RECHTBANK ARNHEM (zitting houdende te Utrecht)
parketnummer: 05/721218-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2012
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] en [adres], [woonplaats],
raadsman mr. C.D.A.J. Majoie, advocaat te Arnhem.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak tegen verdachte is, voor wat betreft de bespreking van de feiten, gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [benadeelde 1] en [benadeelde 2] af te persen;
Subsidiair: medeplichtig is geweest aan de poging tot afpersing van [benadeelde 1] en [benadeelde 2].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde ten aanzien van [benadeelde 1]. De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de poging tot afpersing van [benadeelde 2].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
[benadeelde 2] heeft aangifte gedaan en verklaard dat hij en zijn vrouw [benadeelde 1] op 3 april 2012 samen aan het werk waren in hun cafetaria “[naam]” te Arnhem. Aangever [benadeelde 2] was achter in de zaak aan het werk en hoorde zijn vrouw roepen. Aangever zag twee personen in hun zaak staan met een doek voor het gezicht en messen in hun handen.
[benadeelde 1] heeft verklaard dat zij met haar man [benadeelde 2] aan het werk was in de woktaria. Zij zag twee personen staan voor de balie. Zij hoorde één van de mannen zeggen dat dit een overval is en “geld, geld”. Beide personen hadden een sjaal voor hun gezicht en een mes in hun hand.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met twee anderen het plan heeft opgevat om de woktaria te overvallen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan en dat de twee anderen naar binnen zijn gegaan. Na de overval heeft verdachte zijn twee mededaders weer ontmoet en hebben zij nabesproken wat er is gebeurd, aldus verdachte .
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat verdachte zich alleen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing van [benadeelde 1] en heeft vrijspraak bepleit voor het medeplegen van een poging tot afpersing van [benadeelde 2]. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beiden aan het werk waren in de woktaria. Beiden hebben de mannen met sjaals voor hun gezicht en messen in hun hand in de woktaria gezien. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de poging tot afpersing was gericht tegen zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 03 april 2012 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 1] (medewerkster in woktaria “[naam]” aan het [plein] aldaar) en [benadeelde 2] (eigenaar woktaria “[naam]” aan het [plein] aldaar) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde 2], tezamen en in vereniging met verdachtes mededaders, voorzien van gezichtsbedekking (capuchon over het hoofd en sjaal voor gezicht) en met een mes in de handen, die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] in voormeld woktaria dreigend heeft toegevoegd de woorden “Dit is een overval” en “Geld, geld!”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van poging tot afpersing.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen jeugddetentie;
- jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat voorwaardelijke jeugddetentie van ten hoogste 4 maanden passend is. De verdediging heeft opgemerkt het eens te zijn met een onvoorwaardelijke werkstraf en heeft ten slotte gewezen op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een overval op een woktaria. Verdachte en zijn mededaders hebben hierbij messen gebruikt om de aanwezigen in de woktaria te bedreigen. Verdachte en zijn mededaders zijn puur uitgegaan van eigen financieel gewin en hebben niet stil gestaan bij de gevolgen die een dergelijke daad voor anderen heeft. Slachtoffers van geweldsmisdrijven kunnen nog lange tijd last hebben van angstgevoelens en ook in dit geval hebben de slachtoffers in de toelichting van de vordering als benadeelde partij aangegeven hier last van te hebben. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte op 28 augustus 2012 is veroordeeld voor een poging tot een overval tot 183 dagen jeugddetentie waarvan 67 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden en een leerstraf van 54 uren;
- een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 19 oktober 2012;
- een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming ter aanvulling op het rapport van 19 oktober 2012 d.d. 1 november 2012.
De Raad voor de Kinderbescherming beschrijft verdachte als een licht verstandelijk gehandicapte jongen, opgegroeid in een onveilige en belastende omgeving, waarin sprake was van huiselijk geweld, een problematische scheiding van ouders en een tekort aan aandacht, structuur en grenzen. Er is bij verdachte sprake in een achterstand in de sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling, waarbij zich een gedragsstoornis NAO heeft ontwikkeld. Sinds 28 augustus 2012 woont verdachte in een netwerkpleeggezin bij zijn oom en dat lijkt goed te gaan. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Gezien de positieve ontwikkelingen binnen het civiele kader is de Raad voor de Kinderbescherming van mening dat jeugddetentie geen pedagogische meerwaarde heeft, aangezien dit het huidige positieve traject zou doorkruisen.
De rechtbank zal, gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de veroordeling op 28 augustus 2012, geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank is wel van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet anders gereageerd kan worden dan met een werkstraf van de maximaal op te leggen duur in combinatie met voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, omdat dit verplicht reclasseringscontact mogelijk maakt en met het doel te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht jeugdreclasseringstoezicht alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden is.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen benadeelde partij geheel, hoofdelijk, toe te wijzen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht beide vorderingen te matigen in die zin dat aan [benadeelde 1] een bedrag van € 500,-- wordt toegewezen en aan [benadeelde 2] een bedrag van € 150,--.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 700,--.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 700,--.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 63, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering William Schrikker Groep;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 700,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 700,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 700,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 700,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbey, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.R. Krol en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2012.