplaatsen
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde gaat de rechtbank er vanuit dat de telefonische contacten en sms-berichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] in Nederland hebben plaatsgevonden. [medeverdachte 1] was werkzaam bij de Belastingdienst te [vestigingsplaats]en heeft aldaar de gegevens van de in de tenlastelegging genoemde personen opgezocht .
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde feit gaat de rechtbank er eveneens vanuit dat dit feit in Nederland is gepleegd. Verdachte heeft [X] op 9 december 2008 te 19.17 uur en 19.34 uur gebeld. Verdachte heeft [X] om 19.33 uur in het politiebureau te [woonplaats] bezocht en om 20.55 uur heeft hij dit politiebureau verlaten. De rechtbank gaat er, gelet op de korte tijdspanne waarbinnen verdachte met [X] heeft gebeld en vervolgens het politiebureau in [woonplaats] heeft bezocht, vanuit dat ook deze telefonische contacten in Nederland hebben plaatsgevonden. [X] heeft de informatie over [naam] in een politiebureau te [woonplaats] opgevraagd.
Ten slotte gaat de rechtbank er ten aanzien van feit 3 van uit dat de telefonische contacten tussen [A] en verdachte op 8 januari 2009, 28 januari 2009 en 4 februari 2009 in Nederland hebben plaatsgevonden. [X] heeft het kenteken [kenteken] in een computersysteem in het politiebureau te [woonplaats] opgevraagd .
De verdediging heeft gesteld dat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat het in de ten laste gelegde feiten gaat om informatie die onder een ambtsgeheim valt als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een geheim in de zin van voornoemd wetsartikel is een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt meegedeeld. Voor een goed functionerend overheidsapparaat is het noodzakelijk dat de in de tenlastelegging genoemde gegevens geheim blijven. [medeverdachte 1] was als ambtenaar werkzaam bij de belastingdienst. [X] was werkzaam als politieambtenaar. Uit hoofde van hun ambt waren zij ertoe gehouden de gegevens die zij aan verdachte hebben verstrekt geheim te houden. De geheimhoudingsplicht van [medeverdachte 1] en [X] leidt de rechtbank eveneens af uit wetgeving, te weten respectievelijk:
- artikel 67, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, onder meer inhoudende dat het een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990, en
- artikel 7, lid 1, van de Wet politiegegeven, onder meer inhoudende dat een ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld verplicht is tot geheimhouding daarvan.
In het strafdossier zijn geen aanknopingspunten voor het van toepassing zijn van enige uitzonderingsbepaling die in voornoemde twee wetten wordt genoemd.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
In zaak 23 (met betrekking tot [S] en [T]) blijkt niet dat verdachte gegevens aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt. Gelet op de gebruikelijke modus operandi en het bij verdachte aangetroffen document gaat de rechtbank ervan uit dat dit document is opgemaakt naar aanleiding van de verstrekking van gegevens en een verzoek om informatie door verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen gegevens/informatie over [naam] aan [X] heeft gevraagd omdat hij al over deze gegevens beschikte in zijn auto.
Verdachte heeft in de avond van 9 december 2008 na zijn bezoek aan [X] in het politiebureau te [woonplaats] de gegevens aan [medeverdachte 4] doorgegeven.
De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank stelt, gelet op voormelde bewijsmiddelen, het volgende vast. Verdachte heeft [X] op 9 december 2008 te 19.33 uur in het politiebureau te [woonplaats] bezocht. [X] heeft vervolgens aldaar informatie omtrent [naam] in een computersysteem van de politie opgevraagd en deze informatie aan verdachte verstrekt. Verdachte heeft op voornoemde datum te 20.50 uur het politiebureau verlaten en heeft vervolgens om 21.01 uur telefonisch de gegevens over [naam] aan [medeverdachte 4] doorgegeven.
De stelling van verdachte dat hij de gegevens al op een papiertje in zijn auto had liggen, wordt op geen enkele wijze ondersteund door het dossier.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 subsidiair
[medeverdachte 1] op tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 te [vestigingsplaats], telkens een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als ambtenaar bij de Belastingdienst te
[vestigingsplaats], verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, [medeverdachte 1], telkens gericht in de computersystemen van de Belastingdienst gezocht naar financiële en/of persoonlijke gegevens, betreffende informatie over onder andere werkgevers en/of jaarinkomens en/of banksaldi en/of gegevens over eigen bedrijven en/of adresgegevens en/of gegevens over de gezinssamenstelling en/of inkomens- en winstgegevens, van de volgende personen:
- [K] en [L] (zaak 8), en
- [C] en [D] (zaak 9), en
- [E] (zaak 13), en
- [H] en [I] (zaak 14), en
- [O] en [P] (zaak 15), en
- [Q] en [R] (zaak 19), en
- [S] en [T] (zaak 23),
en vervolgens telkens die gegevens verstrekt aan [verdachte],
welk feit verdachte op tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 maart 2009 in Nederland telkens opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, telkens aan die [medeverdachte 1] beperkte gegevens/informatie zoals personalia verstrekt van de volgende personen met als doel aanvullende gegevens/informatie te verkrijgen:
- [K] en [L] (zaak 8), en
- [C] en [D] (zaak 9), en
- [E] (zaak 13), en
- [H] en [I] (zaak 14), en
- [O] en [P] (zaak 15), en
- [Q] en [R] (zaak 19), en
- [S] en [T] (zaak 23);
2 primair
[X] op 9 december 2008 te [woonplaats] een geheim, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als politieambtenaar bij de Regiopolitie Gelderland-Midden, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [X] gericht in de computersystemen van de politie en/of via die computersystemen in andere daaraan gelinkte te bevragen overheidscomputersystemen gezocht naar gegevens/informatie over een persoon, genaamd [naam], geboren in 1975 en vervolgens die gegevens/informatie verstrekt aan [verdachte],
welk feit verdachte op tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 9 december 2008 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, aan [X] beperkte gegevens/informatie, te weten de personalia van [naam], geboren in 1975, verstrekt met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie over die [naam], te weten zijn antecedenten;
(zaak 7)
3 primair
[X] op 3 februari 2009 te [woonplaats] een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als politieambtenaar bij de Regiopolitie Gelderland-Midden, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [X] gericht in de computersystemen van de politie en/of via die computersystemen in andere daaraan gelinkte te bevragen overheidscomputersystemen gezocht naar gegevens/informatie over kenteken [kenteken], en vervolgens die gegevens/informatie verstrekt aan [verdachte],
welk feit hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 3 februari 2009 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft hij, verdachte, aan [X] beperkte gegevens/informatie, te weten kenteken [kenteken], verstrekt met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie over dat kenteken, te weten de tenaamstelling;
(zaak 20)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde:
Telkens:
Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest;
- een geldboete van € 7.500,-, eventueel te voldoen in termijnen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de rechtbank, mocht zij niet verdachte van alle feiten vrijspreken, bij een strafoplegging rekening dient te houden met de omstandigheid dat de vergunning van het recherchebureau van verdachte is ingetrokken waardoor verdachte grote financiële schade oploopt.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat tot strafvermindering dient te worden overgegaan omdat de redelijke termijn is geschonden.
