ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2935

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/3845 en SBR 12/3846
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot oplegging van een groepsverbod op grond van artikel 172a van de Gemeentewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 9 november 2012 uitspraak gedaan over een beroep tegen een bevel tot oplegging van een groepsverbod aan eiser, een minderjarige, door de burgemeester van de gemeente Leusden. Het bevel was gebaseerd op artikel 172a van de Gemeentewet en had betrekking op de vrees voor verstoring van de openbare orde. Eiser had eerder al een groepsverbod opgelegd gekregen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat eiser zijn gedrag aan het verbeteren was, mede door de begeleiding van De Waag, en dat de eerdere incidenten niet voldoende ernstig waren om het groepsverbod te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit van 16 juli 2012. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de burgemeester om bij het opleggen van een groepsverbod niet alleen te kijken naar eerdere incidenten, maar ook naar de actuele situatie van de betrokken persoon.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: SBR 12/3845 en SBR 12/3846
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2012 op het beroep en de voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R.C. Fransen, advocaat te Amsterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Leusden, verweerder
gemachtigde: mr. drs. G.H. van der Waaij, advocaat te Leusden.
Procesverloop
Het beroep en het verzoek hebben betrekking op het besluit van verweerder van 24 oktober 2012 (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 juli 2012 onder verbetering van de motivering ongegrond is verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder eiser met ingang van 7 november 2012 tot en met 30 januari 2013, een bevel bestaande uit een groepsverbod opgelegd voor het gebied zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat het groepsverbod eerst met ingang van 9 november 2012, 18.00 uur aanvangt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn stiefvader [A], [B], behandelaar bij De Waag, en zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D], beiden werkzaam bij de gemeente Leusden, [E], wijkagent, en de gemachtigde.
De behandeling ter zitting heeft op grond van artikel 8:62, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achter gesloten deuren plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft daartoe besloten vanwege het feit dat eiser 16 jaar oud en derhalve minderjarig is, en het onderwerp van bespreking ter zitting zijn persoonlijke omstandigheden betreft. In het belang van eiser als minderjarige is om die reden tot behandeling achter gesloten deuren overgegaan.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 12/3845)
3. Bij besluit van 16 juli 2012 heeft verweerder aan eiser een groepsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden, ingaande op 1 augustus 2012, 18.00 uur, tot 1 november 2012, 18.00 uur, voor de gehele gemeente Leusden. Aan dit besluit is een achttal incidenten in de periode van 5 januari 2012 tot en met 25 april 2012 ten grondslag gelegd.
4. Bij uitspraak van 6 augustus 2012 (zaaknummer SBR 12/2591) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de door eiser, hangende het door hem gemaakte bezwaar, tegen het besluit van 16 juli 2012 gevraagde voorlopige voorziening toegewezen en het besluit geschorst tot twee weken na de te nemen beslissing op bezwaar. Aan deze uitspraak ligt ten grondslag dat ten tijde van de zitting van de voorzieningenrechter onvoldoende inzicht bestond in de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van een groepsverbod. De voorzieningenrechter heeft het daarbij met name van belang geacht dat de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan een door verweerder overgelegd overzicht van politiebemoeienissen met eiser in de periode van 16 maart 2008 tot en met 28 april 2012 geen deel uitmaakten van het dossier.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 juli 2012 onder verbetering van de motivering ongegrond verklaard. In het bestreden besluit is het aan eiser opgelegde groepsverbod voor de duur van drie maanden gehandhaafd onder aftrek van de zes dagen die reeds verstreken waren ten tijde van de schorsing van het primaire besluit door de voorlopige voorzieningenrechter op 6 augustus 2012. In het bestreden besluit staat vermeld dat het verbod ingaat op 7 november 2012 en duurt tot en met 30 januari 2013, waarbij het gebied is aangegeven op de bijgevoegde kaart. Aan dit besluit is, naast het achttal in het primaire besluit van 16 juli 2012 genoemde incidenten, nog een tweetal incidenten van 15 juni 2012 en 26 juli 2012 ten grondslag gelegd. In het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, dat door verweerder in het bestreden besluit ongewijzigd is overgenomen, is verder verwezen naar een sfeerproces-verbaal van wijkagent [E] van 12 augustus 2012.
