ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2432

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
802059 UC EXPL 12-4165 MJ(4221)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot volledige uitbetaling van overeengekomen aanvulling op uitkering

In deze zaak vordert eiser, die als gevolg van een ernstig ongeval volledig verlamd is, de volledige uitbetaling van een aanvulling op zijn uitkering die hem door gedaagde is toegezegd. Eiser heeft in 1987 een toezegging gekregen van gedaagde, zijn werkgever, dat zijn uitkering zou worden aangevuld tot zijn vroegere loon zolang hij leeft. In 2011 heeft gedaagde echter de aanvulling verlaagd, wat eiser betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanvulling in 2006 is gewijzigd, maar dat deze wijziging niet eenzijdig door gedaagde is doorgevoerd. De rechter concludeert dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat er een nieuwe afspraak is gemaakt over de verlaging van de aanvulling. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser tot betaling van de achterstallige bedragen en de overeengekomen maandelijkse aanvulling toe, maar wijst de vordering tot levenslange betaling af. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de achterstallige bedragen, de maandelijkse aanvulling en de buitengerechtelijke kosten, en moet de proceskosten vergoeden. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 802059 UC EXPL 12-4165 MJ(4221)
vonnis van 29 oktober 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.A. Mourik,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 16 april 2012.
De comparitie is gehouden op 28 juni 2012. Daarvan is proces-verbaal gemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 augustus 1985 is [eiser] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden als chauffeur in dienst van [gedaagde] een ernstig ongeval overkomen. [eiser] heeft als gevolg daarvan een dwarslaesie en is volledig verlamd. De oorzaak van het ongeval is onbekend.
2.2. [gedaagde], bij monde van haar toenmalig directeur [directeur gedaagde], heeft een toelage aan [eiser] toegekend zoals weergegeven in een brief van [gedaagde] aan [eiser] van 10 maart 1987: "(…) hebben wij besloten de uitkering van [eiser] aan te vullen tot aan zijn vroegere loon. (…) Deze aanvulling blijft in ieder geval doorlopen zolang [eiser] leeft en de hypotheek nog niet aanmerkelijk is afgelost. Er wordt een aanvullende hypotheek ten bedrage van ƒ 30.000,- door ons verleend met een rente van 6,5% en een maandelijkse aflossing van ƒ 125,00. (…)".
2.3. Bij door [eiser] op 27 november 2006 voor akkoord ondertekende brief van [gedaagde] aan [eiser] van eveneens 27 november 2006 schrijft [gedaagde] onder meer:
"(…) Zowel om administratieve als belastingtechnische redenen kunnen wij de huidige regeling qua uitvoering niet handhaven en zullen wij ingaande per 1 januari 2007 de samenstelling van uw uitkering wijzigen in één vast bruto bedrag per maand, als volgt opgebouwd (bedragen in euro's):
1. Vast loon per maand 389,57
2. Overwerk 858,83
3. 8% vakantietoeslag over € 389,57 31,16
4. Pensioenpremie over € 389,57 73,63
Subtotaal 1.353,19
5. Reisgeld per dag 44,45
inkomensaanvulling per maand (bruto) 1.397,64 (…)
(…)
Zolang u recht heeft op de WAO-uitkering ontvangt u van [gedaagde] de inkomensaanvulling. Bij het bereiken van de leeftijd 65 wordt de regeling opnieuw bekeken. Deze aanvulling wordt voor het (…) vermelde bedrag (€ 1.353,19) periodiek verhoogd met het percentage dat geldt voor de werknemers die vallen onder de cao voor de timmerfabrikanten.(…)"
2.4. Bij brief van 10 augustus 2011 bevestigt [gedaagde] aan [eiser] de inhoud van een gesprek tussen de heer [directeur gedaagde] en [eiser] over de aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser]: "Met u is afgesproken dat de aanvulling welke u ontvangt zal worden aangepast per 1 augustus 2011 naar bruto € 930,- per maand."
2.5. Bij brief van 5 januari 2012 laat mr. Van Mourik namens de familie [eiser] aan [gedaagde] weten dat er geen sprake is geweest van een afspraak maar van een eenzijdige wijziging van de bestaande overeenkomst.
2.6. [gedaagde] heeft vanaf 1 augustus 2011 € 930,- in plaats van € 1.297,64 aan [eiser] uitbetaald. [eiser] ontvangt daarnaast een WAO-uitkering van netto € 1.387,- per maand (gebaseerd op juli 2011).
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.273,48 bruto wegens achterstallige termijnen vanaf augustus 2011 tot en met februari 2012 vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 450,- exclusief BTW wegens buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke vanaf 1 augusutus 2011 en tot betaling van € 1397,64 bruto per maand gedurende het leven van [eiser]. [eiser] vordert tot slot een verklaring voor recht dat het [gedaagde] niet is toegestaan eenzijdig wijzigingen aan te brengen in de overeenkomst die op 10 maart 1987 is aangegaan, dit alles met de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.1.1. [eiser] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft [eiser] bij overeenkomst toegezegd hem tot aan zijn dood een bedrag te zullen betalen van € 1.397,64 bruto jaarlijks te vermeerderen met het percentage dat geldt voor werknemers die vallen onder de cao voor de timmerfabrikanten. [gedaagde] heeft die overeenkomst eenzijdig gewijzigd en heeft de overeengekomen uitkering per 1 augustus 2011 verlaagd met € 474,64. [eiser] heeft recht op de uitbetaling van deze achterstallige bedragen over de periode van 1 augustus 2011 tot en met februari 2012 tot een totaal bedrag van € 3.273,48 (zeven achterstallige termijnen van elk € 467,64).
