RECHTBANK UTRECHT
Sector Familie & Toezicht
Machtiging gesloten jeugdzorg
Zaak-/rolnummer: 331278 / JE RK 12-2664
Beschikking van de kinderrechter van 2 november 2012 met betrekking tot de jeugdige:
[jeugdige], geboren op [1995] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [jeugdige].
De kinderrechter merkt naast de verzoeker als belanghebbenden aan:
- [de vader],
wonende te [woonplaats],
- [de moeder],
wonende te [woonplaats].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders [de moeder] en [de vader].
1. Verloop van de procedure
1.1. [jeugdige] is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. De ondertoezichtstelling loopt tot 4 juni 2013.
1.2. De Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 16 oktober 2012 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [jeugdige] voor de periode van zes maanden.
1.3. Het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en het daarbij behorende hulpverleningsplan zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
1.4. Aangezien het een plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg betreft is aan [jeugdige] als raadsman toegevoegd mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht.
1.5. Bij beschikking van 16 oktober 2012 verleende de kinderrechter reeds een voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg voor [jeugdige] met ingang van 16 oktober 2012 voor de duur van vier weken.
1.6. Op 26 oktober 2012 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
- [jeugdige], de jeugdige,
- mr. M.J.A. Bakker, de raadsman van de jeugdige,
- dhr. [de vader], de vader,
- mevr. [de moeder]. de moeder,
- mevr, T.H. Wehmann, vertegenwoordiger namens de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht.
1.7. De kinderrechter heeft op 26 oktober 2012 de voorlopige machtiging in stand gehouden en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
1.8. Op 31 oktober 2012 heeft Bureau Jeugdzorg Utrecht, hierna Bureau Jeugdzorg, een nadere instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper overgelegd.
1.9. Op 1 november 2012 heeft de raadsman schriftelijk gereageerd.
2. Vaststellingen en overwegingen
2.1. De raadsman van de jeugdige heeft ter zitting geconcludeerd tot vernietiging van de eerdere beschikking en tot afwijzing van het verzoek.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat [jeugdige] blijkens een gesprek op school op 11 oktober 2012 is bevorderd naar de vierde klas van VMBO-TL. Hij heeft daarvoor alle toetsen van de derde klas moeten doen en die gehaald met gemiddeld een zeven, zodat moet worden vastgesteld dat [jeugdige] gemotiveerd is. In de instelling waar [jeugdige] verblijft, kan hij zijn opleiding niet vervolgen.
[jeugdige] heeft zich verder aan alle afspraken gehouden, sinds hij in juni 2012 weer thuis kwam uit detentie.
Ten slotte dient het verzoek te worden afgewezen wegens het ontbreken van een correcte instemmingsverklaring. De verklaring is opgesteld door drs. S. van Noesel. De raadsman is door navraag te doen bij de relevante registers tot de conclusie gekomen dat drs S. van Noesel niet voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. Het ontbreken van een correcte instemmingsverklaring leidt tot een schending van artikel 5 EVRM. [jeugdige] wordt nu in zijn vrijheid beperkt, zonder dat de wettelijke voorgeschreven procedure wordt gevolgd. Het ontbreken van deze waarborg, moet dan ook leiden tot een afwijzing van het verzoek.
2.2. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat [jeugdige] in de instelling waar hij verblijft onderwijs kan volgen op zijn niveau en dat hij zonodig staatsexamen kan doen. Voorts heeft zij erop gewezen dat [jeugdige] schoolverzuim heeft gehad en dat een proces verbaal alleen maar kon worden voorkomen door interventie van Jeugdzorg onder verwijzing naar de voor [jeugdige] ingezette zorg.
2.3. De kinderrechter heeft naar aanleiding van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ten aanzien van de instemmingverklaring de beslissing op het verzoek aangehouden tot en met 2 november 2012, teneinde Bureau Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen hierop schriftelijk te reageren.
2.4. Bureau Jeugdzorg heeft op 31 oktober 2012 een verklaring overgelegd van drs. A. Prakke-Greebe van 31 oktober 2012, die [jeugdige] op 31 oktober 2012 heeft gesproken en – kort samengevat – alsnog een verklaring heeft afgegeven dat plaatsing in gesloten jeugdzorg noodzakelijk is wegens ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De opneming in gesloten zorg is tevens noodzakelijk volgens de deskundige om te voorkomen dat [jeugdige] zich aan de zorg zal onttrekken.
2.5. De raadsman van [jeugdige] heeft vervolgens aangevoerd:
1. Bureau Jeugdzorg was in de gelegenheid om zich uit te laten over zijn verweer dat drs. Van Noesel niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Het vervolgens in het geding brengen van een nieuwe verklaring is in strijd met de goede procesorde.
