ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3797

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700860-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I.J.B. Corbey
  • J.R. Krol
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medepleging van poging tot afpersing bij cafetaria met bedreiging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 22 november 2012, is de verdachte beschuldigd van medepleging van poging tot afpersing. De feiten dateren van 3 april 2012, toen de verdachte samen met een medeverdachte een cafetaria probeerde te overvallen. Tijdens deze poging bedreigde de verdachte twee personeelsleden met een mes en eiste hij geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders, met gezichtsbedekking en gewapend, de slachtoffers hebben bedreigd met de woorden "Dit is een overval" en "Geld, geld!". De rechtbank oordeelde dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid, waardoor de verdachte niet voor de volledige afpersing kon worden veroordeeld.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, die langdurig last hebben van angstgevoelens. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het gevolg was van zijn daden. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte € 700,-- moet betalen aan elk van de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers een aanzienlijke straf rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben beoordeeld en de beslissing hebben genomen in het belang van de rechtsorde en de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM (zitting houdende te Utrecht)
Sector strafrecht
parketnummer: 05/700860-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsvrouw mr. M. Snoeks, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [benadeelde 2] en [benadeelde 1] af te persen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en de raadsman niet voor vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte, gedaan door [benadeelde 1], mede namens Cafetaria [naam] en [benadeelde 2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 03 april 2012 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 2] (medewerkster in woktaria “[naam]” aan het [plein] aldaar) en [benadeelde 1] (eigenaar woktaria “[naam]” aan het [plein] aldaar) te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde 1], tezamen en in vereniging met verdachtes mededaders, voorzien van gezichtsbedekking (capuchon over het hoofd en sjaal voor gezicht) en met een mes in de handen, die [benadeelde 2] en die [benadeelde 1] in voormeld woktaria dreigend heeft toegevoegd de woorden “Dit is een overval” en “Geld, geld!”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van poging tot afpersing.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de duur van het voorarrest en als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het meewerken aan de totstandkoming van een persoonlijkheidsonderzoek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft daartoe betoogd dat er beelden zijn getoond van de overval bij Omroep Gelderland en dat hiermee de privacy van verdachte is geschonden. De verdediging heeft betoogd dat niet gehandeld is in overeenstemming met de eis van subsidiariteit, omdat identificatie van de verdachten ook op minder ingrijpende wijze had kunnen gebeuren. Daarnaast geeft het dossier geen blijk van toestemming van de hoofdofficier van justitie, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft verzocht vanwege deze twee vormverzuimen strafvermindering toe te passen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst ingaan op het door de verdediging gevoerde verweer en overweegt daartoe het volgende.
De inzet van opsporingsberichtgeving zoals hier aan de orde, levert een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte op. Bij het inzetten van een dergelijk middel dient het openbaar ministerie een afweging te maken tussen het belang van de strafrechtelijke handhaving enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van de verdachte anderzijds.
De rechtbank is van oordeel dat is gehandeld in overeenstemming met de eis van subsidiariteit nu het hier een ernstig misdrijf betreft, de politie op dat moment nog geen enkele aanwijzing had wie de daders zouden kunnen zijn, er alleen een heel algemene beschrijving van de daders was en de beelden enkel aan de lokale omroep zijn aangeboden.
De rechtbank is wel van oordeel dat, in overeenstemming met de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, de hoofdofficier van justitie toestemming had moeten verlenen voor de inzet van dit opsporingsmiddel.
Nu dat niet is geschiedt is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de verdachte hier geen nadeel van heeft ondervonden nu zij heeft geoordeeld dat inzet van dit middel in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij zal er dan ook geen gevolgen aan verbinden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een overval op een woktaria. Verdachte en zijn mededaders hebben hierbij messen gebruikt om de aanwezigen in de woktaria te bedreigen. Verdachte en zijn mededaders zijn puur uitgegaan van eigen financieel gewin en hebben niet stil gestaan bij de gevolgen die een dergelijke daad voor anderen heeft. Slachtoffers van geweldsmisdrijven kunnen nog lange tijd last hebben van angstgevoelens en ook in dit geval hebben de slachtoffers in de toelichting van de vordering als benadeelde partij aangegeven hier last van te hebben. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 september 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 6 november 2012, opgesteld door N. Wijlens, waarin de reclassering zich onthoudt van het geven van een strafadvies.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet anders gereageerd kan worden dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen, omdat dit verplicht reclasseringscontact mogelijk maakt en met het doel te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen benadeelde partij geheel, hoofdelijk, toe te wijzen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht beide vorderingen gedeeltelijk toe te wijzen tot € 500,--.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 700,--.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 700,--.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte mee moet werken aan de totstandkoming van een persoonlijkheidsonderzoek;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 700,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 700,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 700,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 700,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbey, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2012.