Ten slotte dient volgens de raadsman subsidiair een geheel voorwaardelijke straf te worden opgelegd nu de vergunning van verdachte voor zijn recherchebureau is ingetrokken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich negen keer schuldig gemaakt aan uitlokking van schending van een ambtsgeheim. Hij heeft belastingambtenaar [medeverdachte 1] en politieambtenaar [X] ertoe aangezet om privé gegevens in computersystemen van respectievelijk de belastingdienst en de politie op te zoeken en aan hem te verstrekken. Hiermee heeft verdachte de integriteit van het overheidsapparaat geschonden. Een burger moet er vanuit kunnen gaan dat met dit soort gegevens vertrouwelijk wordt omgegaan door medewerkers van de belastingdienst en de politie.
Verdachte heeft ter terechtzitting geen blijk gegeven van enig inzicht in de ernst van de door hem begane feiten. Hij heeft de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van privacy gevoelige informatie afgeschoven op de personen die hem deze informatie leverden en heeft er geen blijk van gegeven de ernst in te zien van het onbevoegd beschikken over dergelijke informatie. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan temeer daar hij als oud-politiefunctionaris zich hiervan terdege bewust moet zijn geweest.
Daarnaast neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij belastingambtenaar [medeverdachte 1] heeft bewogen tot het verstrekken van geheime gegevens over diverse personen door [medeverdachte 1] voor te houden dat verdachte deze informatie nodig had om mensen te helpen die zich in een schrijnende financiële situatie bevonden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2012 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank zal voorts bij de straftoemeting in aanmerking nemen dat de redelijke termijn is geschonden.
De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM) is op 21 april 2009 met de inverzekeringstelling van verdachte aangevangen, hetgeen als het moment moet worden beschouwd waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het proces-verbaal van de rijksrecherche in deze zaak is op 21 december 2009 gesloten. Vervolgens is de dagvaarding tegen verdachte op 8 maart 2011 in persoon aan hem betekend, waarna op 29 maart 2011 een eerste (regie)zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft op deze terechtzitting het verzoek van de verdediging tot het ter terechtzitting horen van drie getuigen toegewezen. Hierna is de zaak op de terechtzitting van 31 oktober 2011 nogmaals aangehouden teneinde onderzoek te laten verrichten aan een laptop die bij een verhoor van verdachte is gebruikt. Op 3 en 4 oktober 2012 vindt ten slotte de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting plaats. Er wordt op 18 oktober 2012 uitspraak in deze zaak gedaan. Uit het voorgaande volgt dat de procedure 3 jaren, 5 maanden en 2 weken heeft geduurd.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg binnen 2 jaren dient te zijn afgerond. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, van de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld en de invloed van de verdediging op het procesverloop.
De rechtbank is van oordeel dat het na de eerste terechtzitting op 29 maart 2011 te lang, te weten zeven maanden, heeft geduurd tot de daarop volgende terechtzitting plaatsvond op 31 oktober 2011, terwijl de enige te verrichten onderzoekshandeling het horen van drie getuigen ter terechtzitting betrof. Vervolgens heeft het 11 maanden geduurd voordat de inhoudelijke behandeling op 3 en 4 oktober 2012 heeft plaatsgevonden. Binnen die 11 maanden heeft nader onderzoek naar voormelde laptop plaatsgevonden welk onderzoek op 3 april 2012 is afgerond.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn met 1 jaar, 5 maanden en 2 weken is geschonden. De rechtbank zal om deze reden tot strafvermindering overgaan.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van de volgende straffen passend en geboden:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straffen, die lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie de feiten 1 primair en 4 primair niet wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de verantwoordelijkheid voor de bewezen verklaarde feiten bij anderen neerlegt, acht de rechtbank de kans op recidive aanwezig. Om deze reden zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht ten aanzien van de door verdachte gepleegde feiten oplegging van onder meer een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis gerechtvaardigd. De rechtbank vermindert deze straf echter tot een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis in verband met de schending van de redelijke termijn als hiervoor overwogen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank in dit geval oplegging van een geldboete geen gepaste strafmodaliteit voor schending van de integriteit van het overheidsapparaat.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair: Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
Feit 2 primair en 3 primair:
Telkens:
Door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2012.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.