ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2541

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/656061-12 (P)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD maatregel na diefstal bij Blokker

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal van een televisie bij de winkel Blokker. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het plegen van diefstal en heeft de ISD-maatregel opgelegd. De verdediging voerde aan dat de ISD-maatregel niet opgelegd kon worden, omdat het een ultimum remedium betreft en er mogelijkheden waren voor plaatsing in een hostel. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele plaatsing in een hostel niet voldoende zou zijn om de recidive van de verdachte te beperken. De verdachte had een langdurige harddrugsverslaving en bagatelliseerde zijn problematiek, waardoor de rechtbank van mening was dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vermogensdelicten, een hoog risico op recidive vertoonde. De ISD-maatregel werd opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en het Openbaar Ministerie werd opgedragen om binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis te rapporteren over het verloop van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/656061-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats], [land]
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
De verdachte is bijgestaan door mr. M.H.H. Meulenmeesters, advocaat te Utrecht.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2012.
2 DE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, kort gezegd, het volgende ten laste gelegd:
Diefstal van een televisie bij de winkel Blokker.
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging eventuele kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk is in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een voltooide diefstal. In zijn visie kunnen de feitelijke handelingen slechts worden gekwalificeerd als een poging daartoe. Verdachte heeft de televisie weliswaar in zijn tas gehad, maar de aangifte laat zien dat dit goed geen enkel moment uit het zicht van het winkelpersoneel is geweest. Bovendien is verdachte aangehouden voordat hij zich naar, dan wel voorbij de kassa heeft begeven. Verdachte heeft hiermee onvoldoende heerschappij over de televisie verkregen om van diefstal te kunnen spreken. Hij moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Namens de winkel Blokker, gelegen aan de Achter Clarenburg 44 te Utrecht, heeft de heer [aangever] aangifte gedaan van diefstal van een LED televisie van het merk Q media, type 19 inch, op 12 juli 2012. Hij heeft verklaard dat hij de desbetreffende dag twee mannen bij de televisie showmodellen zag staan. Hij zag dat één van deze mannen een televisie pakte en in een zak deed. Toen hij de mannen vervolgens richting de deur zag lopen, heeft hij de man met de zak aangesproken. In de zak trof hij daarop de televisie aan.
Verdachte heeft bekend dat hij op 12 oktober 2012 een televisie heeft gestolen bij de Blokker te Utrecht.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had om wederrechtelijk over de weggenomen televisie als heer en meester te beschikken. Zij komt tot dit oordeel gelet op de omstandigheid dat verdachte de televisie in een zak heeft gedaan en met die zak richting de uitgang van de winkel is gelopen, zonder het goed bij de kassa ter betaling aan te bieden. Dat de televisie hierbij niet aan het gezichtsveld van het winkelpersoneel van de Blokker onttrokken is geweest, maakt het voorgaande niet anders. Feitelijk was de heerschappij over de televisie vanaf het moment dat hij in de zak werd gedaan immers bij verdachte. Hiermee is sprake van een diefstal in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
verdachte op 12 juli 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening uit een winkel gevestigd aan de Achter Clarenburg 44 heeft weggenomen
een televisie (Led TV, merk Q media, 19 inch), toebehorende aan winkel de "Blokker".
Wat verder ten laste is gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Diefstal
Verdachte heeft verklaard dat hij de televisie heeft gestolen, omdat hij een slaapplek nodig had. Gelet hierop heeft de raadsman een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte, in de omstandigheid dat hij na zijn vorige detentie op straat is gezet zonder enige vorm van nazorg, de toets aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit kan doorstaan.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een dusdanige van buiten komende drang dat verdachte daaraan geen weerstand heeft kunnen bieden. Verdachte was weliswaar dakloos, maar dit enkele gegeven leidt er niet toe dat verontschuldigbaar is bij het stelen van een televisie om een slaapplek te kunnen krijgen. Het beroep op overmacht in de zin van artikel 40 Wetboek van Strafrecht wordt dan ook verworpen.
Het bewezenverklaarde is dus strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
7 STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 DE OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte zal worden veroordeeld tot oplegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD maatregel).
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft ten aanzien van de gevorderde maatregel betoogd dat minder vergaande mogelijkheden voorhanden zijn waarmee verdachte op het goede pad kan worden gebracht. Door Altrecht is een indicatie afgegeven om verdachte in een hostel te plaatsen. Hij is vervolgens geweigerd bij het hostel waarvoor hij is aangemeld, omdat hij niet verzekerd zou zijn en geen recht zou hebben op zorg op grond van de AWBZ. Blijkens de brief van Zorg en Zekerheid d.d. 3 juli 2012 had hij echter wel een geldige zorgverzekering. Hij is dus geweigerd op onjuiste grond. Een mogelijkheid zou nu kunnen zijn om verdachte aan te melden bij hostel De Loef te Mijdrecht. Verdachte heeft van dit hostel gehoord. Volgens verdachte is het enige wat hij nodig heeft om delictgedrag te voorkomen een dak boven zijn hoofd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de kans moet worden geboden dat te bewijzen. Indien hij dan toch weer de fout in zal gaan, kan alsnog aan de ISD maatregel worden gedacht. Omdat de oplegging van de ISD maatregel een ultimum remedium is, is het nu echter nog te vroeg om daartoe over te gaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de Blokker.
