parketnummer: 16.655955-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is tegelijk maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen verdachte onder parketnummer 16.653543-12.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 16 juni 2012 heeft ingebroken in een garage behorende bij een woning aan de [adres] te [woonplaats];
feit 2: op 16 juni 2012 heeft geprobeerd om in te breken in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
feit 3: op 27 mei 2012 heeft geprobeerd om in te breken in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
feit 4: op 11 mei 2012 heeft om geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
feit 5: in de periode van 27 tot en met 28 maart 2012 heeft ingebroken in een op de Professor Rommelaan te Oudewater geparkeerd staande auto.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging, er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2: de aangifte, de getuigenverklaringen en de bevindingen van de politie ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen joggingbroek, gestolen goederen en werktuigen. Verdachte past in het opgegeven signalement en is herkend door één van de getuigen. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 3: de aangifte en de getuigenverklaringen.
Ten aanzien van feit 4: de aangifte, de getuigenverklaringen en de bevindingen van de politie ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen werktuigen.
Ten aanzien van feit 5: de aangifte, het DNA-onderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en heeft de rechtbank dan ook verzocht om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is er onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat het verdachte was die de feiten heeft gepleegd. Dat verdachte in de buurt is geweest heeft geen bewijswaarde, omdat verdachte in de buurt woont. Ook het door aangeefster gegeven signalement is onvoldoende om vast te stellen dat het om verdachte gaat. Voorts heeft verdachte een verklaring afgelegd over de bij hem aangetroffen goederen. Deze verklaring kan niet zonder meer als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven.
Ten aanzien van feit 3 bevat het dossier enkel de aangifte en getuigenverklaringen. Deze verklaringen zijn onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het verdachte was die het feit heeft gepleegd. De signalementen die worden omschreven lijken allemaal een andere persoon te beschrijven. De tweede verklaring van getuige [getuige 1] acht de verdediging niet betrouwbaar, omdat hij eerder niet heeft verklaard dat hij verdachte heeft herkend en bovendien inmiddels kan hebben gesproken met buurtbewoners.
Ten aanzien van feit 4 geldt hetzelfde als ten aanzien van de feiten 1 en 2. Er is onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte het feit heeft gepleegd.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 5 ten laste gelegde feit en wijst daarbij op de aangifte, het DNA-onderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe dat op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon was die het feit heeft begaan. De verdenking dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft begaan, berust in de kern alleen op de uitkomst van het werktuigsporenonderzoek. De bewijswaarde van deze uitkomst is echter niet zodanig dat zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte het feit heeft begaan. Aanvullend bewijs ontbreekt. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrij spreken.
4.3.2 Vaststelling van de feiten
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1 en 2
Op 16 juni 2012, omstreeks 19.35 uur, heeft een persoon ingebroken in de garage, behorende bij de woning van [benadeelde 1] aan de [adres] te [woonplaats]. De persoon heeft het cilinderslot van de deur afgebroken en twee schroevendraaiers meegenomen. De persoon probeerde vervolgens ook om in de woning in te breken. [benadeelde 1] hoorde gekraak van hout bij het raam en zag vervolgens een persoon bij het raam. In de onderzijde van het uitzetraam aan de achterzijde van de woning is een afdruk van een schroevendraaier zichtbaar.
Op 17 juni 2012 omstreeks 12.05 uur is de slaapkamer van verdachte doorzocht. Daar werden onder andere twee schroevendraaiers aangetroffen. Deze schroevendraaiers zijn aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] getoond. Zij herkenden deze als hun eigendom.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft ingebroken in de garage van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en dat hij voorts heeft geprobeerd om ook in hun woning in te breken.
Aanvullende bewijsoverweging
Verdachte was kort na de inbraak in het bezit van de gestolen goederen en de verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu deze niet consistent zijn. Verdachte heeft immers bij zijn verhoor op 20 juni 2012 verklaard dat hij niet wist hoe het kwam dat deze goederen op zijn kamer lagen en bij zijn verhoor op 4 juli 2012 dat hij deze spullen heeft gevonden.