3.1.2. [gedaagde] heeft de vorderingen bestreden. Op hetgeen partijen hebben aangevoerd zal hierna worden ingegaan voor zover dit voor de beoordeling relevant is.
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] in 1987 aan [eiser] heeft toegezegd een aanvulling te zullen verstrekken op de door [eiser] te ontvangen uitkering tot het bedrag van diens vroegere loon en wel voor de duur van diens leven. Deze afspraak is in 2006 gewijzigd in die zin dat niet langer een aanvulling tot het vroegere loon is overeengekomen maar een aanvulling met een vast maandelijks bedrag van € 1.397,64 voor de duur als in die brief is omschreven. Dat dit met [eiser] is overeengekomen en niet eenzijdig door [gedaagde] is veranderd, volgt zowel uit de ondertekening door [eiser] van de brief van 27 november 2006 (hiervoor genoemd onder 2.3) als blijk van zijn instemming als uit het feit dat [eiser] zijn vorderingen baseert op het door [gedaagde] verschuldigde vaste bedrag van € 1.397,64 in plaats van de in de oorspronkelijke overeenkomst afgesproken aanvulling. De kantonrechter concludeert dat de wijziging in 2006 tussen partijen is overeengekomen en niet eenzijdig door [gedaagde] is doorgevoerd.
4.2. Uit de toelichting van partijen volgt voorts dat de toezegging van [gedaagde] - ook in het geval de tussen partijen ooit gesloten arbeidsovereenkomst nimmer formeel is geëindigd - niet het karakter heeft van een salarisbetaling. [eiser] heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat voor [gedaagde] een dergelijke levenslange salarisbetalingsverplichting ondanks de arbeidsongeschiktheid van [eiser] volgt uit de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft voorts niet de toelichting van [gedaagde] bestreden dat zij de toezegging tot aanvulling van de uitkering onverplicht en vanuit een sociale instelling heeft gedaan. Ook uit die toelichting volgt dat er geen sprake is van een uit de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voorvloeiende salarisverplichting. Gelet daarop zal in ieder geval de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW moeten worden afgewezen.
4.3. Anders dan [eiser] meent volgt uit de in overweging 2.3 genoemde en door hem ondertekende brief van 27 november 2006 niet dat hij zonder meer voor de duur van zijn leven aanspraak heeft op de overeengekomen aanvulling op zijn uitkering. In de brief is de toezegging immers direct gekoppeld aan de ontvangst van een WAO-uitkering met de toevoeging dat de regeling "opnieuw wordt bekeken" bij het door [eiser] bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De gevorderde verklaring van recht kan reeds om die reden niet worden uitgesproken. Daarnaast heeft [eiser] bij zijn vordering op dit onderdeel geen belang nu [gedaagde] zich niet op het standpunt stelt dat zij de overeenkomst eenzijdig mag wijzigen. Dit onderdeel van de vorderingen zal worden afgewezen.
4.4. Ook de vordering tot betaling van € 1.397,64 bruto kan - voor zover die is ingesteld voor de duur van het leven van [eiser] - derhalve niet worden toegewezen. Nu uit de brief van 27 november 2006 volgt dat de aanvulling in ieder geval verschuldigd is totdat [eiser] de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en zolang hij een WAO-uitkering ontvangt, is dit onderdeel van de vordering in beginsel wel (in die zin beperkt) toewijsbaar.
4.5. [gedaagde] heeft evenwel aangevoerd dat zij vanuit een noodzaak om tot kostenbesparing te komen naar de met [eiser] overeengekomen regeling heeft gekeken. Zij heeft toegelicht dat zij heeft overwogen de hele toelage te laten vervallen, omdat [eiser] zijn destijds bij het tot stand komen van de regeling nog verschuldigde huur en later de aflossing van de hypotheek niet meer hoeft te betalen, dat geen kinderen meer tot zijn last komen, dat zij onverplicht een indexering heeft toegepast en dat zij naar zij meent voor meerdere tonnen in euro's heeft betaald. Uiteindelijk is, aldus [gedaagde], met mevrouw [eiser] afgesproken dat er een vermindering met € 552,09 zou worden toegepast. Uit dit verweer volgt dat [gedaagde] van mening is met [eiser] een nieuwe afspraak te hebben gemaakt over een verlaging van de aanvulling op de uitkering met ingang van 1 augustus 2011.
4.5.1. [eiser] heeft bestreden dat deze aanvullende afspraak is gemaakt.
