parketnummer: 16.656043-12 en 16.076845-10 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans voor deze zaak gedetineerd in HvB Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 5 tot en met 6 juli 2012 bij [benadeelde] te Utrecht meermalen geld heeft gestolen uit de betaalautomaat;
feit 2: op 7 juli 2012 te Utrecht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, subsidiair die [slachtoffer] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meer subsidiair die [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en primair onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van getuige [getuige 1] en de camerabeelden. De verklaring van verdachte is niet aannemelijk. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gedaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 2: de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van getuige [getuige 2], de camerabeelden, de geneeskundige verklaring en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk door de ruit geduwd en daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij diepe snijwonden zou oplopen. [slachtoffer] heeft ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel overgehouden aan het feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1. Ten eerste kan middels de camerabeelden niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die het geld heeft gestolen. Ten tweede kan niet worden vastgesteld of de betaalautomaat is gemanipuleerd of stuk was.
Ten aanzien van feit 2 kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] door de ruit te duwen. Voorts is er aan de zijde van [slachtoffer] sprake van culpa in causa.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en subsidiair onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Op 6 juli 2012 was er een man, zonder wasgoed, in wasserette [benadeelde] gelegen aan de [adres] te [woonplaats], aanwezig. Op de camerabeelden is te zien dat de man naar de betaalautomaat liep en diverse handelingen verrichtte aan deze automaat. Vervolgens bukte de man en haalde hij meermalen iets uit het onderste bakje van die betaalautomaat. Deze handeling herhaalde de man meerdere keren. Kort daarna liep de man de zaak uit, zonder gebruik te hebben gemaakt van de wasmachines. Op basis van de door de man verrichtte handelingen stelt de rechtbank vast dat de man wisselgeld uit de automaat heeft verkregen.
De volgende dag, 7 juli 2012, was dezelfde man wederom twee maal in de wasserette aanwezig. Nadat de man zich de tweede keer in de wasserette bevond, betrad ook de eigenaar, aangever [slachtoffer], de wasserette. [slachtoffer] deed de deur achter zich op slot. De man probeerde langs [slachtoffer] de deur open te maken, hetgeen niet lukte. Kort daarna zakte de man licht door zijn benen en zette zijn schouder tegen [slachtoffer], waarna hij [slachtoffer] met kracht door de glazen winkeldeur duwde.
[slachtoffer] heeft snijwonden opgelopen aan zijn benen en armen en letsel aan een spier in zijn linker onderbeen.
Verdachte heeft aan de hand van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden verklaard dat hij de persoon is die op de beelden van 7 juli 2012 is te zien op het moment dat [slachtoffer] de deur van de wasserette sluit.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 juli 2012 geld heeft gestolen uit de betaalautomaat van [benadeelde] en op 7 juli 2012 heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Aanvullende overwegingen ten aanzien van feit 1
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de diefstal tezamen en in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
Valse sleutels
De rechtbank overweegt voorts dat evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de betaalautomaat heeft gemanipuleerd, nu op de camerabeelden niet te zien is wat verdachte precies heeft gedaan om het wisselgeld te verkrijgen en andere bewijs ontbreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
Verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon is die de diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank is - gelet op de ter terechtzitting getoonde beelden - van oordeel dat de persoon die op de beelden van de diefstal op 6 juli 2012 staat, gezien de uiterlijke kenmerken, dezelfde persoon moet zijn als de man op de beelden van 7 juli 2012, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij dat is. De man heeft dezelfde lengte, heeft dezelfde trainingsjas en eenzelfde tas. Daarbij komt dat op de beelden van 7 juli 2012 ook is te zien dat de persoon, zonder dat hij wasgoed bij zich heeft naar de betaalautomaat gaat, en er dezelfde of vergelijkbare handelingen verricht als de persoon op 6 juli 2012. Nu het verdachte is die op 7 juli 2012 na de confrontatie met [slachtoffer] is aangehouden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is die beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft op 6 juli 2012 meermalen geld weggenomen.
