RECHTBANK ARNHEM
Zitting houdende te Utrecht
parketnummer: 16-710666-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2012
[verdachte],
geboren op [1950] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 3 en 4 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 augustus 2008 in vereniging telkens zijn geheimhoudingsplicht als politieambtenaar heeft geschonden door vertrouwelijke gegevens over diverse personen en een kenteken te verstrekken aan [medeverdachte 1] en/of anderen.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de gegevens die hij uit de computersystemen van de politie heeft gehaald aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen
[medeverdachte 1] heeft bij de rijksrecherche verklaard dat hij vier of acht keer informatie bij verdachte heeft opgevraagd. Het ging wel eens om een kenteken en ook wel eens om een naam. Verdachte heeft de namen in de bestanden van de politie nagetrokken . Verdachte heeft verklaard dat het nagenoeg niet voorkomt, dat hij voor zijn werk en functie politiesystemen moet raadplegen of personen op antecedenten moet natrekken . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de informatie mondeling van verdachte kreeg . [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de rijksrecherche de waarheid heeft verklaard . Verdachte heeft eveneens verklaard dat de informatieverstrekking aan [medeverdachte 1] in het algemeen mondeling ging .
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem namen en kentekens gaf welke verdachte in de politiesystemen heeft nagetrokken . [verdachte] heeft informatie over personen en kentekens uit geheime politiesystemen aan [medeverdachte 1] verstrekt, waarover hij als burger niet zou mogen beschikken .
Een kenosleutel bestaat uit de eerste vier letters van de achternaam, de eerste letter van de voornaam en de laatste twee cijfers van het geboortejaar .
Op 14 maart 2008 te 13.31 uur heeft de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] gedurende 5 minuten en 7 seconden contact gehad met de mobiele telefoon in gebruik bij verdachte .
Vervolgens is negen minuten later op dezelfde datum, te 13.40 uur, met de inloggegevens van verdachte gezocht op de kenosleutel [code] in de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, waartoe [verdachte] geautoriseerd was .
Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij [A], geboren op [1960], heeft opgevraagd in het systeem . Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij in 2008 vertrouwelijke gegevens over [A] in de politiesystemen heeft geraadpleegd .
Op 14 maart 2008 te 13.31 uur heeft de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] gedurende 5 minuten en 7 seconden contact gehad met de mobiele telefoon in gebruik bij verdachte .
Vervolgens is elf minuten later op dezelfde datum met de inloggegevens van verdachte gezocht op de kenosleutel [code] in de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, waartoe verdachte geautoriseerd was .
Zaak 40: kenteken [kenteken]
Op 7 augustus 2008 te 21.45 uur heeft de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] gedurende 2 minuten en 13 seconden contact gehad met de mobiele telefoon in gebruik bij verdachte .
Op 7 augustus 2008 te 22.10 uur is met de inloggegevens van verdachte gezocht op het kenteken [kenteken] in de bedrijfsprocessensystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, waartoe [verdachte] geautoriseerd was .
Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij de tenaamstelling van het kenteken [kenteken] aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt .
4.3.2 De bewijsoverwegingen
Het beroep op bewijsuitsluiting
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat de bekennende verklaring die verdachte op 13 juli 2009 heeft afgelegd van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Verdachte heeft op 13 juli 2009 en op 16 juli 2009 diverse verklaringen bij de rijksrecherche afgelegd. Tijdens een verhoor in de middag van 13 juli 2009 is verdachte zwaar emotioneel en depressief geraakt waardoor hij een verklaring heeft afgelegd die niet op de waarheid berust, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaringen die [verdachte] bij de rijksrecherche heeft afgelegd van het bewijs uit te sluiten.
In de processen-verbaal van de verhoren van verdachte bij de rijksrecherche zijn geen aanknopingspunten te vinden voor hetgeen de verdediging heeft aangevoerd omtrent de emotionele gesteldheid van verdachte ten tijde van deze verhoren. Hierover staan noch opmerkingen van verdachte, noch van de verhorende verbalisanten in de processen-verbaal opgenomen.
Bovendien heeft verdachte na zijn verhoren bij de rijksrecherche op 13 en 16 juli 2009 eerst pas op 21 maart 2011, dus ruim een jaar en 8 maanden nadien, in een brief aan het openbaar ministerie laten weten dat hij heftig geëmotioneerd was tijdens een verhoor in de middag van 13 juli 2009. Deze brief heeft verdachte geschreven nadat hem de dagvaarding op 8 maart 2011 in persoon is betekend, dus nadat hem bekend werd dat hij strafrechtelijk werd vervolgd.