Ten aanzien van feit 3
Op 27 mei 2012 heeft een persoon ingebroken in de woning van [benadeelde 3] aan de [adres] te [woonplaats]. De persoon heeft de voordeur opengebroken door middel van het afbreken van de afdekplaat van het cilinderslot en het afbreken van het cilinderslot. Vervolgens heeft hij een deel van de woning doorzocht. Getuige [getuige 1] heeft de inbreker betrapt en herkende de persoon als zijnde de Marokkaanse jongen die vorig jaar bij zijn schoonzoon [getuige 2] in de garage heeft gewerkt. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [getuige 1] zijn schoonvader is en dat [verdachte], die aan de [adres] in [woonplaats] woont, bij hem een soort van vakantiebaantje heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om in te breken in de woning van Duits.
Aanvullende bewijsoverweging.
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet betrouwbaar is, omdat hij pas bij zijn tweede verhoor heeft verklaard dat hij verdachte heeft herkend als zijnde de inbreker. Voornoemde getuige heeft bij zijn eerste verhoor niet verklaard dat hij de inbreker herkende en voorafgaand aan het tweede verhoor kan hij hebben gesproken met buurtbewoners over wie het zou kunnen zijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer en acht de verklaring van getuige [getuige 1] wel betrouwbaar. De getuige heeft in zijn tweede verklaring verklaard dat hij ten tijde van zijn eerste verhoor - dat direct na de inbraak en op locatie plaatsvond - overstuur was en dat hij zijn eerste verklaring wilde aanvullen. Voorts heeft hij bij zijn tweede verklaring verklaard dat zijn familie hem heeft geadviseerd om niets te verklaren over de inbreker in verband met eventuele bedreigingen die naar aanleiding daarvan zouden kunnen plaatsvinden, maar dat hij er klaar mee is. De rechtbank leidt hieruit af dat getuige [getuige 1] verdachte ter plekke herkende, maar daarover niet meteen heeft durven te verklaren.
Ten aanzien van feit 5
Aangezien verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 325-328 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0917 2012136010.
- Het proces-verbaal van sporenonderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 329-330 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0917 2012136010.
- Het geschrift, te weten een deskundigenrapport van het NFI, opgenomen op pagina 298-301 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0917 2012136010.
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2012.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 juni 2012 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een garage behorende bij de woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen schroevendraaiers, toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak, te weten het afbreken van het uitstekende deel van het cilinderslot van de deur van die garage;
2.
op 16 juni 2012 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen van zijn gading en/of geld, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door braak, getracht een uitzetraam van die woning open te breken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
3.
op 27 mei 2012 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres]) weg te nemen goederen van zijn gading en/of geld, toebehorende aan [benadeelde 3], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door braak, de voordeur van die woning heeft geopend door het cilinderslot en de afdekplaat van dat cilinderslot van de voordeur van die woning af te breken en vervolgens die woning heeft betreden en een deel van die woning heeft doorzocht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
5.
in de periode van 27 maart 2012 tot en met 28 maart 2012 te Woerden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een op de Prof. Rommelaan geparkeerd staande auto (merk Volkswagen, type Golf, kleur blauw, kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een inbouwnavigatiesysteem en een autoradio en twee lades en een vloermat, toebehorende aan [benadeelde 4], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak en verbreking door het inslaan van een ruit van die auto en het losschroeven, van dat navigatiesysteem.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2 en 3: telkens, poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 5: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de periode die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht wordt opgelegd met een meldingsgebod, een locatiegebod (dat wordt gecontroleerd door middel van elektronisch toezicht) en de verplichting om mee te werken aan urinecontroles.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf moet worden gematigd. De verdediging kan zich wel vinden in de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de urinecontroles, aangezien er bij verdachte geen sprake is van een alcohol- of drugsprobleem.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in korte tijd ingebroken in een garage en in een auto en heeft geprobeerd om in te breken in twee woningen.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht of dat heeft geprobeerd.
Ook auto-inbraken acht de rechtbank onacceptabel. Het spreekt voor zich dat de materiële schade die hierdoor ontstaat groot is. Niet alleen zijn er goederen weggenomen, maar daarbij is de auto ook beschadigd. Dit heeft het slachtoffer tot gevolg gehad dat hij van deze feiten veel ergernis en ongemak heeft ondervonden. De schade is groter dan de waarde van de gestolen goederen.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stil gestaan en enkel zijn eigen hebzucht vooropgesteld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder eenmaal voor een diefstal met valse sleutel;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 27 augustus 2012, opgesteld door H. Wiebe, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, inhoudende dat verdachte zijn houding, denkpatronen, gedrag en vaardigheden hebben geleid tot het delictgedrag en dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn leven wil beteren en op zoek is naar een zinnige dagbesteding. Het risico op onttrekken aan eventueel op te leggen voorwaarden is echter hoog en het advies van de reclassering luidt dan ook als volgt: een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met een meldingsgebod, een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan een traject voor dagbesteding. Het locatiegebod dient te worden gecontroleerd middels elektronisch toezicht.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle feiten.