4.5.2. De kantonrechter oordeelt dat uit de door [gedaagde] ter zitting verstrekte toelichting niet volgt dat die afspraak inderdaad is gemaakt.
4.5.3. Ter zitting heeft [gedaagde] het volgende toegelicht.
De heer [directeur gedaagde] is namens [gedaagde] bij [eiser] langs gegaan omdat [gedaagde] aan de hand van te verkrijgen stukken wilde onderzoeken of het voor [eiser] financieel haalbaar was als zij de aanvulling helemaal zou staken. Toen zij die stukken niet kon verkrijgen heeft [gedaagde] besloten, blijkens de toelichting ter zitting buiten aanwezigheid van [eiser] of diens vrouw, dat het stoppen van de aanvulling toch niet reëel was en dat de aanvulling zou worden verlaagd. Daarop is de heer [directeur gedaagde] naar mevrouw [eiser] terug gereden en heeft haar meegedeeld "dit heb ik voor je bereikt" waarna mevrouw [eiser] zich blij heeft getoond dat een deel van de aanvulling zou doorlopen.
4.5.4. De kantonrechter leidt uit deze toelichting af dat [gedaagde], zoals [eiser] heeft gesteld, uitsluitend aan mevrouw [eiser] het resultaat van haar besluitvorming heeft meegedeeld. Dat dit besluit in goed onderling overleg en met instemming van mevrouw [eiser] is tot stand gekomen, volgt daar niet uit. Kennelijk leidt [gedaagde] de instemming van mevrouw [eiser] af uit het enkele feit dat zij zich verheugd toonde over het uiteindelijk resultaat. Dat is echter onvoldoende. Als [gedaagde] eerst de aan mevrouw [eiser] kenbaar gemaakte bedoeling had om de aanvulling geheel te staken, zoals zij heeft verklaard en ook volgt uit de toelichting van [gedaagde], dan is immers de blijdschap van mevrouw [eiser] met de beslissing om de aanvulling slechts te beperken reeds daaruit verklaarbaar. Van een ondubbelzinnige instemming met die beslissing blijkt daar dan niet uit. Nu uit de door [gedaagde] gestelde feiten geen instemming van mevrouw [eiser] met haar besluit volgt en [gedaagde] overigens geen feiten heeft gesteld waaruit de gestelde overeenstemming moet blijken, komt de kantonrechter niet toe aan het verstrekken van een bewijsopdracht.
4.6. [gedaagde] heeft voorts nog aangevoerd dat het stoppen van de aanvulling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is. De kantonrechter overweegt het volgende. Nu geen nadere afspraak is gemaakt, gelden tussen partijen de in 2006 aangepaste afspraken zoals weergegeven in de brief van 27 november 2006. Eerst indien nakoming van die afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan [eiser] op onverkorte nakoming daarvan geen aanspraak maken. [gedaagde] heeft echter geen feiten aangevoerd waaruit moet volgen dat nakoming van afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De door [gedaagde] genoemde omstandigheden (het wegvallen van huur- en hypotheekverplichtingen en van kosten van onderhoud van de kinderen van [eiser]) waren alle bij het maken van de afspraken voorzienbaar, zeker ten tijde van de vernieuwing van die afspraken in 2006. Het enkele feit dat kostenbesparing voor [gedaagde] zeer noodzakelijk is, vormt geen reden om in het verleden aangegane verplichtingen ongedaan te maken.
4.6.1. De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] tot betaling van het vanaf 1 augustus 2011 te weinig betaalde bedrag zal worden toegewezen, evenals de veroordeling tot betaling van het overeengekomen maandelijkse bedrag van de aanvulling vanaf februari 2012 en wel telkens op het moment van opeisbaar worden daarvan voor de duur van de overeengekomen periode, dat wil zeggen zolang [eiser] een WAO-uitkering ontvangt tot het bereiken van de 65 jarige leeftijd. Voor het meerdere wordt de vordering afgewezen nu die ten onrechte is gebaseerd op een veronderstelde verplichting tot het levenslang tot het overlijden van [eiser] betalen van een aanvulling. Of en in welke mate nadien nog een verplichting aan de zijde van [gedaagde] bestaat, is thans niet aan te geven en is in ieder geval niet te baseren op een volgens [eiser] onvoorwaardelijk overeengekomen verplichting. De vordering, voor zover die op dat uitgangspunt is gebaseerd, wordt in zoverre afgewezen.
4.7. [eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag toe.
4.8. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- griffierecht € 207,00
- salaris gemachtigde € 350,00 (2 punten x tarief € 175,00)
Totaal € 647,64
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.273,48 bruto;
5.2. veroordeelt [gedaagde] tot het vanaf februari 2012 telkens per de vervaldatum aan [eiser] betalen van de overeengekomen maandelijkse vergoeding van € 1.397,64 bruto voor de bij overeenkomst van 27 november 2006 overeengekomen duur;
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 450,- (exclusief BTW)
5.4. veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de wettelijke rente over de onder 5.1 en 5.3 genoemde bedragen vanaf 1 augustus 2011 tot de voldoening;
5.5. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 647,64 waarin begrepen € 350,- aan salaris gemachtigde;
5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2012.