6. Eiser heeft betoogd dat hij zich, zoals ook blijkt uit de verklaring van wijkagent [E] op de hoorzitting in bezwaar van 26 september 2012, in de afgelopen periode juist rustig heeft gehouden. Ter zitting is toegelicht dat het gezin van eiser en eiser zelf intensief worden begeleid door De Waag, centrum voor ambulante forensische expertise. Eiser gaat naar school en zijn stiefvader heeft in de tuin een hok ingericht waar hij met vrienden en vriendinnen kan hangen zonder dat anderen daar aanstoot aan nemen. Volgens eiser is er, gelet op de reeds in gang gezette gedragsverbetering, niet langer aanleiding om ‘een bepaald patroon’ te doorbreken. De gemachtigde van eiser heeft betoogd dat daarmee ten tijde van het bestreden besluit geen ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde bestond.
7. Ingevolge artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kan de burgemeester, onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel geldt het bevel voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden. Het bevel kan ten hoogste drie maal worden verlengd met een door de burgemeester vast te stellen periode van telkens drie maanden.
8. De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder in het geval van eiser gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 172a van de Gemeentewet een bevel bestaande uit een groepsverbod op te leggen. Op grond van het bepaalde in artikel 172a van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kan de burgemeester uitsluitend overgaan tot opleggen van het bevel bestaande uit een groepsverbod:
• aan een (natuurlijke) persoon die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord; en
• bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde.
9. Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat de onderliggende politiemutaties en processen-verbaal die betrekking hebben op de tien incidenten die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd onderdeel uitmaken van het dossier. Daarmee bestaat thans, anders dan ten tijde van de zitting van de voorzieningenrechter in de zaak SBR 12/2591, voldoende inzicht in de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van het groepsverbod.
10. Uit het sfeerproces-verbaal van 12 augustus 2012 van wijkagent [E] komt naar voren dat eiser met enige regelmaat omgang heeft met leden van ‘[naam]’. Deze groep is overeenkomstig de Bekemethode in 2011 als ‘overlastgevende groep’ betiteld. De groep heeft zich de laatste jaren gekenmerkt door het veroorzaken van overlast ten gevolge van drank- en geluidsoverlast, het achterlaten van zwerfvuil, intimidatie van bewoners, vernielingen, mishandeling en openlijke geweldpleging. In dit proces-verbaal is opgesomd dat ten aanzien van eiser tot op dat moment de volgende 37 registraties in het politiesysteem staan vermeld:
- 17 registraties inzake hinderlijk of overlastgevendgedrag ten gevolge van geluidsoverlast;
- 3 registratie inzake betrokkenheid bij diefstal en/of heling;
- 10 registraties inzake gebruik van alcohol en/of drugs op of aan de openbare weg met daarmee gepaard gaande overlast;
- 3 registraties inzake vernieling/openlijk geweld;
- 1 registratie van het bezit van een imitatie vuurwapen en
- 3 HALT verwijzingen.
11. Daarnaast bevindt zich in het dossier een overzicht waarin de politiebemoeienissen met eiser in de periode van 16 maart 2008 tot en met 28 april 2012 kort uiteen zijn gezet. In dit overzicht zijn kort de situaties omschreven waarbij de politie in het kader van haar toezichthoudende taak in de openbare ruimte, dan wel naar aanleiding van overlastmeldingen of onderzoek naar strafbare feiten met eiser in aanraking is gekomen. Dit overzicht komt, zo goed als, overeen met de opsomming van wijkagent [E].
12. Aan het bestreden besluit liggen niet al deze politiebemoeienissen ten grondslag, maar wel een tiental over de periode van 5 januari 2012 tot en met 26 juli 2012. Uit het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 1 oktober 2012, dat mede ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, blijkt verder dat eiser in ieder geval bij de in het primaire besluit genoemde incidenten van 18 januari 2012, 21 januari 2012, 22 januari 2012, 31 januari 2012 en 25 april 2012 de Algemene Plaatselijke Verordening Leusden 2010-I heeft overtreden.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bij de tien incidenten, waarbij eiser in het overgrote deel van de gevallen door de polite samen met andere jongeren is aangetroffen, vrijwel steeds sprake was van verstoringen van de openbare orde, in de vorm van als groep luidruchtig zijn en rondhangen, zich ophouden op plaatsen waar dat verboden is, gebruik van alcohol en/of softdrugs op of aan de openbare weg, het daarbij veroorzaken van overlast en het achterlaten van zwerfafval. Verder gaat het om twee gevallen waarbij eiser zich individueel, en dus niet in groepsverband, schuldig heeft gemaakt aan vernieling en baldadigheid. Daarnaast is er een incident op 7 januari 2012 waarbij eiser laat op de avond onder invloed van alcohol is aangetroffen, met een groep jongeren eromheen, in het park.