2. De instemmingverklaring van drs. Prakke had volgens artikel 2.4.6. van het Landelijk Procesreglement Civiel Jeugdrecht (LPCJ) bij de aanvraag moeten worden overgelegd, in plaats van na de mondelinge behandeling. Daardoor kan de jeugdige niet meer worden gehoord.
3. Het ontbreken van een deugdelijke instemmingverklaring kan niet worden hersteld (zie ook Hof Amsterdam 5 april 2011 LJN BQ8561).
4. De nieuwe verklaring voldoet niet aan de eisen van de wet, nu de deskundige niet verklaart – zoals vereist – dat zij instemt met de verklaring van Bureau Jeugdzorg dat zich een geval als bedoeld in artikel 29b lid 3 Wet op de Jeugdzorg voordoet (zie ook Hof Den Haag 4 februari 2009, LJN BH4136).
5. Ook voldoet de verklaring niet, nu de deskundige niet conform punt 6 van de ‘Handleiding voor de gedragswetenschapper die verzocht wordt om in te stemmen met de verklaring van Bureau Jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b lid 5 en 29c lid 4 van de Wet op de Jeugdzorg’ (hierna de Handleiding) aan [jeugdige] en zijn wettelijk vertegenwoordigers heeft uitgelegd wat haar opdracht inhoudt, wat het doel van het gesprek is, wanneer en op welke wijze zij [jeugdige] en zijn wettelijk vertegenwoordi-gers over het besluit zal informeren en hoe en waar de checklist, het gespreksverslag en de instemmende verklaring zullen worden bewaard.
6. Ten slotte stelt de raadsman van [jeugdige] zich op het standpunt dat de verklaring ook inhoudelijk niet voldoet, nu een deugdelijke argumentatie ontbreekt. Ten onrechte wordt verwezen naar de verklaring van drs. Van Noesel. [jeugdige] gebruikt geen softdrugs en dat [jeugdige] beperkte cognitieve vaardigheden heeft, is in strijd met het feit dat hij VMBO TL doet. Voorts is niet onderbouwd dat de hulpverlening al is gestart in 2009.
2.6. De kinderrechter stelt allereerst vast dat de door Bureau Jeugdzorg aanvankelijk overgelegde verklaring in de zin van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg niet voldoet aan de daaraan te stellen eis dat de deskundige ook bevoegd is om een dergelijke verklaring af te geven. De kinderrechter vindt dat zorgelijk.
Anders dan door de raadsman van [jeugdige] is aangevoerd, had Bureau Jeugdzorg de mogelijkheid om – in reactie op het verweer dat de verklaring niet aan de eisen voldeed –alsnog voor een juiste verklaring te zorgen. Dat die verklaring niet bij de aanvraag is overgelegd, komt met regelmaat voor in de situatie dat er een voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg is verleend – noodzakelijk op grond van een niet voorziene crisissituatie – waarna ook direct een verzoek om plaatsing in gesloten jeugdzorg moet worden ingediend. Dat derhalve niet is voldaan aan artikel 2.4.6. LPCJ is geen reden om deze verklaring buiten beschouwing te laten. Dit voorschrift heeft onder deze omstandigheden niet de strekking dat het verzoek van Bureau Jeugdzorg dient te worden afgewezen. Dat deze verklaring is overgelegd na de behandeling ter zitting is evenmin een bezwaar, nu de raadsman van [jeugdige] de gelegenheid heeft gehad om schriftelijk te reageren en van die gelegenheid overigens ook gebruik heeft gemaakt. Er is derhalve geen strijd met de beginselen van een goede procesorde. De jurisprudentie van het Hof waar de raadsman van [jeugdige] naar verwijst, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het overleggen van een verklaring vóór de beslissing van de kinderrechter een heel andere situatie betreft dan het pas overleggen van een dergelijke verklaring in hoger beroep bij het Hof.
Voorts voert de raadsman van [jeugdige] terecht aan dat de deskundige verklaring niet voldoet aan de letterlijke tekst van de wettelijke bepaling in deze. Hij voldoet echter wel aan de strekking van deze wettelijke bepaling, namelijk dat een deskundige gemotiveerd het standpunt van Bureau Jeugdzorg onderschrijft dat zich een geval van artikel 29b lid 3 Wet op de Jeugdzorg voordoet. Dat betekent dat deze verklaring op dit punt voldoet, onder verwijzing naar het door de raadsman aangehaalde arrest van het Hof Den Haag waarin wordt overwogen dat – in dat geval – ook niet werd voldaan aan de strekking van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg.
Voor zover het onderzoek van gedragsdeskundige drs. Prakke niet voldoet aan punt 6 van de Handleiding is dat onvoldoende reden om te oordelen dat deze verklaring niet kan gelden als verklaring in de zin van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg. Het betreffende punt 6 van de Handleiding behelst immers geen voorschriften waarvan de overtreding moet leiden tot het gevolg dat de verklaring van de deskundige niet meer kan gelden als verklaring in de zin van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg.
