ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1974

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655923-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
  • J.R. Krol
  • R.P.G.L.M. Verbunt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Utrecht

Op 4 oktober 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 juni 2012 in Utrecht een slachtoffer met een mes in de arm heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een emotionele uitbarsting, bij het slachtoffer aanbelde en hem met een mes verwondde. De aangever, die een snijwond van ongeveer 10 cm in zijn rechterbovenarm opliep, deed aangifte bij de politie. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat haar eerdere verklaring bij de politie correct was en dat ze overstuur was door een ruzie met haar vriend. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever betrouwbaar was en dat er geen bewijs was voor de stelling van de verdachte dat een derde persoon de verwonding had toegebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld en dat zij hulp nodig heeft. De rechtbank heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting tot reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655923-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) op 10 juni 2012 heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
(subsidiair) op 10 juni 2012 heeft geprobeerd voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
(meer subsidiair) op 10 juni 2012 voornoemde [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigende bewijs. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat verdachte steeds heeft ontkend dat zij [slachtoffer] heeft gestoken en dat dit ook niet volgt uit het dossier. [slachtoffer] heeft, aldus de verdediging, wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. In eerste instantie heeft hij verklaard dat niet verdachte maar een andere persoon hem heeft gestoken. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte dat niet zij maar een andere persoon [slachtoffer] heeft gestoken. Eerst later heeft [slachtoffer], als een soort redenering achteraf, verklaard dat niemand anders in zijn woning is geweest en dat verdachte hem wel gestoken moet hebben. Deze laatste verklaring is echter, aldus de verdediging, niet geloofwaardig en in strijd met de verklaring van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
Op 10 juni 2012 komt omstreeks 01.05 uur een melding binnen bij de politie om te gaan naar het [adres] te Utrecht, waar een bewoner gestoken zou zijn met een mes. Ter plaatse treft de politie bewoner [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) aan met een bloedende verwonding aan zijn bovenarm, verdachte zit op de bank in de woonkamer. In de keuken worden twee messen met daarop bloed aangetroffen en op de bank in de woonkamer, waar verdachte had gezeten, wordt eveneens een mes aangetroffen.
Aangever [slachtoffer] heeft op 10 juni 2012 verklaard dat verdachte die avond -nadat zij eerder bij hem was geweest en weer was weggegaan- bij hem aanbelde, gelijk naar de keuken liep en een mes pakte. Hij verklaart dat verdachte overstuur was, tegen hem zei dat ze niets meer had omdat haar vriend boos op haar was en hem vervolgens met het mes in zijn arm stak. Bij [slachtoffer] is een snijwond van ca. 10 cm in zijn rechterbovenarm geconstateerd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat haar op 15 juni 2012 bij de politie afgelegde verklaring juist is. Op 15 juni 2012 heeft zij onder meer verklaard dat ze die avond erg overstuur was omdat [slachtoffer] tegen haar had gezegd dat haar vriend boos weg was gegaan en dat ze tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat ze zichzelf iets aan zou doen als ze haar vriend kwijt zou raken.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmidden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een mes in zijn arm heeft gestoken.
De rechtbank acht de door [slachtoffer] op 10 juni 2012 bij de politie gedane aangifte tegen verdachte betrouwbaar. Deze verklaring vindt ook deels steun in de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte. Dat [slachtoffer] direct toen de politie op 10 juni 2012 ter plaatse was en op 14 juni 2012 heeft verklaard dat hij niet zeker weet of verdachte of iemand anders hem heeft gestoken, maakt dat niet anders. [slachtoffer] komt immers op deze verklaring in zijn aangifte van 10 juni 2012 en ook in zijn verhoor van 14 juni 2012 terug en geeft aan dat hij dit heeft verklaard omdat hij zich niet kon voorstellen dat verdachte hem had gestoken. Bovendien is niet gebleken dat er een derde persoon in de woning van [slachtoffer] aanwezig is geweest.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat een derde persoon [slachtoffer] zou hebben gestoken niet geloofwaardig. Verdachte heeft wisselend verklaard over de plaats waar en de wijze waarop deze derde persoon [slachtoffer] gestoken zou hebben en kan niet aangeven wie deze derde persoon geweest zou zijn. Haar verklaring vindt geen steun in de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met haar gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op zware mishandeling dan wel op mishandeling van aangever [slachtoffer] heeft gehad.
Gelet op de aangifte en het bij aangever geconstateerde letsel kan niet worden geoordeeld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Door met een mes in de bovenarm van [slachtoffer] te steken heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (subsidiar) op 10 juni 2012 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in een bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
(subsidiar) poging tot zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar met verplicht reclasseringscontact en zo mogelijk, indien de reclassering dat nodig vindt, een behandeling bij Zon en Schild. De officier van justitie geeft aan dat zij bij deze eis in aanmerking heeft genomen dat uit de verklaringen van aangever [slachtoffer] en verdachte volgt dat verdachte hulp nodig heeft.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, heeft de verdediging bepleit te volstaan met een lagere straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] in zijn woning, de plek waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen, met een mes in zijn arm gestoken. [slachtoffer] had hieraan zwaar lichamelijk letsel kunnen overhouden. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Van slachtoffers van mishandeling is bekend dat zij een dergelijke gebeurtenis als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat uit de verklaring van verdachte zelf ter zitting alsmede uit mededelingen van de officier van justitie volgt dat het niet goed gaat met verdachte en dat behandeling aangewezen is.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt beoogd te voorkomen dat verdachte nogmaals een strafbaar feit pleegt en daarnaast wordt begeleiding door de reclassering mogelijk gemaakt. De rechtbank acht reclasseringstoezicht aangewezen, ondanks dat de reclassering in deze zaak geen advies heeft uitgebracht. Verdachte zal zich gedurende de proeftijd dienen te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zich, indien de reclassering dit nodig acht, laten behandelen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsdiair: poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; * omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt; * omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte, indien dit door of namens Reclassering Nederland noodzakelijk wordt geacht, zich laat behandelen bij Zon en Schild of een soortgelijke instelling.
draagt Reclassering Nederland op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 oktober 2012.
Mr. R.P.G.L.M. Verbunt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.