parketnummer: 16/994044-10
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2012
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
zonder bekende woon of verblijfplaats hier te lande
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (16/994043-10) op de terechtzitting van 2 oktober 2012. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: samen met een ander of anderen opzettelijk aangiften voor de omzetbelasting onjuist dan wel onvolledig heeft gedaan en/of met betrekking tot die aangiften omzetbelasting valsheid in geschrift heeft gepleegd;
- feit 2: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd;
- feit 3: opzettelijk geen administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen heeft gevoerd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 22 juli 2008 heeft de Belastingdienst een brief ontvangen afkomstig van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). Hierin maakt [bedrijf 1] melding van het feit dat hij sinds mei 2008 een leverancier heeft van edelmetaal/ sloopgoud die grote hoeveelheden van deze goederen te koop aanbiedt, dat hij over de periode mei 2008 tot en met 21 juli 2008 een groot bedrag aan omzetbelasting aan deze leverancier heeft betaald en dat hij zich afvraagt of deze leverancier daadwerkelijk aangifte heeft gedaan van de ontvangen omzetbelasting. Naar aanleiding van deze brief heeft de Belastingdienst een back-up gemaakt van de boekhouding van [bedrijf 1] over 2008 en aan de hand van die gegevens onder de naam [naam] een onderzoek ingesteld bij de diverse leveranciers van sloopgoud aan [bedrijf 1], waaronder verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte].
Op 17 maart 2009 is in het zogenoemde Tripartite overleg besloten een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte in te stellen naar de onjuiste aangifte omzetbelasting en het niet voeren van een administratie.
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
Bewijsoverwegingen
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt het volgende:
1. [bedrijf 2] en [bedrijf 1] hebben sloopgoud ingekocht van verdachte. Verdachte heeft deze transacties niet verwerkt in zijn aangifte voor de omzetbelasting (feit 1). Ook heeft verdachte de facturen van deze transacties niet verwerkt in zijn administratie (feit 3).
2. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] facturen vervalst, door op deze facturen te vermelden dat hij aan “[bedrijf 4]” sloopgoud had verkocht terwijl hij in werkelijkheid geen goud heeft geleverd (feit 2). Dat er geen goud is geleverd leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte onvoldoende concreet kan aangeven wie zijn eigen leveranciers zijn, er geen enkele administratieve onderbouwing is van de inkoop van het goud en verdachte niet beschikt over kennis die noodzakelijk is om actief te zijn in de goudhandel.
In het dossier bevinden zich zowel geprinte facturen als handgeschreven facturen. Uit de kenmerkende overeenkomsten tussen de geprinte facturen van verdachte en facturen van [bedrijf 3], een andere leverancier van de medeverdachte, leidt de rechtbank af dat de facturen zijn opgesteld in onderling overleg tussen verdachte en zijn medeverdachte. Uit het feit dat daarnaast in de administratie van zijn medeverdachte originele facturen van verdachte gericht aan zijn medeverdachte zijn aangetroffen, voorzien van een stempel van de onderneming van verdachte, leidt de rechtbank af dat verdachte hetzij deze facturen zelf heeft opgesteld, hetzij blanco facturen aan zijn medeverdachte ter beschikking heeft gesteld zodat deze de facturen verder kon opstellen en in zijn administratie kon opnemen. In beide gevallen is er sprake van medeplegen van het onder 2. tenlastegelegde.
3. Door het melding maken van omzetbelasting op de hiervoor onder 2. genoemde facturen, is verdachte omzetbelasting verschuldigd geworden. Verdachte heeft deze facturen echter niet betrokken bij zijn aangifte omzetbelasting (feit 1). Evenmin heeft verdachte de betreffende facturen opgenomen in zijn administratie.
4.3. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 14 oktober 2008 tot en met 29 oktober 2008 in Utrecht en in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de maanden mei 2008 tot en met juni 2008 en een (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over de maanden juli 2008 tot en met september 2008 onjuist heeft gedaan en laten doen, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst te Utrecht en/of Apeldoorn (elektronische) ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde maanden telkens een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven
hij op tijdstippen in de periode van 14 oktober 2008 tot en met 29 oktober 2008 in Nederland, telkens
2 elektronische aangiften omzetbelasting over de maand mei 2008 tot en met de maand juni 2008 en de maand juli 2008 tot en met de maand september 2008
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en doen opmaken immers heeft hij, verdachte valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die (elektronische) aangiften telkens een te laag bedrag (te weten in totaal Euro 344.138,-) aan af te dragen BTW opgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij in de periode van 17 juni 2008 tot en met 12 oktober 2010 te Utrecht en IJsselstein tezamen en in vereniging met een ander telkens in totaal circa 23 facturen ten name
van de kopende partij "[bedrijf 4]"
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
op die facturen telkens gefingeerde verkopen van hoeveelheden (sloop)goud aan "[bedrijf 4]" opgenomen,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij in de periode van 17 juni 2008 tot en met 12 oktober 2010 te Utrecht telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, immers heeft hij, verdachte, 23 facturen ten name van de kopende partij "[bedrijf 4]" en 1 factuur ten name van de kopende partij "[bedrijf 1]" en 1 factuur ten name van de kopende partij "[bedrijf 2]" niet opgenomen en/of verwerkt in de (bedrijfs)administratie van de eenmanszaak "[verdachte]", terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Valsheid in geschift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3
Als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft meegewerkt aan BTW fraude. In dat verband heeft hij facturen vervalst, onjuiste belastingaangiftes gedaan en heeft hij verzuimd om een deugdelijke administratie te voeren. Verdachte heeft zich hiermee onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid tegenover de samenleving. Hij heeft er immers aan bijgedragen dat geld dat beschikbaar was voor het algemeen belang, terecht kwam bij zichzelf en zijn mededader. Dit valt verdachte kwalijk te nemen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad en het feit dat verdachte in de BTW fraude een ondergeschikte rol heeft gespeeld. De rechtbank ziet hierin aanleiding een deel van de door de officier van justitie gevorderde straf voorwaardelijk op te leggen en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Valsheid in geschift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3
Als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 oktober 2012.
Mr. M.J.C.J. Evers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.