14. Uit de hiervoor genoemde stukken komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk naar voren dat herhaaldelijk sprake is geweest van verstoring van de openbare orde, in groepsverband dan wel individueel, waarbij eiser keer op keer betrokken is geweest. Zij volgt eiser niet in zijn betoog dat de incidenten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen niet zodanig ernstig zijn dat zij het opgelegde groepsverbod kunnen rechtvaardigen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172a van de Gemeentewet (TK 2007-2008, 31467, nr. 3, p. 9) blijkt dat het veelal zal gaan om een samenstel van minder ernstige gedragingen, die al dan niet strafbare feiten betreffen. Verweerder heeft terecht gesteld dat de gedragingen van eiser in samenhang wel degelijk voldoende ernstig zijn om een groepsverbod te kunnen rechtvaardigen.
15. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht gesteld dat is voldaan aan de eerste voorwaarde die geldt voor de toepassing van zijn bevoegdheid tot oplegging van een bevel bestaande uit een groepsverbod: Eiser heeft herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde verstoord.
16. De tweede voorwaarde die geldt voor toepassing van deze bevoegdheid is dat er sprake moet zijn van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Ten aanzien van de vraag of ook aan deze voorwaarde is voldaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
17. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172a van de Gemeentewet (TK 2007-2008, 31467, nr. 3, p. 6) blijkt dat de in artikel 172a van de Gemeentewet genoemde bevelen kunnen worden opgelegd indien een persoon herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord en er ernstige vrees bestaat voor verdere verstoring van de openbare orde. Deze vrees moet aanwijsbaar zijn; dat wil zeggen dat zij moet blijken uit concrete aanwijzingen. Het feit dat deze persoon in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen, kan een dergelijk concrete aanwijzing zijn.
Uit de MvT bij artikel 172a van de Gemeentewet (TK 2007-2008, 31467, nr. 3, p. 41) blijkt verder dat in dit artikel over verdere verstoring van de openbare orde wordt gesproken om duidelijk te maken dat de bevoegdheid van artikel 172a, eerste lid, niet is bedoeld om bij een concrete ordeverstoring onmiddellijk daaraan een einde te maken, maar erop is gericht een einde te maken aan structurele vormen van (groepsgebonden) overlast. Het gaat kortom niet om het beëindigen van één incident, maar om het beëindigen van een reeks incidenten.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het dossier is af te leiden dat eiser gedurende de periode van 16 maart 2008 tot en met 26 juli 2012, structureel individueel of als onderdeel van een groep, overlast heeft veroorzaakt. Dit neemt naar haar oordeel echter niet weg dat verweerder in het bestreden besluit in ogenschouw had moeten nemen of er ten tijde van het nemen van dat besluit nog sprake was van een ernstige vrees voor een verdere verstoring van de openbare orde. Daarbij is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser, afgezien van het rijden zonder verlichting, in de gemeente Leusden inmiddels ruim drie maanden niet meer door de politie is aangesproken. Het feit dat, zoals blijkt uit de MvT, eerdere ordeverstoringen een concrete aanwijzing kunnen zijn voor de ernstige vrees voor verdere verstoringen betekent niet dat verweerder geen acht dient te slaan op de overige omstandigheden.
19. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het, gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, voldoende aannemelijk dat eiser daadwerkelijk bezig is om zijn gedrag structureel te verbeteren. Daarbij is van belang dat eiser en het gezin waar hij deel van uitmaakt sinds augustus 2012 intensief worden begeleid door De Waag. De heer [B] van de Waag heeft ter zitting verklaard zowel wekelijks met eiser alleen als met eiser als onderdeel van het gezin gesprekken te voeren. Onderdeel van de gespreken met eiser zijn het verminderen van het softdrugsgebruik door eiser. De begeleiding houdt ook in dat de heer [B] contact heeft met de school van eiser om zo te bewerkstelligen dat eiser zoveel mogelijk dagelijks naar school gaat. Ter zitting is verder naar voren gekomen dat eiser serieus bezig is met een vervolgopleiding en het werk dat hij wil gaan doen. Zo geeft eiser iedere woensdagmiddag schilderles aan andere jongeren. Voorts is aannemelijk geworden dat eiser niet meer met zijn vrienden de wijk intrekt, maar thuis, of op het adres van een ander uit de groep, met zijn vrienden en vriendinnen samenkomt en dat dientengevolge de overlast sterk is verminderd. De stiefvader van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij om te bewerkstelligen dat eiser er minder op uit trekt, in de tuin een ruimte met een bank en een tv heeft gemaakt waar de jongeren kunnen verblijven. Nu het buiten kouder wordt verblijven de vrienden op de kamer van eiser. Verder zijn er met eiser, in overleg met de heer [B], afspraken gemaakt over zijn verantwoordelijkheid voor de gedragingen van zijn vrienden. Dit verloopt volgens eiser en zijn stiefvader goed en de sfeer in huis is dan ook verbeterd. Dit is, volgens eigen zeggen van eiser, ook de reden dat hij minder de behoefte heeft er op uit te trekken. Het is ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat eiser gemotiveerd is om, ook in zijn eigen belang, te werken aan een gedragsverandering.
20. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn betoog dat een gedragsverandering gedurende drie maanden niet als structureel kan worden aangemerkt, maar dat dit pas bij minstens zes maanden het geval zou zijn. Zij overweegt daartoe dat de periode voor het opleggen van een groepsverbod in artikel 172a van de Gemeentewet in beginsel is gemaximeerd op drie maanden. Gelet daarop valt, ondanks het feit dat zich eerder gedurende een zeer lange periode incidenten hebben voorgedaan, niet in te zien dat een gedragsverandering gedurende drie maanden als onvoldoende moet worden aangemerkt. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van groot belang dat, zoals onder 19 is overwogen, voldoende aannemelijk is dat eiser structureel bezig is om zijn gedrag te verbeteren, en daarbij van uit het gezin en de begeleiding door de Waag, wordt ondersteund. Dat eiser, naar verweerder ter zitting heeft gesteld, op 18 oktober 2012 in Amersfoort door de politie is aangesproken, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft dit incident niet met nadere gegevens onderbouwd en eiser heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich er van bewust is dat hij nog selectiever moet zijn met welke vrienden hij wel of niet om gaat.
21. Verder heeft verweerder betoogd dat de gedragsverandering van eiser niet als structureel kan worden aangemerkt omdat deze het gevolg is van het groepsverbod, het zienswijzengesprek bij de burgemeester, de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het feit dat zijn stiefvader een hok in de tuin heeft gebouwd. Dit betoog slaagt niet. Ten aanzien van het groepsverbod heeft eiser terecht gesteld dat daarvan, door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2012, in de afgelopen periode geen sprake is geweest. De voorzieningenrechter is, mede gelet daarop, van oordeel dat niet valt in te zien dat oplegging van het groepsverbod noodzakelijk is om de reeds ingezette gedragsverandering van eiser te continueren. Het feit dat de gedragsverandering van eiser, naar verweerder stelt, mede is bewerkstelligd door het zienswijzengesprek bij de burgemeester, de behandeling van het eerdere verzoek om voorlopige voorziening en het feit dat zijn stiefvader een hok in de tuin heeft gebouwd, betekent niet dat deze gedragsverandering niet als structureel kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar hetgeen onder 19 is overwogen.
22. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij vreest dat het feit dat een aantal groepsverboden voor andere jongeren uit Leusden binnenkort afloopt, zal beteken dat er weer een toename zal komen van het aantal verstoringen van de openbare orde waar ook eiser bij betrokken is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met dit niet nader geconcretiseerde betoog van verweerder niet aannemelijk geworden dat er een (causaal) verband bestaat tussen het gedrag van eiser en de overige door verweerder opgelegde groepsverboden. Het aflopen van de door verweerder opgelegde groepsverboden kan in het kader van de onderhavige beoordeling dan ook geen rol spelen.
23. De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Dat de verbetering van drie maanden gering is in verhouding tot de duur van de overlast, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat een zwaar middel als een groepsverbod als stok achter de deur kan worden ingezet. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat onderhavige beslissing van de voorzieningenrechter er niet aan in de weg staat dat verweerder eiser blijft monitoren en hem bij nieuwe incidenten opnieuw een groepsverbod op kan leggen.
24. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 172a van de Gemeentewet, zodat verweerder geen gebruik kon maken van zijn in dit artikel neergelegde bevoegdheid om een bevel bestaande uit een groepsverbod op te leggen.
25. De voorzieningenrechter komt niet toe aan hetgeen eiser heeft betoogd met betrekking tot de proportionaliteit en de subsidiariteit van het opgelegde bevel bestaande uit een gebiedsverbod.
26. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om, overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. Zij overweegt daartoe dat het primaire besluit tevens ziet een groepsverbod voor de duur van drie maanden en dat heroverweging van dit besluit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet kan leiden tot een bevel bestaande uit een groepsverbod voor een nieuwe periode. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het primaire besluit herroepen.
27. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening (SBR 12/3846)
28. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen, aangezien de kosten voor het (gelijkluidende) beroepschrift en de behandeling ter zitting reeds worden vergoed.
29. Aangezien eiser wel een spoedeisend belang had bij de door hem gevraagde voorziening en zijn beroep gegrond is verklaard, ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besteden besluit van 24 oktober 2012;
- herroept het primaire besluit van 16 juli 2012;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij [hogerberoepsorgaan].
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.