De rechtbank gaat er vanuit dat de telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1] in Nederland hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte de vertrouwelijke gegevens in de computersystemen van de regiopolitie Noord-Oost Gelderland heeft opgevraagd zodat ook deze gedragingen in Nederland hebben plaatsgevonden.
Een geheim in de zin van artikel 272, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering is een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt meegedeeld. Voor een goed functionerend overheidsapparaat is het noodzakelijk dat de in de tenlastelegging genoemde gegevens geheim blijven. Verdachte was werkzaam als politieambtenaar. Uit hoofde van zijn ambt was hij ertoe gehouden de gegevens die hij aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt geheim te houden. De geheimhoudingsplicht van verdachte leidt de rechtbank eveneens af uit wetgeving, te weten artikel 7, lid 1, van de Wet politiegegevens, onder meer inhoudende dat een ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld verplicht is tot geheimhouding daarvan. In het strafdossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de toepasselijkheid van enige uitzonderingsbepaling die in voornoemde wet wordt genoemd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 augustus 2008 in Nederland telkens een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift, te weten als politieambtenaar bij de regiopolitie Noord-Oost Gelderland, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, telkens in de computersystemen van de politie en/of via die computersystemen in andere daaraan gelinkte te bevragen overheidscomputersystemen gezocht naar informatie/gegevens over:
- [A], geboren in 1960 (zaak 31), en
- [B], geboren in 1974 (zaak 32), en
- het kenteken [kenteken] (zaak 40),
en vervolgens telkens die informatie/gegevens verstrekt aan [medeverdachte 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat -zo verdachte niet wordt vrijgesproken- tot strafvermindering dient te worden overgaan omdat de redelijke termijn is geschonden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich drie keer schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Hij heeft als politieambtenaar privé gegevens in de computersystemen van de politie opgezocht en aan [medeverdachte 1] verstrekt. Hiermee heeft verdachte de integriteit van het overheidsapparaat geschonden. Een burger moet er vanuit kunnen gaan dat met dit soort gegevens vertrouwelijk wordt omgegaan door politiefunctionarissen.
Verdachte heeft ter terechtzitting blijk gegeven van inzicht in de ernst van het door hem begane feit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2012 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Verdachte heeft in deze zaak geen tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM) is op 8 maart 2011 met de betekening van de dagvaarding in persoon aan verdachte aangevangen, hetgeen als het moment moet worden beschouwd waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Er wordt op 18 oktober 2012 uitspraak in deze zaak gedaan. Uit het voorgaande volgt dat de procedure bijna 1 jaar en 7 maanden heeft geduurd.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg binnen 2 jaren dient te zijn afgerond. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is geschonden, zodat om deze reden geen strafvermindering zal worden toegepast. De rechtbank zal bij de strafoplegging wel rekening houden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde een oud feit betreft dat in de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 augustus 2008 is begaan.
Van de zijde van verdachte en diens verdediging is forse kritiek geuit over de wijze waarop verdachte is gedagvaard en opgeroepen voor de behandelingen ter terechtzitting. Zo zou de dagvaarding per fax, en derhalve voor een ieder zichtbaar, zijn verzonden aan het politiebureau waar verdachte nota bene niet meer werkzaam was. Ook de nadere oproepingen om te verschijnen ter terechtzitting zouden in een open enveloppe op deze adressen (mede) zijn bezorgd dan wel uitgereikt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting haar excuses voor deze wijze van dagvaarden en oproepen aangeboden maar heeft gesteld dat hier geen rechtsgevolgen aan dienen te worden verbonden.
De rechtbank acht de geschetste gang van zaken in strijd met een goede procesorde. Artikel 587 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat uitreiking van het gerechtelijk schrijven geschiedt door de post. Slechts in spoedeisende gevallen kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Van een dergelijk geval is de rechtbank niet gebleken.
Weliswaar vindt de behandeling van de strafzaak waar verdachte voor is gedagvaard plaats in het openbaar waardoor in beginsel ieder kennis kan nemen van het verwijt dat verdachte
wordt gemaakt, zulks neemt niet weg dat de dagvaarding en/of oproeping om ter terechtzitting te verschijnen louter ter kennis van verdachte dient te worden gebracht zonder dat anderen daarvan kennis (kunnen) nemen. Het is immers niet bij voorbaat uitgesloten dat een behandeling ter openbare terechtzitting niet plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer een bezwaarschrift tegen de dagvaarding zou worden gehonoreerd of de officier van justitie reden ziet de dagvaarding alsnog in te trekken.
De rechtbank zal op grond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van bovenvermeld onherstelbaar vormverzuim zal worden verlaagd.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2012.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.