Nu de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit niet bewezen acht, en gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten drie maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt deze voorwaardelijke straf verplicht reclasseringstoezicht mogelijk. De rechtbank zal naast verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarden opleggen: een meldingsgebod, een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan een traject voor dagbesteding. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van elektronisch toezicht.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk (te weten, niet ten aanzien van de belkosten naar naaste familie) wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] primair bepleit dat die moet worden afgewezen, aangezien verdachte moet worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De verdediging heeft subsidiair bepleit dat het bedragen ten aanzien van de telefoonkosten en de immateriële schade worden gematigd.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 4] primair bepleit dat deze moet worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat de bedragen ten aanzien van de navigatie, de radio en de dag verlof dienen te worden gematigd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 275,- voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 225,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 25,- ter zake van materiële schade en € 200,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige, ten aanzien van de immateriële schade, acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 879,55 voor feit 5.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 477,30 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De benadeelde partij heeft € 600,- gevorderd ten aanzien van het navigatiesysteem. De rechtbank acht dit bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt gezien de verklaring van de benadeelde partij dat het een tweedehands navigatiesysteem uit 2008 betrof. De rechtbank zal dit bedrag dan ook matigen tot € 300,-.
De benadeelde partij heeft € 99,95 gevorderd ten aanzien van de autoradio. De rechtbank acht dit bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt gezien de verklaring van de benadeelde partij dat het een oude radio betrof. De rechtbank zal dit bedrag dan ook matigen tot € 50,-.
De benadeelde partij heeft € 75,- gevorderd ten aanzien van het eigen risico van zijn verzekering. De rechtbank acht dit bedrag voldoende aannemelijk gemaakt.
De benadeelde partij heeft € 104,60 gevorderd voor een dag verlof die hij heeft genomen om aangifte te doen. De rechtbank acht dit bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal het bedrag dan ook matigen tot € 52,30.
De rechtbank acht het gevorderde aldus tot voornoemde bedragen aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot het totale bedrag van € 477,30 toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de loper, de moersleutels en de ringsleutel moeten worden verbeurd verklaard en dat de slijpmachine en het gereedschap dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de ketting heeft de officier van justitie gevorderd dat deze wordt teruggegeven aan de eigenaar, te weten [eigenaar].
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de slijpmachine moet worden teruggegeven aan verdachte. De slijpmachine is voorzien van een stekker en kan aldus niet worden gebruikt voor het plegen van inbraken. De verdediging heeft zich voorts verzet tegen teruggave van de ketting aan [eigenaar]. Verdachte heeft verklaard dat de ketting van hem is. Er is aldus nader onderzoek nodig.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De verbeurdverklaring
Het gereedschap, de loper, de moersleutels en de ringsleutel zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van dan wel ten aanzien van deze voorwerpen.
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de onder verdachte in beslag genomen ketting.
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de slijpmachine aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat er een stekker aan de slijpmachine zit en dat het niet waarschijnlijk is dat daarmee een inbraak kan worden gepleegd.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2 en 3: telkens, poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 5: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na de uitspraak van het vonnis moet melden bij Reclassering Nederland aan het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich daarna moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd zich op gezette tijden zal bevinden op de [adres] te [woonplaats] en gedurende de periode daarna indien en voor zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal laten stellen, op basis van de aanwijzingen van Reclassering Nederland;
* dat verdachte zal meewerken aan een traject gericht op dagbesteding, zolang de reclassering dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 225,-, waarvan € 25,- ter zake van materiële schade en € 200,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 225,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend van 16 juni 2012, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 477,30, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] , € 477,30 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend van 27 maart 2012, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen voorwerpen: het gereedschap, de loper, de moersleutels en de ringsleutel;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende inbeslaggenomen voorwerp: de ketting;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende inbeslaggenomen voorwerp: de slijpmachine.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven- de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 oktober 2012.