Een feit als winkeldiefstal veroorzaakt overlast en financiële schade voor de betrokken middenstander. Verdachte heeft doen voorkomen daarvoor geen oog te hebben gehad, doch puur uit eigen belang te hebben gehandeld. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De justitiële documentatie d.d. 7 september 2012 laat zien dat verdachte vaker is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder winkeldiefstallen. Recentelijk, op 11 juni 2012, is hij onherroepelijk veroordeeld voor een winkeldiefstal waarvoor hij zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten. Ook op 17 juni 2011 is hij onherroepelijk veroordeeld voor een diefstal. Hij heeft daarvoor een geldboete voldaan. Naast een aantal nog niet onherroepelijke veroordelingen voor diefstal, dan wel onherroepelijke veroordelingen waarvan de straf nog niet is geëxecuteerd, is verdachte ook op 13 juli 2010 onherroepelijk veroordeeld wegens vernieling, bedreiging en diefstal tot een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Centrum Maliebaan heeft in het adviesrapport d.d. 7 september 2012 geconcludeerd dat de kans op recidive als zeer hoog wordt ingeschat. Volgens het rapport is er sprake van een patroon om vanwege geldgebrek over te gaan tot het plegen van diefstallen. Vanwege zijn verslaving aan harddrugs heeft verdachte iedere dag geld nodig om in zijn harddrugsgebruik te voorzien. Ook heeft verdachte middelen nodig om een dak boven zijn hoofd te kunnen bekostigen en eten en drinken te kopen. Met zijn Wajong-uitkering lukt hem dat niet. Daarnaast is volgens de reclassering bij verdachte sprake van borderline problematiek en een aanpassingsstoornis met angstgevoelens.
Het rapport meldt dat verdachte zich in het kader van eerder opgelegd reclasseringstoezicht niet aan de aanwijzingen en voorwaarden heeft gehouden. Hij toonde veel weerstand en wilde niet meewerken. Het rapport meldt tevens dat verdachte zijn middelengebruik en zijn overige problematiek bagatelliseert. Nu de reclassering en hulpverlening in het voorgaande geen verandering hebben kunnen brengen, luidt het advies van de reclassering dat de oplegging van de ISD maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Dit advies is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend.
Gelet op voornoemde documentatie, in samenhang bezien met de informatie uit het rapport van Centrum Maliebaan, is voldaan aan de wettelijke vereisten die op grond van artikel 38m Wetboek van Strafrecht aan de oplegging van de ISD maatregel worden gesteld. Verdachte is in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit van 12 juli 2012 ten minste driemaal onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsnemende of -beperkende straffen, welke straffen volgens voornoemd uittreksel ook ten uitvoer zijn gelegd voorafgaand aan het bovengenoemde strafbare feit. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de ISD maatregel wenselijk en noodzakelijk is en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Plaatsing in een hostel wordt door de verdediging als alternatief geopperd voor de oplegging van de ISD maatregel. De rechtbank heeft echter niet de verwachting dat met de enkele plaatsing in een hostel de recidive van verdachte zal worden beperkt. Daarmee komt het hoofddoel van de ISD maatregel, te weten beveiliging van de maatschappij, in het gedrang. Om die beveiliging te bewerkstelligen zal verdachte naast een dak boven zijn hoofd, ook behandeld moeten worden voor zijn problematiek, waaronder zijn langdurige harddrugsverslaving. De noodzaak hiertoe bestaat des te meer gelet op de omstandigheid dat verdachte zijn middelengebruik en zijn overige problematiek bagatelliseert. De ISD maatregel biedt een langdurig juridisch kader waarbinnen een en ander kan worden gerealiseerd.
Het nog niet bestaan van een concreet behandelplan vormt geen (formeel) beletsel voor de oplegging van de ISD maatregel. In de eerste periode van het ISD-traject zal getracht moeten worden om betrokkene te motiveren voor diagnostiek en meer eenduidigheid hieromtrent te verkrijgen.
De rechtbank acht, alles afwegende, de ISD maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. Aftrek van voorarrest zal niet plaatsvinden teneinde de maatregel zo effectief mogelijk te kunnen benutten.
Nu de concrete invulling van het hulpverleningstraject thans nog niet duidelijk is, zal de rechtbank bij het opleggen van ISD-maatregel bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht over het verloop van de maatregel.
13 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
14 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat daarbij meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, zoals hiervoor onder 6 is weergegeven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 (negen) maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. I.M. Vanwersch en M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2012.
Mrs. Vanwersch en Schoenmakers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.