Ten slotte kan niet worden geoordeeld dat de gedragsdeskundige zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarbij is van belang dat [jeugdige] niet heeft willen praten met de gedragsdeskundige, zodat deze haar oordeel – noodgedwongen – grotendeels moest baseren op dossieronderzoek. Daarbij mocht de gedragsdeskundige ook het onderzoek van drs. Van Noesel betrekken. Hoewel de raadsman van [jeugdige] moet worden nagegeven dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij de cognitieve vermogens van [jeugdige] zoals die uit een eerder psychologisch onderzoek uit december 2011 zijn gebleken, in het licht van het feit dat hij toetsen om te kunnen beginnen in het vierde jaar VMBO TL heeft gehaald met gemiddeld een zeven, is dat onvoldoende om anders te oordelen, nu dit onderzoek wel het enige uitgebreide onderzoek naar die vermogens van [jeugdige] betreft en van een deskundige in het kader van het afgeven van een verklaring op grond van artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg in beginsel niet kan worden verwacht dat deze een dergelijk onderzoek (opnieuw) doet.
2.7. Dat betekent dat – inmiddels – sprake is van een deskundige verklaring in de zin van artikel 29b Wet op de Jeugdzorg en dat vervolgens de vraag is of verlening van een machtiging gesloten jeugdzorg noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van [jeugdige], die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren of een ernstig vermoeden daarvan en dat deze plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg ook noodzakelijk is om te voorkomen dat [jeugdige] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Wat dat laatste betreft kan uit het verloop van de behandeling van het onderhavige verzoek worden afgeleid dat [jeugdige] zich niet kan vinden in de onderhavige plaatsing. Hij geeft er de voorkeur aan om weer naar zijn ouders te gaan, net als zijn ouders.
De kinderrechter is echter van oordeel dat daarmee de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [jeugdige] onvoldoende kunnen worden opgelost. Daarvoor is het volgende redengevend.
[jeugdige] heeft inmiddels een periode van onder meer contact met justitie achter de rug. In juni 2012 is zijn detentie geëindigd en heeft [jeugdige] blijkens de rapportages besloten om zich anders te gaan gedragen. Desalniettemin was er vervolgens sprake van een agressie-incident in het begin van dit schooljaar, wat voor de school reden was om [jeugdige] te schorsen en te verplichten om een agressieregulatietraining bij de Waag te volgen. Daarnaast is er sprake van ongeoorloofd verzuim van school waarvoor de inspectie ook is ingeschakeld. Slechts door tussenkomst van Bureau Jeugdzorg is een proces verbaal voorkomen en is het gebleven bij een waarschuwing. De verklaring van [jeugdige] ter zitting dat hij moest leren voor zijn toetsen om naar het vierde jaar te mogen, is onvoldoende, nu hij kennelijk met niemand heeft overlegd dat hij daarvoor wilde verzuimen. De afspraken thuis werden door hem ook niet (geheel) nagekomen. In de herfstvakantie is [jeugdige] vervolgens ’s nachts, op een tijdstip dat hij al lang thuis had moeten zijn, gearresteerd voor het rijden op een brommer met gestolen kentekenplaten zonder dat hij beschikt over een rijbewijs. Hij weigert aanvankelijk aan de politie zijn naam op te geven.
Hieruit moet worden geconcludeerd dat [jeugdige] kennelijk niet in staat is om zijn goede voornemens ook in de praktijk te brengen in de setting waarin hij bij zijn ouders woont. Gezien de hulpverlening die in het verleden al is ingezet om dat te bevorderen waaronder de Maatregel Hulp en Steun, ITB Plus en Multi Systeem Therapie, valt van ondersteuning in de situatie van verblijf van [jeugdige] bij zijn ouders onvoldoende te verwachten. Mede nu in het psychologisch rapport van december 2011 wordt vermeld dat er bij [jeugdige] sprake is van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis, is er sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van [jeugdige] die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren of een ernstig vermoeden daarvan en is deze plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk. Mede gezien de aard van zijn gedragsproblematiek is gesloten jeugdzorg noodzakelijk om te voorkomen dat hij zich aan de noodzakelijke hulp zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
2.8. Met het verlenen van de onderhavige machtiging vervalt de voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg van [jeugdige], waarmee [jeugdige] geen belang meer heeft bij zijn verzoek om vernietiging – de kinderrechter neemt aan beëindiging – van die machtiging.
verleent de machtiging gesloten jeugdzorg van [jeugdige], met ingang van 2 november 2012, voor de duur van zes maanden, te weten tot 2 mei 2013.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 2 november 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van M.A. Wiezer, griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te Arnhem, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.