Aanvullende overwegingen ten aanzien van feit 2
Opzet
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] door de ruit heen te duwen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat zij ter terechtzitting van 15 oktober 2012, door het bekijken van de beelden van de beveiligingscamera, heeft waargenomen dat verdachte - wanneer de deur wordt dichtgedaan en [slachtoffer] ervoor gaat staan - de deur wil openen, door zijn knieën gaat, met zijn schouder [slachtoffer] door de ruit duwt en wegrent. Gelet op grond van de uiterlijke verschijningsvormen van het handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode 5 juli 2012 tot en met 6 juli 2012 te Utrecht, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een betaalautomaat van wasserette "[benadeelde]" gevestigd aan de [adres] telkens heeft weggenomen een hoeveelheid geld (zijnde een hoeveelheid "wisselgeld" aanwezig in die betaalautomaat), toebehorende aan "[benadeelde]" en/of [slachtoffer];
2, subsidiair.
op 7 juli 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] door een winkelruit heeft geduwd, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal, meermalen gepleegd.
Feit 2,subsidiair: poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de periode die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht wordt opgelegd met een meldingsgebod en de verplichting aan verdachte om deel te nemen aan een cognitieve vaardigheden- en leefstijltraining.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft geld gestolen uit de betaalautomaat van een wasserette door meermalen een bepaalde handeling te verrichten bij die automaat. Toen hij vervolgens door de eigenaar van de wasserette, hierna het slachtoffer, werd betrapt en werd verhinderd de winkel te verlaten teneinde de komst van de politie af te wachten, heeft verdachte het slachtoffer door de winkelruit geduwd om vervolgens te kunnen ontkomen.
Verdachte heeft hierbij geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander en enkel zijn eigen belang voorop gesteld. De rechtbank acht het voorts verwijtbaar dat verdachte de eigenaar van de wasserette, die zo moedig was om verdachte aan te spreken op zijn gedrag, door het glas heeft geduwd, om zich uit de voeten te kunnen maken. Het slachtoffer heeft hieraan meerdere snijwonden in zijn armen en benen en letsel aan een spier in zijn been overgehouden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder eenmaal voor diefstal en mishandeling;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 11 oktober 2012, opgesteld door K. Lakeman, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, inhoudende dat verdachte een lakse houding heeft, geen verantwoording neemt, zijn zelfbeheersing kan verliezen en impulsief handelt. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met een meldingsgebod en de verplichting om deel te nemen aan een cognitieve vaardigheden- en leefstijltraining.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten twee maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt bovendien een verplichte begeleiding door de reclassering (inclusief een meldingsgebod en de verplichting om deel te nemen aan een cognitieve vaardigheden- en leefstijltraining) mogelijk.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] en [benadeelde] dienen te worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.673,90 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.423,90 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 673,90 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag (ten aanzien van de immateriële schade) onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting opleveren van het strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij desgewenst haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert namens [benadeelde] een schadevergoeding van
€ 1.214,37 voor feit 1 en feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 932,19 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Dit is ter zake van materiële schade. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat zij slechts bewezen acht de diefstal van geld op 6 juli 2012 (en niet op 5 juli 2012). Ten aanzien van het geld dat op 6 juli 2012 is gestolen uit de automaat en de schade die is ontstaan doordat klanten gratis konden wassen op die dag, stelt de rechtbank de schade vast op € 60,-. De rechtbank heeft deze schade geschat met gebruikmaking van het overzicht dat als bijlage 3 bij de vordering is gevoegd.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte op 5 juli 2012 geld heeft gestolen uit de betaalautomaat van [benadeelde], zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een geldboete van € 250,-, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht op 6 september 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, meermalen gepleegd;
feit 2, subsidiair: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen zeven dagen volgend op zijn invrijheidstelling moet melden bij Reclassering Nederland aan het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich daarna moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zal deelnemen aan een cognitieve vaardighedentraining en een leefstijltraining;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.423,90, waarvan € 673,90 ter zake van materiële schade en € 750,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.423,90,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend van 7 juli 2012, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 932,19, ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 932,19,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend van 7 juli 2012, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 september 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16.076845-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis;
De voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Vanwersch, voorzitter, mr. R.P. den Otter en C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven- de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 oktober 2012.
Mr. C.A.M. van Straalen is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.